Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

03-04-2017

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2017:72

Zaaknummer

17-216/DB/ZWB

Inhoudsindicatie

Niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door vaderschapstest in geding te brengen. Kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  ’s-Hertogenbosch

van  3 april 2017

in de zaak 17-216/DB/ZWB

 

naar aanleiding van de klacht van:

 

 

klaagster

 

 

tegen:

 

 

 

verweerder

 

 

 

 

 

 

 

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant (hierna: de deken) van 22 februari 2017 met kenmerk K16-079, door de raad ontvangen op 22 februari 2017, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

 

1                FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en voor zover voor de beoordeling van de klacht van belang, van de volgende feiten  uitgegaan:

1.1       Verweerder is de advocaat van klaagsters wederpartij, de heer R. Klaagster heeft met de heer R een affectieve relatie gehad.

1.2       Op 22 september 2014 heeft klaagster een dochter (hierna: “het kind”) gekregen. Op 3 juli 2014 heeft R het (destijds nog ongeboren) kind erkend. Op 11 juni 2015 heeft klaagster bij de rechtbank Rotterdam een verzoekschrift ingediend, strekkende tot vernietiging van de erkenning. Klaagster heeft aan haar verzoek ten grondslag gelegd dat zij ervan uitgaat dat R niet de biologische vader van het kind is en dat zij haar toestemming tot erkenning heeft gegeven onder invloed van bedreiging en/of dwaling.

1.3       R heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op 24 juli 2015 heeft verweerder namens R een verweerschrift ingediend. Namens R heeft verweerder onder meer betwist dat R niet de biologische vader is. In dat verband heeft verweerder betoogd dat R een verwantschapstest heeft laten uitvoeren, waaruit blijkt dat R voor 99,99% de verwekker van het kind is. Verweerder heeft een document van DNA Diagnostics Centre, waarin het testresultaat van de verwantschapstest is vermeld, als productie bij het verweerschrift in het geding gebracht.

1.4       Bij tussenbeschikking d.d. 20 november 2015 heeft de rechtbank een DNA-onderzoek gelast. Klaagster heeft hieraan geen medewerking verleend. Bij eindbeschikking d.d. 15 juli 2016 heeft de rechtbank klaagsters verzoek tot vernietiging van de erkenning afgewezen en haar veroordeeld in de proceskosten, dit gelet op haar proceshouding, mede eruit bestaande dat zij, aldus de rechtbank, om onbegrijpelijke en onvoldoende gemotiveerde redenen heeft geweigerd om mee te werken aan een DNA-onderzoek, terwijl zij zelf had betoogd dat een DNA-onderzoek nodig was. Klaagster heeft op 14 oktober 2016 hoger beroep ingesteld tegen de beschikking.

1.5       Op 9 november 2016 heeft verweerder de behandeling van de zaak overgedragen aan een andere advocaat.

 

2             KLACHT

2.1      De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

1.    een vaderschapstest als bewijs heeft ingebracht in de procedure, terwijl hij wist dat het om een vervalst document ging;

2.    door het in het geding brengen van de vaderschapstest vertrouwelijke medische informatie heeft overgelegd en de rechten van het kind en de privacy van klaagster heeft geschonden.

 

3             VERWEER

                        3.1       Klaagster is er uitsluitend op uit om de zaak te traineren. In de klachtprocedure stelt klaagster voor het eerst dat de vaderschapstest die R heeft laten uitvoeren vals zou zijn. De klacht is een nieuwe poging om de zaak te traineren. De stelling dat de vaderschapstest vals zou zijn mist iedere feitelijke grondslag en is ongefundeerd. Het stond R vrij om zijn DNA-materiaal en dat van zijn dochter te laten onderzoeken en de resultaten van dat onderzoek voor te leggen aan de rechter. Daardoor is er geen sprake van schending van klaagsters privacy. Het stond klaagster vrij om de uitslag van het onderzoek in de procedure te betwisten, hetgeen zij had kunnen doen door in de procedure mee te werken aan het DNA-onderzoek, maar dat heeft klaagster nagelaten.  

.  

4             BEOORDELING

 

4.1                   De klacht heeft betrekking op het optreden van verweerder in zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij. De voorzitter overweegt dat de advocaat van de wederpartij een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. De voorzitter zal de klacht met inachtneming van dit uitgangspunt beoordelen.

 

4.2       Gezien de door verweerder gegeven onderbouwing acht de voorzitter voorstelbaar dat verweerder het in het kader van de behartiging van de belangen van R noodzakelijk achtte om het testresultaat van de vaderschapstest in het geding te brengen. Dat klaagsters belangen ten gevolge van verweerders handelen onevenredig zijn geschaad, is niet gebleken.

 

4.3       Voorts is op geen enkele wijze door klaagster onderbouwd, laat staan aannemelijk gemaakt dat het door verweerder in het geding gebrachte document een valselijk opgemaakt testrapport is en dat verweerder dat ook wist. Uit de overgelegde stukken blijkt ook dat klaagster in de gerechtelijke procedure niet heeft gesteld dat het in het geding gebrachte rapport vals zou zijn en van de gelegenheid om in de procedure aan te tonen dat het overgelegde testresultaat onjuist was, heeft klaagster evenmin gebruik gemaakt.

 

4.4       Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen zijdens verweerder door het overleggen van vertrouwelijke medische informatie, schending van de rechten van het kind of van klaagsters privacy is naar het oordeel van de voorzitter niet gebleken. Klaagster, die de gerechtelijke procedure aangaande het vaderschap van R nota bene zelf aanhangig heeft gemaakt, moest erop bedacht zijn dat het vaderschap van R enkel en alleen zou kunnen worden vastgesteld middels een DNA-test.

 

4.5       Gelet op het voorgaande is de voorzitter van oordeel dat de klacht met toepassing van artikel 46j lid 1 sub c Advocatenwet in alle onderdelen kennelijk ongegrond moet worden verklaard.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht met toepassing van artikel 46j lid 1 sub c Advocatenwet in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. M.E. Bartels, voorzitter, met bijstand van mr. Th.H.G. van de Langenberg als griffier op  3 april 2017.

 

 

Griffier                                            Voorzitter

 

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 6 april 2017

                                                                         

verzonden aan:

-     klaagster

-     verweerder

-     de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West -Brabant

 

Ingevolge artikelen 46j en 46h van de Advocatenwet kunnen klager, verweerder en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant binnen dertig dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch.

Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift ( in tweevoud ), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven.

De termijn van dertig dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van dertig dagen is niet mogelijk.

 

                      Het verzetschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij de raad van discipline:

 

                     a.         Per post

Het verzetschrift dient samen met de beslissing waarvan verzet in tweevoud, per post te    worden toegezonden aan de griffie van de raad.

Het postadres van de griffie van de raad van discipline is:

Postbus 1190, 4801 BD Breda

 

b.         Bezorging

De griffie is gevestigd in het gerechtsgebouw, Sluissingel 20, Breda

 

c.         Per fax

Het faxnummer van de raad van discipline is

088-2053737

 

Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het verzetschrift samen met een afschrift van de beslissing waarvan verzet in tweevoud per post te worden toegezonden aan de griffie van de raad van discipline.

 

Informatie ook op raadvandiscipline.nl