Rechtspraak
Uitspraakdatum
03-04-2017
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2017:68
Zaaknummer
16-840/DB/OB
Inhoudsindicatie
Voorzitter heeft bij de beoordeling het juiste beoordelingscriterium gehanteerd en voorts acht geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Verzet ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch
van 3 april 2017
in de zaak 16-840/DB/OB
naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 19 september 2016 op de klacht van:
klagers
tegen:
verweerder
1 Verloop van de procedure
1.1 Bij brief d.d. 5 januari 2016 hebben klagers bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant (hierna: “de deken”) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Bij brief aan de raad van 6 september 2016, door de raad ontvangen op 8 september 2016, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 Bij beslissing van 19 september 2016 heeft de voorzitter met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 19 september 2016 is verzonden aan klagers.
1.4 Bij brief d.d. 6 oktober 2016, door de raad ontvangen op 11 oktober 2016, hebben klagers verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.
1.5 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 13 februari 2017 in aanwezigheid van klagers. Verweerder heeft de griffie bij brief d.d. 1 februari 2017 bericht dat hij niet ter zitting zou verschijnen.
1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klagers van 6 oktober 2016 en de nagekomen brief van verweerder d.d. 1 februari 2017.
Ter zitting van de raad hebben klagers desgevraagd verklaard dat de bij het e-mailbericht van klager sub 1 d.d. 7 februari 2017 gevoegde stukken reeds deel uitmaakten van het dossier en derhalve reeds bij de raad bekend waren, zodat die stukken om die reden niet aan het dossier behoeven te worden toegevoegd.
2 FEITEN
2.1 Voor een weergave van de vaststaande feiten verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter, waartegen klagers in verzet in zoverre niet opkomen.
3 KLACHT EN VERZET
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet:
verweerder heeft de belangen van klagers nodeloos geschaad doordat hij een kort geding tegen klagers heeft aangespannen, er geen proces-verbaal van de zitting (van 6 februari 2014) is opgemaakt, hij heeft bewerkstelligd dat een postbeambte de handtekening van klager sub 2 heeft vervalst, hij inzage in het medisch dossier van klager sub 1 heeft verzocht, hij door de inzet van honden bij de ontruiming van een naastgelegen woning klagers heeft geïntimideerd, dat klagers in de zwaarste categorie van de sanctie & kansenlijst zijn geplaatst en dat bij het doen van aangifte onrechtmatig verkregen bewijs is gebruikt.
3.2 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in:
1. De voorzitter heeft op onterechte gronden overwogen dat aan verweerder een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënte te behartigen op een wijze die hem passend voorkomt en daarbij gedragsregel 9 lid 1 en de voor een advocaat geldende kernwaarden uit het oog verloren.
2. De voorzitter is in de samenvatting van de feiten aan een aantal zaken voorbijgegaan en door de summiere beschrijving van de feiten wordt geen goede weergave gegeven van al hetgeen verweerder in de periode vanaf 2013 heeft gedaan om het leven van klagers ondraaglijk te maken en waarvan klagers nog steeds de negatieve gevolgen ervaren.
3. Rechtsoverweging 3.4. van de voorzittersbeslissing aangaande het medisch geheim is onjuist, want daarbij is niet betrokken dat de inzage in het medisch dossier door verweerder enkel bedoeld was om de daarmee verkregen kennis tegen klagers te gebruiken.
4. Aangezien het vonnis van 6 februari 2014 vanwege het ontbreken van een proces-verbaal nietig is, is rechtsoverweging 3.4 van de voorzittersbeslissing onjuist omdat daarin is overwogen dat ontruiming heeft plaatsgevonden op basis van een gerechtelijk vonnis.
5. In rechtsoverweging 3.5. van de voorzittersbeslissing is onterecht overwogen dat het verweerder vrijstond om in overleg met zijn cliënte te besluiten over te gaan tot executie van het vonnis in kort geding, nu er geen wettig vonnis was.
6. De voorzitter heeft zich alleen bezig gehouden met het verweer van verweerder en niet met de relevante zaken die klagers hebben ingebracht.
4 BEOORDELING
4.1 De raad is van oordeel dat de voorzitter bij de beoordeling van de klacht het juiste beoordelingscriterium heeft gehanteerd. Immers, de klacht heeft betrekking op verweerders optreden in zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij, in welke hoedanigheid hem een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënte te behartigen op een wijze die hem passend voorkomt. De raad is voorts van oordeel dat de voorzitter een correcte weergave heeft gegeven van de vaststaande en voor de beoordeling van de klacht relevante feiten. Het betreft een samenvatting van enkel die feiten waarover partijen niet twisten en die voor de beoordeling van de klacht relevant zijn.
4.2 Verweerder heeft de stelling van klagers, dat hij inzage in het medisch dossier heeft verzocht, weersproken, zodat dit verwijt niet feitelijk is komen vast te staan en het derde onderdeel van de verzetgronden om die reden evenmin tot gegrondverklaring van het verzet kan leiden.
4.3 De voorzitter heeft voorts terecht geoordeeld dat het verweerder vrijstond om in overleg met zijn cliënte te besluiten om over te gaan tot de tenuitvoerlegging van het vonnis. Dat ter zitting in kort geding geen proces-verbaal zou zijn opgemaakt, maakt dit niet anders. Dat sprake zou zijn van een nietig vonnis, is niet gebleken.
4.4 De raad is kortom van oordeel dat de voorzitter bij de beoordeling het juiste beoordelingscriterium heeft gehanteerd en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klagers aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden.
4.5 Nu het verzet van klagers tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart het verzet ongegrond
Griffier Voorzitter
Aldus beslist door mr. P.H. Brandts, voorzitter, en mrs. J.J.M. Goumans, R. van den Dungen, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. van de Langenberg als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 3 april 2017.
mededelingen van de griffier ter informatie:
Deze beslissing is in afschrift op 3 april 2017
verzonden aan:
- klagers
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant
Op grond van artikel 46h lid 7 Advocatenwet staat tegen deze beslissing, voor zover het verzet on gegrond is verklaard, geen rechtsmiddel open.