Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

10-04-2017

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2017:79

Zaaknummer

16-1161/DB/LI

Inhoudsindicatie

Zonder toestemming tot het doen van mededelingen aan de schade-expert, dient een advocaat, met een beroep op zijn geheimhoudingsplicht, te volstaan met een doorverwijzing naar de opvolgend advocaat en geen mededelingen over de zaak, van welke aard dan ook, te doen.

Inhoudsindicatie

Niet gewezen op termijn waarbinnen op een schaderapport gereageerd had moeten worden. Klagers hebben onvoldoende onderbouwd en duidelijk gemaakt welke kritiek door de advocaat aan de schade-expert doorgegeven had moeten worden. Alles tegen elkaar afwegende legt de raad de maatregel van waarschuwing op.

Inhoudsindicatie

Klacht ged./ gegrond, waarschuwing

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort  ’s-Hertogenbosch

van 10 april 2017

in de zaak 16-1161/DB/LI

 

naar aanleiding van de klacht van:

 

klagers

 

 

tegen:

 

verweerder

 

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij brief van 24 mei 2016 hebben klagers bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg een klacht ingediend over verweerder.

1.2      Bij brief aan de raad van 21 december 2016 met kenmerk K16-082 , door de raad ontvangen op 22 december 2016 heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3      De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 20 februari 2017 in aanwezigheid van klagers, de gemachtigde van klagers en verweerder . Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4      De raad heeft kennis genomen van:

-       de brief van de deken van 21 december 2016, met bijlagen;

-       de brief van de gemachtigde van klagers van 6 februari 2017, met bijlagen.

 

2          FEITEN

          Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1       Op 18 januari 2014 zijn klagers betrokken geraakt bij een verkeersongeval, waarbij zij gewond zijn geraakt en waardoor zij schade hebben geleden. Verweerder heeft klagers bijgestaan in de zaak tegen de verzekeraar van de wederpartij van klagers, verder te noemen de verzekeraar.

2.2       De verzekeraar heeft een verzekeringsexpert ingeschakeld. De verzekeringsexpert  heeft  klagers op 7 maart 2014 thuis bezocht. De verzekeringsexpert  heeft van het huisbezoek twee bezoekrapporten opgesteld, welke hij op 11 maart 2014 aan verweerder heeft toegestuurd. In zijn begeleidende brief van 11 maart 2014 schreef de verzekeringsexpert dat hij, behoudens andersluidend tegenbericht, binnen drie weken ervan uitging dat klagers akkoord waren met de inhoud van het verslag.

2.3       Verweerder heeft de door de verzekeringsexpert gemaakte bezoekrapporten op 17 maart 2014 aan klagers toegezonden. Verweerder verzocht klagers om een afspraak te maken om de rapporten en de e-mail van klagers van 12 maart 2014 te bespreken. Op 2 april 2014 heeft op het kantoor van verweerder een bespreking tussen verweerder en klagers plaatsgevonden. Op de bezoekrapporten van de verzekeringsexpert is namens klagers niet gereageerd.

2.4       De gemachtigde van klagers heeft de schaderegelingskwestie met de verzekeringsexpert van verweerder overgenomen. Op enig moment hebben de verzekeringsexpert en diens medisch adviseur zich beroepen op de bezoekrapporten, met name ten aanzien van de gezondheidssituatie van klaagster. Tussen klaagster en de verzekeringsexpert is discussie ontstaan over de inhoud van het bezoekrapport. De verzekeringsexpert hield vast aan de juistheid daarvan aangezien daarop niet binnen de gestelde termijn was gereageerd.

2.5       De verzekeringsexpert heeft bij brief van 14 maart 2016 aan de gemachtigde van klagers geschreven dat hij telefonisch contact had opgenomen met verweerder en dat deze hem had bericht dat hij het bezoekrapport op 17 maart 2014 aan klaagster had toegezonden. Hij schreef vervolgens onder meer het volgende:

“Nu uit het bezoekverslag zo nadrukkelijk naar voren is gekomen dat reeds voorafgaand aan het ongeval van 18 januari 2014 in de behandelend sector sprake was van een nekhernia en uw cliënte dat na kennisname van het rapport niet heeft weersproken lijkt me wenselijk dat bij de chiropractor, die deze diagnose had gesteld, informatie wordt ingewonnen (………)”.

 

3          KLACHT

3.1      De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

 

1.      zijn geheimhoudingplicht heeft geschonden door zonder toestemming van klagers aan een derde informatie te verstrekken over een zaak die hij eerder voor klagers in behandeling heeft gehad;

2.      heeft verzuimd klagers te wijzen op de termijn om op de bezoekverslagen te reageren;

3.      heeft nagelaten de kritiek van klagers op de bezoekverslagen aan de verzekeringsexpert kenbaar te maken.

 

 

4          VERWEER

4.1      Verweerder heeft door de vraag of hij de bezoekrapporten aan klagers had doorgestuurd bevestigend te beantwoorden inhoudelijke noch vertrouwelijke informatie aan een derde prijsgegeven. Verweerder heeft conform de regels van een letselschaderegelingstraject het concept bezoekrapport doorgestuurd aan klagers. Verweerder heeft dit zo aan de schade-expert medegedeeld. De schade-expert ging er ook al van uit dat verweerder dit had gedaan. Het betrof derhalve een mededeling ten overvloede.

4.2      De medische historie van klaagster, waaronder een reeds voor het ongeval aanwezige nekhernia, is tijdens het bezoek op 7 maart 2014 door klaagster naar voren gebracht, zoals door de verzekeringsexpert in het rapport is beschreven. Dit stond niet ter discussie tijdens de telefonische contacten en de bespreking met klagers op 2 april 2014 van de rapporten. Verweerder heeft de onderhandelingspositie van klagers op geen enkele manier geschaad.

 

5          BEOORDELING

          onderdeel 1

5.1     De raad stelt voorop dat de verplichting tot geheimhouding heeft te gelden als een fundamenteel beginsel voor de advocaat in de uitoefening van zijn beroep, dat slecht in uiterst zeldzame gevallen uitzondering lijdt en van toepassing is ongeacht de wijze waarop en door wie een advocaat in een zaak betrokken is. Blijkens de toelichting bij gedragsregel 6 strekken de bij de wet geregelde zwijgplicht en het wettelijk verschoningsrecht van de advocaat zich alleen uit tot datgene wat de cliënt de advocaat heeft toevertrouwd, maar is het met het oog op een goede beroepsuitoefening gewenst dat de geheimhoudingsplicht zich verder uitstrekt. In gedragsregel 6 lid 1 staat de algemene norm van het beroepsgeheim, d.w.z. de geheimhoudingsplicht in enge zin. Het gaat om alle kennis omtrent zijn cliënt, hoe ook verkregen van de cliënt, van derden, vertrouwelijk of niet.  Ingevolge de jurisprudentie van het Hof van Discipline dient e en advocaat volledige geheimhouding in acht te nemen met betrekking tot feiten die hem bekend zijn geworden in de uitoefening van zijn functie. Met betrekking tot deze geheimhouding geldt een zeer duidelijke grens, te weten dat een advocaat in het geheel geen mededelingen mag doen. Hij dient zich te onthouden van elke vorm van commentaar. (zie HvD 10 maart 2003, Advocatenblad 16 juli 2004 ) . De geheimhouding geldt voor zowel de bijzonderheden van door hem behandelde zaken als de persoon van zijn cliënten en de aard en omvang van diens belangen. Hierop kan slechts een uitzondering worden gemaakt in geval de advocaat toestemming heeft tot het doen van mededelingen.. Conform gedragsregel 6 lid 4 duurt de geheimhoudingsplicht voort na de beëindiging van de relatie met de cliënt. De raad zal de klacht met inachtneming van het bovenstaande beoordelen.

 

5.2     Vast staat dat verweerder aan de wederpartij van klagers desgevraagd heeft medegedeeld dat hij het bezoekverslag van de schade-expert na ontvangst aan klagers heeft doorgestuurd. Voor het overige heeft verweerder geen mededelingen gedaan over de zaak noch over klagers. De vraag die ter beoordeling aan de raad voorligt is of verweerder hiermee de voor hem ook na de beëindiging van de relatie met klagers voor hem geldende de geheimhoudingsplicht heeft geschonden.

 

5.3     Gesteld noch gebleken is dat klagers verweerder op enig moment uit zijn geheimhoudingsplicht hebben ontslagen . De mededeling van verweerder omtrent de doorzending van het bezoekverslag is weliswaar niet door klagers aan verweerder vertrouwelijk toevertrouwd, maar betreft wel een bijzonderheid van de door hem behandelde zaak, waardoor klagers in hun belangen kunnen worden geschaad. Door de wederpartij zijn aan deze mededeling ook rechtsgevolgen verbonden, in die zin dat, nu vast staat dat klagers het bezoekverslag hebben ontvangen en hierop niet hebben gereageerd, zij van de juistheid van de inhoud van het verslag uitgaan. Nu aan verweerder geen toestemming was verleend tot het doen van mededelingen aan de schade-expert, had verweerder met een beroep op zijn geheimhoudingsplicht behoren te volstaan met een doorverwijzing naar de opvolgend advocaat en geen mededelingen over de zaak, van welke aard dan ook,  mogen doen. Het eerste onderdeel van de klacht is naar het oordeel van de raad daarom gegrond.

 

onderdeel 2

5.4     Verweerder heeft klagers in zijn brief van 17 maart 2014 niet op de termijn van drie weken, waarbinnen op het bezoekrapport diende te worden gereageerd, gewezen.  Dat verweerder, zoals door hem ter zitting van de raad voor het eerst naar voren is gebracht,  voorafgaand aan de bespreking op 2 april 2014 telefonisch om uitstel van de termijn van drie weken heeft verzocht en klagers op de (aangehouden) termijn heeft gewezen, is niet komen vast te staan.  Verweerder heeft dit niet schriftelijk bevestigd, en evenmin blijkt dit, zoals door verweerder ter zitting naar voren is gebracht, uit zijn schriftelijke aantekeningen van het gesprek van 2 april 2014. De raad houdt het er op grond van het bovenstaande voor dat verweerder klagers niet heeft gewezen op de termijn van drie weken en zal ook klachtonderdeel 2 gegrond verklaren.

 

        onderdeel 3

5.5  Vast staat dat klagers en verweerder het bezoekrapport hebben besproken op 2 april 2014. Partijen hebben ter zitting naar voren gebracht dat daarbij de bejegening van klagers door de schade-expert is besproken. Klagers hebben voorts naar voren gebracht dat zij ook inhoudelijk kritiek hebben geleverd, die door verweerder aan de schade-expert overgebracht had behoren te worden. Klagers hebben in hun klacht niet concreet onderbouwd op welke punten het bezoekrappoort feitelijk inhoudelijk niet juist was. Klagers hebben ter zitting desgevraagd als voorbeeld naar voren gebracht dat in het rapport ten onrechte wordt verwezen naar het door klaagster tijdens een haar eerder overkomen kop-staart aanrijding opgelopen letsel. Verweerder heeft de raad, daarbij citerend uit het bezoekrapport voorgehouden, dat het bezoekrapport vermeldt dat er geen sprake was van een eerder ongeval en dat klaagster voor het overige in een goede gezondheid verkeerde. Nu klagers onvoldoende hebben onderbouwd en duidelijk gemaakt welke kritiek door verweerder aan de schade-expert doorgegeven had moeten worden, zal de raad het derde onderdeel van de klacht ongegrond verklaren.

 

6          MAATREGEL

          De raad heeft geconcludeerd tot gegrondheid van de klachten omdat verweerder zijn  geheimhoudingsplicht heeft geschonden doordat hij aan de wederpartij van klagers heeft medegedeeld dat hij het bezoekrapport aan klagers had doorgezonden en dat hij heeft nagelaten klagers op de termijn van drie weken voor het leveren van commentaar op het bezoekrapport te wijzen. Schending van de geheimhoudingsplicht betreft een ernstig tuchtrechtelijk verwijt, hetgeen in beginsel oplegging van een zware maatregel rechtvaardigt. Daartegenover staat dat de mededeling van verweerder  zich heeft beperkt tot een feitelijke mededeling, waarvan de juistheid door klagers niet wordt betwist. Hoewel verweerder zich van het doen van deze mededeling had behoren te onthouden, zijn klagers hierdoor niet in hun belang getroffen. Het enkele gevolg van de mededeling is immers dat hierdoor door de wederpartij van de juistheid van de inhoud van het bezoekrapport wordt uitgegaan. Nu klagers niet aannemelijk hebben gemaakt dat het bezoekrapport feitelijk onjuist was, zijn zij door de mededeling van verweerder niet in hun belang getroffen. Dit geldt eveneens voor het verwijt dat verweerder klagers niet heeft gewezen op de reactietermijn van drie weken. Dit alles tegen elkaar afwegende komt de raad tot het oordeel dat aan verweerder de maatregel van waarschuwing dient te worden opgelegd.

 

7         GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1.    Aangezien de klacht (gedeeltelijk) gegrond is verklaard, moet verweerder het door klagers betaalde griffierecht aan hen vergoeden.

7.2.    De raad ziet daarnaast aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die klagers in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs hebben moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op een bedrag van € 50,00  aan reiskosten.

7.3     De raad ziet eveneens aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze kosten worden vastgesteld op € 1.000 en moeten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag dient te worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.

 

BESLISSING

 

De raad van discipline:

-        verklaart klachtonderdelen 1 en 2 gegrond;

-        verklaart klachtonderdeel 3 ongegrond;

-        legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;

-        veroordeelt verweerder tot betaling van de kosten die de klagende partij voor de betaling van het griffierecht van € 50,00 heeft moeten maken, binnen 4 weken aan deze te voldoen;

-        veroordeelt verweerder tot betaling van reiskosten die de klagende partij heeft moeten maken, vastgesteld op € 50,00, binnen 4 weken aan deze te voldoen;

-        veroordeelt verweerder tot betaling van de kosten die in verband met de behandeling van de zaak ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten vastgesteld op € 1.000,00, binnen 4 weken te voldoen aan de Nederlandse Orde van Advocaten;

 

 

 

Aldus beslist door mr. M. E. Bartels , voorzitter, mrs. N.M. Lindhout-Schot en R. van den Dungen , leden, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal, als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 10 april 2017.

 

Griffier                                                            Voorzitter

 

 

 

mededelingen van de griffier ter informatie:

 

Deze beslissing is in afschrift op 10 april 2017

 

verzonden aan:

-            de gemachtigde van klagers

-            verweerder

-            de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg

-            de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

-            de secretaris van de Nederlandse Orde van Advocaten

-            het College van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten

 

 

 

 

 

Van deze beslissing staat, ten aanzien van het  ongegrond verklaarde klachtonderdeel hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:

-           klagers

-            verweerder

-           de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg

-          de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

 

Van deze beslissing staat, ten aanzien van de gegrond verklaarde klachtonderdelen [en de toewijzing van het verzoek ex artikel 48 lid 10 Advocatenwet],  hoger beroep bij het Hof van Discipline

-            verweerder

-            de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg      

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

 

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

 

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

 

a.      Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

 

b.      Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres:

Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag

 

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

Het telefoonnummer van het Hof van Discipline is 088-2053777

 

c.       Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088-2053701

Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

 

d.         Per e-mail

Het e-mailadres van het Hof van Discipline is: griffie@hofvandiscipline.nl .

 

Tegelijkertijd  met de indiening per e-mail dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

 

Informatie ook op www.hofvandiscipline.nl