Rechtspraak
Uitspraakdatum
03-04-2017
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2017:71
Zaaknummer
16-727/DB/OB
Inhoudsindicatie
Klacht over beroepsfouten niet-ontvankelijk wegens overschrijding van de termijn ex artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet. Voor zover klager in algemene zin beoogt te klagen over het advocatenkantoor “H Advocaten” als geheel is klacht niet-ontvankelijk omdat het tuchtrecht voor advocaten uitgaat van klachten over het handelen van een individuele advocaat. Klacht over verpanding niet-ontvankelijk wegens ontbreken eigen belang van klager. Klacht in alle onderdelen niet-ontvankelijk.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch
van 3 april 2017
in de zaak 16-727/DB/OB
naar aanleiding van de klacht van:
klager
tegen:
verweerder
1 Verloop van de procedure
1.1 Bij brief van 25 augustus 2015 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Bij brief aan de raad van 21 juli 2016 met kenmerk nr. 48|15|145K, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 13 februari 2017 in aanwezigheid van klager. Verweerder heeft de raad bij brieven d.d. 14 oktober en 16 november 2016 bericht dat hij wegens gezondheidsredenen niet ter zitting zou verschijnen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennis genomen van:
- de brief van de deken d.d. 21 juli 2016 en de daaraan gehechte stukken;
- de nagekomen brief van verweerder d.d. 14 oktober 2016;
- de nagekomen brief van verweerder d.d. 16 november 2016.
1.5 Bij brief d.d. 13 september 2016 is aan klager medegedeeld dat stukken uiterlijk 14 dagen voor de zitting in het bezit van de raad dienen te zijn. Nadat klager vervolgens bij brief d.d. 10 november 2016 op de hoogte is gesteld van het feit dat de zitting – conform zijn verzoek – zou worden verplaatst naar 13 februari 2017, is hij bij brief d.d. 20 januari 2017 op de hoogte gesteld van het exacte tijdstip van de mondelinge behandeling. De raad heeft op 7 februari 2017, en derhalve te laat, klagers brief d.d. 5 februari 2017 met bijlagen ontvangen. Nu in de brief d.d. 13 september 2016 reeds aan klager was medegedeeld dat stukken uiterlijk 14 dagen voor de zitting in het bezit van de raad dienen te zijn en klager reeds bij brief d.d. 10 november 2016 op de hoogte is gesteld dat de zitting zou plaatsvinden op 13 februari 2017, maakt het feit dat klager eerst bij brief d.d. 20 januari 2017 van het exacte tijdstip van de zitting op de hoogte is gesteld niet dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. Klager was immers reeds gedurende lange tijd op de hoogte van de voor het indienen van stukken geldende termijn. De brief kan gezien zijn aard en omvang en gelet op de beperkte en vooraf aangekondigde zittingsduur voorts niet worden aangemerkt als “schriftelijke aantekeningen” ten behoeve van de zitting, terwijl daarnaast ook geen toestemming is gevraagd en verleend voor het indienen van een nadere conclusie. Klagers brief met bijlagen d.d. 5 februari 2017 wordt op grond van het voorgaande bij de boordeling van de klacht buiten beschouwing gelaten.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.
2.1 Verweerder heeft klager bijgestaan in een schadestaatprocedure tegen A B.V. (hierna: “A”) in de periode van december 2003 tot medio maart 2011.
2.2 Voorafgaand aan deze schadestaatprocedure heeft klagers vader, bijgestaan door mr. S, A in oktober 1997 gedagvaard. In tweede instantie heeft het hof bij arrest d.d. 15 november 2002 A veroordeeld om de door klagers vader geleden schade, op te maken bij staat, te vergoeden.
2.3 In december 2003 heeft verweerder de behandeling van de zaak overgenomen van mr. S. en in 2005 heeft verweerder A gedagvaard en aldus de schadestaatprocedure aanhangig gemaakt.
2.4 Ofschoon klagers vader eiser en procespartij was in de hoofdprocedure en vervolgens ook in de schadestaatprocedure, was klager opdrachtgever van verweerder en werd de schadestaatprocedure op basis van een tussen klager en diens vader gemaakte afspraak voor rekening en risico van klager gevoerd. Deze afspraak hield kort gezegd in dat de gerechtelijke procedure zou worden voortgezet voor rekening en risico van klager en dat een eventueel toegewezen schadevergoeding zou toekomen aan klager.
2.5 Medio maart 2011 heeft mr. W, zijnde een (voormalig) kantoorgenoot van verweerder, de behandeling van de zaak overgenomen van verweerder.
2.6 Op 10 februari 2015 heeft het hof eindarrest gewezen en A veroordeeld tot betaling van een bedrag in hoofdsom van € 499.765,40, te vermeerderen met rente en kosten.
2.7 H Advocaten, zijnde het voormalig kantoor van verweerder, heeft over de periode van december 2003 tot en met maart 2015 in totaal een bedrag van € 401.214,32 gedeclareerd.
2.9 Mr. M, zijnde een van de bestuurders van verweerders voormalig kantoor, heeft vanaf februari 2015 bemoeienis gehad met de afwikkeling van de financiële verplichtingen van klager jegens verweerders voormalige kantoor. In dat verband hebben klager en diens vader op 13 april 2015 schriftelijk ermee ingestemd dat het door klager van A te ontvangen bedrag deels, namelijk € 67.500,--, zou worden verrekend met de openstaande vordering van verweerders kantoor op klager. Voorts is schriftelijk vastgelegd dat ten gunste van verweerders kantoor een pandrecht tot een maximumbedrag van € 350.000,-- zou worden gevestigd op de vordering op A.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
1. exorbitante kosten (in totaal een bedrag van € 401.214,32) zijn berekend voor de werkzaamheden, wat met name geldt voor twee comparities in 2014 (ruim € 60.178,91);
2. hij de zaak niet voortvarend (genoeg) heeft behandeld;
3. hij geen inzage heeft gegeven in de financiële consequenties van de procedure, waarmee klager rekening moest houden, en daarnaast klager in de waan heeft gelaten dat een groot deel van de kosten vergoed zou worden;
4. H Advocaten, zijnde verweerders voormalige kantoor, heeft besloten in de dagvaarding voor de schadestaatprocedure de vader van klager tot eiser te maken, maar toch alle declaraties aan klager heeft gezonden, die klager grotendeels heeft voldaan, met als gevolg dat het hof heeft bepaald dat deze kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen;
5. hij betrokken was bij de verpanding op 24 augustus 2010 van de vordering van klager op A aan de heer H, de procesfinancier van klager, en klager zich afvraagt of verweerder A van deze verpanding in kennis heeft gesteld en A waarschijnlijk niet bevrijdend heeft betaald;
6. de in de schadestaatprocedure aan de vader van klager als eiser toegekende schadevergoeding wordt verrekend met de aan klager gerichte declaraties, terwijl daarnaast klager de grootste gedupeerde, initiator, opdrachtgever en procesvoerder was in de procedure;
7. hij de overeenkomst tussen klager en de vader van klager heeft opgesteld en geantedateerd;
8. hij de behandeling van de zaak van klager niet (tijdig) heeft gestaakt omdat hij niet in staat was de belangen van klager zorgvuldig te behartigen.
4 VERWEER
4.1 De klacht is niet opportuun, nu verweerder sinds medio maart 2011 geen bemoeienis meer heeft gehad met het bewuste dossier en de procedure van de vader van klager tegen A. Voorts is verweerder vanwege zijn gezondheid niet in staat inhoudelijk te reageren. Daarom doet hij primair beroep op niet-ontvankelijkheid op grond van artikel 46g Advocatenwet: het beweerdelijke handelen of nalaten vond plaats ruim vier jaar voor de indiening van de klacht. Subsidiair betwist verweerder tuchtrechtelijk (en/of civielrechtelijk) laakbaar te hebben gehandeld.
5 BEOORDELING
5.1 Klachtonderdelen 1, 2, 3, 6, 7 en 8
Ter zitting van de raad heeft klager desgevraagd verklaard dat de kern van de klacht tegen verweerder ziet op de – vermeende – fout van verweerder om de schadestaatprocedure namens klagers vader aanhangig te maken. Klager heeft voorts ter zitting desgevraagd verklaard dat hij reeds sinds 2005 van deze – vermeende – fout op de hoogte was en dat het hof de – vermeende – fout vervolgens in 2009 bij arrest heeft bevestigd.
5.2 Uit de aan de raad overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht blijkt voorts dat verweerder de behandeling van de zaak medio maart 2011 heeft overgedragen aan mr. W en dat verweerder nadien geen bemoeienissen meer heeft gehad met de zaak. Verweerders laatste werkzaamheden zijn in maart 2011 bij klager in rekening gebracht. Klager heeft tegen die declaraties niet geprotesteerd.
5.3 Gelet op artikel 46g, lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet wordt een klacht die wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft, niet-ontvankelijk verklaard. De raad stelt vast dat de klachtonderdelen 1, 2, 3, 6, 7 en 8 alle betrekking hebben op handelen of nalaten van verweerder van voor medio maart 2011, terwijl klager voorts naar eigen zeggen reeds vanaf 2005 op de hoogte was van de – vermeende – fout zijdens verweerder. Door pas op 25 augustus 2015 een klacht in te dienen over verweerders handelwijze, heeft klager de in artikel 46g, lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet genoemde termijn overschreden.
5.4 Op grond van het voorgaande zal de raad klager, met toepassing van artikel 46g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet, dan ook niet-ontvankelijk verklaren in de klachtonderdelen 1, 2, 3, 6, 7 en 8.
5.5 Klachtonderdeel 4
De klacht is gericht tegen “H Advocaten”. Voor zover klager in algemene zin beoogt te klagen over het advocatenkantoor “H Advocaten” als geheel overweegt de raad dat, waar het tuchtrecht voor advocaten uitgaat van klachten over het handelen van een individuele advocaat en in de onderhavige klachtzaak ook enkel het optreden van verweerder ter beoordeling aan de raad is voorgelegd, klager in dit onderdeel van de klacht niet kan worden ontvangen. Voor zover klager in dit onderdeel van de klacht beoogt te klagen over het handelen van verweerder, heeft te gelden dat de klacht, zoals hierboven onder 5.1 tot en met 5.4 heeft geoordeeld, niet-ontvankelijk is wegens overschrijding van de in artikel 46g, eerste lid, sub a Advocatenwet genoemde termijn. Op grond hiervan zal de raad klager niet-ontvankelijk verklaren in klachtonderdeel 4.
5.6 Klachtonderdeel 5
Het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen tegen een advocaat komt niet aan eenieder toe, doch slechts aan diegene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen. Voor zover in het algemeen belang een tuchtrechtelijke procedure is vereist, wordt het klachtrecht uitgeoefend door de deken.
5.7 Klager vraagt zich af of de wettelijke bepalingen rondom verpanding zijn nageleefd en of A wel bevrijdend heeft betaald. De raad is van oordeel dat klager niet (voldoende gemotiveerd) heeft gesteld in welk belang, dat voormelde bepalingen beogen te beschermen, hij rechtstreeks is of kan worden getroffen. Dat is ook niet gebleken. De raad zal klager in dit klachtonderdeel derhalve eveneens niet-ontvankelijk verklaren.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klager niet-ontvankelijk in alle onderdelen van de klacht.
Aldus beslist door mr. P.H. Brandts, voorzitter, en mrs. J.J.M. Goumans, R. van den Dungen , leden, bijgestaan door mr. T.H.G. van de Langenberg als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 3 april 2017.
Griffier Voorzitter
mededelingen van de griffier ter informatie:
Deze beslissing is in afschrift op 3 april 2017
verzonden aan:
- klager
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten
- het College van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten
- de secretaris van de Nederlandse Orde van Advocaten
Van deze beslissing staat hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:
- klager
- verweerder
- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Oost-Brabant
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten
Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.
De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.
Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:
a. Per post
Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:
Postbus 85452, 2508 CD Den Haag
b. Bezorging
De griffie is gevestigd aan het adres:
Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag
Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.
Het telefoonnummer van het Hof van Discipline is 088-2053777
c. Per fax
Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088-2053701
Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.
d. Per e-mail
Het e-mailadres van het Hof van Discipline is: griffie@hofvandiscipline.nl.
Tegelijkertijd met de indiening per e-mail dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.
Informatie ook op www.hofvandiscipline.nl