Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

03-04-2017

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2017:73

Zaaknummer

16-725/DB/OB

Inhoudsindicatie

Verweerder, niet inhoudelijk betrokken geweest bij zaak, maar bij financiële afhandeling van klagers verplichtingen jegens verweerders kantoor. Niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door maatregelen te nemen ter incasso van klagers vordering, noch door bedrag op derdengeldrekening van kantoor te laten storten, noch door af te spreken dat deel van aan klager toekomende schadevergoeding zou worden verpand aan verweerders kantoor. Klacht over schending rechten van pandhouder niet-ontvankelijk wegens ontbreken eigen belang klager. Klacht deels ongegrond, deels niet-ontvankelijk.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort  ’s-Hertogenbosch

van  3 april 2017

in de zaak 16-725/DB/OB

 

naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

 

 

tegen:

 

verweerder

 

 

 

 

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij brief van 25 augustus 2015 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant een klacht ingediend over verweerder.

1.2      Bij brief aan de raad van 21 juli 2016 met kenmerk nr. 48|15|076K,  heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3      De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 13 februari 2017 in aanwezigheid van klager en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. Gelijktijdig is behandeld de klacht van klager, geregistreerd onder zaaknummer 16-723/DB/OB, waarin afzonderlijk beslissing zal worden gegeven.

1.4      De raad heeft kennis genomen van:

-              de brief van de deken d.d. 21 juli 2016 en de daaraan gehechte stukken;

-              de nagekomen brief met bijlagen van klager d.d. 5 februari 2017.

 

2          FEITEN

          Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan:

2.1     Verweerders voormalig kantoorgenoot mr. V en vervolgens verweerders kantoorgenoot mr. W hebben klager bijgestaan in een schadestaatprocedure tegen A B.V. (hierna: “A”) in de periode van december 2003 tot medio maart 2011 respectievelijk medio maart 2011 tot maart/april 2015.

2.2     Ofschoon klagers vader eiser en procespartij was in de hoofdprocedure en vervolgens ook in de schadestaatprocedure, was klager opdrachtgever van mr. V en later van mr. W en werd de schadestaatprocedure voor rekening en risico van klager gevoerd. Dit vond op deze wijze plaats op basis van een tussen klager en diens vader in het jaar 2000 gemaakte afspraak, vastgelegd bij notariële akte d.d. 30 juni 2004. Deze afspraak hield kort gezegd in dat de gerechtelijke procedure zou worden voortgezet voor rekening en risico van klager en dat een eventueel toegewezen schadevergoeding zou toekomen aan klager. 

2.3     Op 10 februari 2015 heeft het hof eindarrest gewezen en A veroordeeld tot betaling van een bedrag in hoofdsom van € 499.765,40, te vermeerderen met rente en kosten.

2.4     Het kantoor van verweerder heeft over de periode van december 2003 tot en met maart 2015 in totaal een bedrag van € 401.053,99 inclusief BTW gedeclareerd.

                          2.5     Verweerder, zijnde een van de bestuurders van zijn kantoor, heeft vanaf februari 2015 bemoeienis gehad met de afwikkeling van de financiële verplichtingen van klager jegens het kantoor. In dat verband hebben klager en diens vader op 13 april 2015 schriftelijk ermee ingestemd dat het door klager van A te ontvangen bedrag deels, namelijk € 67.500,--, zou worden verrekend met de openstaande vordering van verweerders kantoor op klager. Voorts is schriftelijk vastgelegd dat ten gunste van verweerders kantoor een pandrecht tot een maximumbedrag van € 350.000,-- zou worden gevestigd op de vordering op A.

2.6     Er is onenigheid ontstaan tussen klager en verweerders kantoor, waarna klager zich heeft gewend tot een andere advocaat.

2.7     Op 6 mei 2015 is aan de opvolgend advocaat van klager een negatief cassatieadvies uitgebracht.

 

3          KLACHT

3.1      De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

1.         H Advocaten heeft besloten in de dagvaarding voor de schadestaatprocedure de vader van klager tot eiser te maken, maar toch alle declaraties aan klager gezonden, die klager grotendeels heeft voldaan, met als gevolg dat het hof heeft bepaald dat deze kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen;

2.         hij weloverwogen de belangen van de heer H als pandhouder heeft geschaad, omdat hij op de hoogte was van de verpanding maar zich daarvan niets heeft aangetrokken;

3.         hij klager met de voorgestelde verpanding van de vordering op A feitelijk heeft gedwongen om paulianeus te handelen in het zicht van een naderend faillissement;

4.         verweerder en mr. W na het einde van het mandaat van klager per 27 maart 2015 op 7 april 2015 aan de deurwaarder opdracht hebben gegeven het door A berekende bedrag van € 342.791,12 te incasseren, waardoor de belangen van onder meer klager ernstig zijn geschaad;

5.         hij niet conform de afspraak van 26 februari 2015 de schadevergoeding op de derdengeldenrekening van S Notarissen heeft gestort, maar op de derdengeldenrekening van H Advocaten;

6.         hij klager ernstig onder druk heeft gezet nog voor de toestemming van de deken de mogelijke opbrengst in de toekomst van de door klager geleden schade aan H Advocaten te verpanden tot een maximum van € 350.000,--.

 

4          VERWEER

4.1      Klachtonderdeel 1

Verweerder is niet bij de behandeling van klagers zaak betrokken geweest en heeft enkel als bestuurder van H Advocaten in het kader van klagers financiële verplichtingen jegens H Advocaten de belangen van H Advocaten behartigd. 

4.2      Klachtonderdeel 2

Klager heeft geen belang bij deze klacht en is daarin derhalve niet-ontvankelijk.

4.3      Klachtonderdeel 3

De klacht ziet niet op vermeend paulianeus handelen door verpanding, maar op de betaling c.q. inhouding van het bedrag van € 67.500,--. De betaling van het bedrag van € 67.500,-- kan evenwel niet worden aangemerkt als een onverplichte rechtshandeling, omdat met de betaling wordt voldaan aan een opeisbare vordering van H Advocaten op klager.

4.4      Klachtonderdeel 4

Klagers mandaat was op 27 maart 2015 niet geëindigd. Tijdens de bespreking op 3 april 2015 tussen verweerder en klager, die was vergezeld van zijn financieel adviseur de heer M, is gesproken over een minnelijke regeling, waarbij juist een van de voorwaarden van klager was dat verweerders kantoor de vordering bij A zou incasseren. Diezelfde dag heeft de heer M telefonisch namens klager gemeld dat hij akkoord was met de besproken regeling. De deurwaarder heeft de vordering overigens niet bij A geïncasseerd. A heeft immers uit eigen initiatief een bedrag van € 342.791,12 op de rekening van de deurwaarder gestort.

 

 

4.5      Klachtonderdeel 5

De afspraak waarop klager doelt is niet gemaakt op 26 februari 2015 maar op 6 maart 2015. Toen is telefonisch door verweerder met de heer M (financieel adviseur) afgesproken dat het door A uit te keren bedrag zou worden gestort op de derdenrekening van S Notarissen en dat doorbetaling aan klager pas zou plaatsvinden als alle betrokkenen het eens waren over de verdeling. De bevestiging van deze afspraak door de notaris d.d. 9 maart 2015 is doorgestuurd aan klager. Toen klager op 26 maart 2015 aan mr. W liet weten dat hij niets wilde betalen en de op 6 maart 2015 gemaakte afspraak betwistte, heeft mr. W de deurwaarder op 7 april 2015 verzocht om de schadevergoeding op de derdengeldrekening van H Advocaten te storten, zoals oorspronkelijk ook met klager was afgesproken en vastgelegd bij e-mailbericht van mr. W aan klager d.d. 11 februari 2015.

4.6      Klachtonderdeel 6

          Verweerder heeft klager niet onder druk gezet. De vordering was bij overeenkomst d.d. 13 april 2015 nog niet verpand (en thans nog niet omdat klager weigert de overeenkomst na te komen) en bovendien is overeengekomen een pandrecht te vestigen “onder voorbehoud van toestemming van de deken”. Op 13 april 2015 heeft de deken overigens toestemming voor de verpanding gegeven.

 

5          BEOORDELING

5.1     Klachtonderdeel 1

          Als niet weersproken staat vast dat niet verweerder, doch enkel zijn kantoorgenoten mrs. V en W, inhoudelijk bij de behandeling van klagers zaak betrokken zijn geweest. Verweerder kwam pas in beeld toen er over de openstaande declaraties en de betaling daarvan problemen waren gerezen en heeft derhalve enkel in het eindstadium van de zaak in zijn hoedanigheid van bestuurder van H Advocaten bemoeienissen gehad met de financiële afwikkeling van de zaak. Nu verweerder op grond van het voorgaande geen enkel verwijt kan worden gemaakt van de strategische keuzes die bij de inhoudelijke behandeling van klagers zaak zijn gemaakt, is klachtonderdeel 1 ongegrond.

 

5.2     Klachtonderdeel 2

De raad overweegt dat het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen tegen een advocaat niet aan eenieder toekomt, doch slechts aan diegene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen. Voor zover in het algemeen belang een tuchtrechtelijke procedure is vereist, wordt het klachtrecht uitgeoefend door de deken.

 

5.3     Klager heeft gesteld dat verweerder de belangen van de heer H als pandhouder heeft geschaad. De raad is van oordeel dat klager niet (voldoende gemotiveerd) gesteld in welk eigen belang hij rechtstreeks is of kan worden getroffen. Dat is ook niet gebleken. De raad zal klager in dit klachtonderdeel derhalve vanwege het ontbreken van een eigen belang bij de klacht niet-ontvankelijk verklaren.

 

5.4     Klachtonderdeel 3

          Verweerder heeft ter zitting van de raad onweersproken gesteld dat uit klagers klachtbrief blijkt dat dit klachtonderdeel niet ziet op de door verweerder voorgestelde verpanding van klagers vordering op A, maar op de inhouding van het bedrag van € 67.500,- op de van A ontvangen schadevergoeding. De inhouding van het bedrag van € 67.500,-- had kennelijk ten doel de openstaande vordering van verweerders kantoor op klager ter zake openstaande declaraties  (deels) te verrekenen met het van A te ontvangen bedrag. Naar het oordeel van de raad heeft klager onvoldoende feiten en omstandigheden naar voren gebracht waaruit zou moeten worden afgeleid dat sprake is geweest van een door hem, klager, verrichte onverplichte rechtshandeling in het zicht van een naderend faillissement. Dit onderdeel van de klacht is dan ook ongegrond.

 

5.5     Klachtonderdeel 4

De raad stelt vast dat partijen van mening verschillen over de vraag op welk moment aan de bijstand van verweerders kantoor aan klager een einde is gekomen. Wel staat op basis van de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht vast dat op 3 april 2015 een bespreking heeft plaatsgevonden tussen – onder meer – verweerder en klager, die was vergezeld van de heer M, en dat de heer M later die dag telefonisch namens klager bij verweerder heeft gemeld dat hij akkoord was met de besproken regeling, waarvan onderdeel was dat verweerders kantoor de vordering bij A zou incasseren. De raad is dan ook van oordeel dat niet is gebleken dat verweerder en / of mr. W tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld door maatregelen ter incasso te nemen. Dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

5.6    Klachtonderdeel 5

Uit de aan de raad overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht blijkt dat in eerste instantie tussen klager en verweerders kantoor is afgesproken dat de schadevergoeding door A zou worden overgemaakt op de derdengeldrekening van verweerders kantoor. Deze afspraak is schriftelijk vastgelegd bij e-mailbericht van mr. W aan klager d.d. 11 februari 2015. Vervolgens hebben partijen gesproken over storting van de door A te betalen schadevergoeding op de derdengeldrekening van S Notarissen. Over de voorwaarden waaronder het bedrag vervolgens zou worden doorbetaald is kennelijk echter discussie (ontstaan). Onder die omstandigheden kan verweerder naar het oordeel van de raad dan ook geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt van het feit dat hij, indachtig de initieel met klager gemaakte afspraak, de schadevergoeding op de derdengeldrekening van zijn kantoor heeft laten storten. Ook dit onderdeel van de klacht is dan ook ongegrond.

5.7    Klachtonderdeel 6

De kern van het verwijt dat klager verweerder maakt in het zesde onderdeel van zijn klacht ziet op de ernstige druk die verweerder op klager zou hebben uitgeoefend om in te stemmen met verpanding van diens vordering op A. Verweerder heeft betwist dat hij ernstige druk op klager heeft uitgeoefend. De raad is van oordeel dat op basis van de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht niet is komen vast te staan dat verweerder ernstige druk heeft uitgeoefend op klager. Voorts heeft, zo blijkt uit de brief van de deken d.d. 26 mei 2006, het in gedragsregel 28 voorgeschreven overleg met de deken wel plaatsgevonden, terwijl het tot verpanding niet is gekomen omdat klager de overeenkomst niet wenst na te komen. Op grond van het voorgaande is de raad van oordeel dat dit onderdeel van de klacht niet is komen vast te staan. De raad zal dit klachtonderdeel dan ook ongegrond verklaren.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

-        verklaart de klachtonderdelen 1, 3, 4, 5 en 6 ongegrond;

-        verklaart klager niet-ontvankelijk in klachtonderdeel 2.

 

 

Aldus beslist door mr. P.H. Brandts, voorzitter, en mrs. J.J.M. Goumans, R. van den Dungen ,  leden, bijgestaan door mr. T.H.G. van de Langenberg als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 3 april 2017.

 

 

Griffier                                                            Voorzitter

 

 

 

mededelingen van de griffier ter informatie:

 

Deze beslissing is in afschrift op 3 april 2017

 

verzonden aan:

-            klager

-            verweerder

-            de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant

-            de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

-            het College van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten

-            de secretaris van de Nederlandse Orde van Advocaten

 

              

             Van deze beslissing staat hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:

-           klager

-           verweerder

-           de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Oost-Brabant

-           de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

 

             Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

 

             De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

             Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

             a.         Per post

             Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

             Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

 

             b.         Bezorging

             De griffie is gevestigd aan het adres:

             Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag

 

             Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

             Het telefoonnummer van het Hof van Discipline is 088-2053777

 

             c.         Per fax

             Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088-2053701

             Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

             d.         Per e-mail

 

             Het e-mailadres van het Hof van Discipline is: griffie@hofvandiscipline.nl.

 

             Tegelijkertijd  met de indiening per e-mail dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

 

             Informatie ook op www.hofvandiscipline.nl