Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

10-04-2017

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2017:60

Zaaknummer

16-240

Inhoudsindicatie

Verweerster heeft naar het oordeel van klaagster ten onrechte gesuggereerd dat zij deskundig was op het gebied van het bouwrecht. daardoor is er een verval- of verjaringstermijn verlopen. het had ook tot gevolg dat er veel te hoge declaraties werden geschreven. de raad heeft geoordeeld dat verweerster niet tuchtrechtelijke verwijtbaar heeft gehandeld. verweerster heeft op basis van voortschrijdend inzicht verweerster geadviseerd waarbij ook het kostenaspect haar keuzes heeft beïnvloed. klaagster heeft niet aangetoond -ondanks de pertinente ontkenning van verweerster- dat er een verval- of verjaringstermijn is verlopen. daarom zijn de klachten ongegrond.

Inhoudsindicatie

 

Uitspraak

Beslissing van de raad van discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 10 april 2017

in de zaak 16-240

naar aanleiding van de klacht van:

 

 

klaagster

tegen

verweerster

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij e-mailbericht van 2 juli 2015 (met handtekening bevestigd op 11 september 2015) heeft klaagster bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.

1.2    Bij brief aan de raad van 11 maart 2016 met kenmerk 2015 KNN117, door de raad ontvangen op 14 maart 2016, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 10 februari 2017 in aanwezigheid van klaagster, vertegenwoordigd door haar bestuurder, de heer [A], bijgestaan door mw. [B], en van verweerster, bijgestaan door mr. [S]. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennis genomen van:

-    het van de deken ontvangen dossier;

-    het proces-verbaal van de zitting van 3 juni 2016;

-    de nadien door partijen en de griffie van de raad gevoerde correspondentie;

-    een brief van klaagster van 25 januari 2017 met bijlagen.

 

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.1    Klaagster behartigt de gemeenschappelijke belangen van de eigenaren van de appartementen in het appartementengebouw [naam], locatie [locatie B], te [plaats]. Deze (nieuwbouw-)appartementen zijn aan de respectievelijke eigenaren verkocht door C. B.V. en eind oktober 2007 opgeleverd.

2.2    Klaagster heeft op 2 juli 2009 een verzoek tot arbitrage tegen C. B.V. ingediend bij het Garantie Instituut Woningbouw wegens onder andere gebreken aan de kunststof kozijnen. Volgens het arbitraal vonnis van 6 september 2010 is de klacht betreffende de kozijnen ingetrokken.

2.3    Aanvankelijk werd klaagster in deze kwestie bijgestaan door mr. T.  Vanaf 16 februari 2014 heeft verweerster klaagster rechtsbijstand verleend. In een e-mailbericht van die datum bevestigt verweerster de verstrekte opdracht en deelt mee dat haar uurtarief € 245,00 bedraagt (excl. kantoorkosten en BTW). Voor het inlezen van het dossier rekent verweerster € 200 (excl. kantoorkosten en BTW). Omstreeks 8 april 2014 heeft klaagster een opdrachtbevestiging getekend.

2.4    Bij e-mail van 28 mei 2015 heeft verweerster aan klaagster een verzoekschrift aan de Raad van Arbitrage in concept toegezonden. Omdat klaagster zich niet kon vinden in de adviezen van verweerster is dit verzoekschrift niet ingediend bij de Raad van Arbitrage.

 

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    zij ondeskundig heeft gehandeld. Verweerster wijzigde voortdurend haar advies en gaf geen eenduidige antwoorden. Zij adviseerde aanvankelijk een procedure bij de civiele rechter. Later werd het een arbitrageverzoek aan de Raad van Arbitrage. Achteraf bleek zij niet deskundig op het terrein van het bouwrecht;

b)    verweerster een verjarings- dan wel vervaltermijn heeft laten verlopen. Dat geldt ook voor een voorstel van de wederpartij om te herstellen. In 2009 heeft er een zaak over de kozijnen gediend bij het GIW. Vanaf dat moment ging er een verjarings- dan wel vervaltermijn van 5 jaren lopen. Die was nog niet verstreken toen klaagster zich in 2014 tot verweerster wendde. Verweerster heeft een brief aan de wederpartij gestuurd maar geen rechtsvordering ingesteld. Daardoor is de claim vervallen dan wel verjaard;

c)    verweerster bovenmatig heeft gedeclareerd, omdat zij niet deskundig bleek te zijn op het terrein van het bouwrecht.

 

4    VERWEER

Voor zover relevant voor de beoordeling van de klacht zal het verweer bij de beoordeling worden opgenomen.

 

5    BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a)

5.1    Van een advocaat wordt verlangd dat deze handelt volgens de normen die binnen de beroepsgroep als professionele standaard gelden. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Tot die professionele standaard behoort ook het inschatten van de slagingskansen van een aanhangig te maken procedure, het wijzen op risico’s van de verschillende mogelijkheden en het daarover informeren van de cliënt. Voorts dient een advocaat bij de behandeling van een zaak de leiding te nemen en vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid te bepalen met welke aanpak van zaken de belangen van zijn cliënt het beste zijn gediend. De raad zal de klacht aan de hand van deze maatstaven beoordelen.

5.2    Verweerster is geruime tijd doende is geweest de mogelijkheden van de diverse mogelijke procedures voor klaagster in kaart te brengen. Daarbij is ook het kostenaspect door haar betrokken. Uiteindelijk heeft zij op basis van voortschrijdend inzicht gekozen voor een rechtsgang via de Raad van Arbitrage. Zij heeft daartoe een verzoekschrift in concept opgesteld en aan klaagster voorgelegd. Dat klaagster uiteindelijk van deze procedure heeft afgezien, kan verweerster niet worden aangerekend. De raad is van oordeel dat verweerster op dit punt niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

Ad klachtonderdeel b)

5.3    Verweerster betwist ten stelligste dat zij een termijn heeft laten verlopen. Zij verwijst naar de door haar verzonden correspondentie aan de wederpartij en voegt daarbij ter ondersteuning van haar standpunt het oordeel van haar beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar, dat geen sprake is van een beroepsfout.

5.4    Klaagster is door de raad in de gelegenheid gesteld haar klacht op dit punt nader te onderbouwen met haar adviezen van deskundigen over de verjaring of het verval van een termijn. Klaagster heeft naar aanleiding daarvan aan de raad een advies van mr. H en een e-mail van mr. W. toegezonden.

5.5    Naar het oordeel van de raad bieden beide stukken onvoldoende aanknopingspunt voor de conclusie dat verweerster een termijn heeft laten verjaren of vervallen. Aan het advies van mr. H. is geen conclusie verbonden die daarop wijst. Ook in de inhoud van het advies vindt de raad geen aanleiding voor een dergelijk oordeel. Het -korte- e-mailbericht van mr. W behelst een algemeen oordeel dat is gegeven zonder dat mr. W. van de onderliggende stukken heeft kennis genomen. Aan dat algemene oordeel kunnen voor deze zaak geen conclusies verbonden worden.

5.6    Ook dit onderdeel van de klacht is daarmee ongegrond.

Ad klachtonderdeel c)

5.7    Verweerster heeft erkend dat zij voor de bestudering van het dossier een hoger tarief in rekening heeft gebracht dan met klaagster was afgesproken. Het gaat om een teveel in rekening gebracht bedrag van € 279,66. Omdat klaagster de laatste vier facturen onbetaald heeft gelaten is zij over een bedrag groot € 2.949,98 wettelijke rente verschuldigd. Daarom is verweerster niet overgegaan tot creditering van het teveel in rekening gebrachte bedrag.

5.8    Van excessief declareren is naar het oordeel van de raad niet gebleken. Het door verweerster gehanteerde tarief is redelijk te noemen. Zij heeft de door haar bestede tijd gespecificeerd. Het feit dat er naar klaagsters zeggen geen enkel resultaat is bereikt brengt niet zonder meer met zich mee dat er sprake is van excessief declareren. Klaagster geeft niet aan op welk punt de declaraties van verweerster excessief waren. Daarom is de raad van oordeel dat ook dit klachtonderdeel ongegrond is.

Tot slot

5.9    Al hetgeen hiervoor is overwogen leidt de raad tot de conclusie dat, gelet op de klachtomschrijving zoals genoemd onder randnummer 3.1 hiervoor, geen sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar gedrag. Daarmee oordeelt de raad de klacht ongegrond.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht in al haar onderdelen ongegrond.

 

Aldus gewezen door mr. F.P. Dresselhuys - Doeleman, voorzitter, mrs. N.H.M Poort, H.Q.N. Renon, leden, bijgestaan door mr. J.M.G. Kuin-van den Akker als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 10 april 2017.

 

Griffier                                                   Voorzitter

 

Verzonden d.d. 10 april 2017