Rechtspraak
Uitspraakdatum
10-04-2017
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2017:78
Zaaknummer
16-1130/DB/ZWB
Inhoudsindicatie
De medische geheimhoudingsplicht geldt tussen arts en patiënt, niet voor de advocaat die de arts in een procedure bijstaat. Patiëntenkaarten zijn slechts beperkt openbaar gemaakt, namelijk aan de echtgenoot van klaagster, bij wie de patiëntenkaarten reeds bekend waren en de rechter. Belangen van de wederpartij niet nodeloos geschaad.
Inhoudsindicatie
Klaagster komt geen klachtrecht toe betreffende de kwaliteit van de dienstverlening van de advocaat van de wederpartij. Verweerder heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat hij in de (onjuiste) veronderstelling verkeerde dat de gewijzigde (geanonimiseerde) patiëntenkaarten deel uitmaakten van het dossier in de civiele procedure. Door uitlating dat verweerder niet als leugenaar wenste te worden uitgemaakt is klaagster niet als leugenaar gekwalificeerd.
Inhoudsindicatie
Klacht ged. niet-ontvankelijk, ged. ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch
van 10 april 2017
in de zaak 16-1130/DB/ZWB
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
tegen:
verweerder
1 Verloop van de procedure
1.1 Bij brief van 15 april 2016 heeft de gemachtigde van klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Bij brief aan de raad van 6 december 2016 met kenmerk K16-048 , door de raad ontvangen op 8 december 2016, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 20 februari 2017 in aanwezigheid van klaagster, de gemachtigde van klaagster en verweerder . Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennis genomen van:
- de brief van de deken van 6 december 2016, met bijlagen;
- de brief van de gemachtigde van klaagster van 1 februari 2017.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.
2.1 Tussen de heer H / Tandartsenpraktijk H BV, verder te noemen H, en mevrouw W-Z h.o.d.n. Tandartsenpraktijk P, verder te noemen Z, zijn diverse civielrechtelijke procedures gevoerd. De heer H is de echtgenoot van klaagster. Klaagster was bij de civiele procedures tussen H en Z geen partij.
2.2 Verweerder heeft in de procedure tussen H en Z in eerste aanleg, waarin op 9 maart 2011 vonnis is gewezen, niet geanonimiseerde patiëntengegevens ingebracht en in hoger beroep bij memorie van antwoord tevens memorie van grieven in incidenteel appel van 21 januari 2014/11 februari 2014 het volledige procesdossier inclusief de niet geanonimiseerde patiëntengegevens.
2.3 Verweerder heeft op 8 april 2014 een akte genomen, met gewijzigde producties, te weten geanonimiseerde patiëntengegevens. De akte is ter rolle van het gerechtshof geweigerd.
2.4 Klaagster heeft op 5 februari 2015 bij het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven een klacht ingediend tegen Z. Klaagster beklaagde zich erover dat Z in een door H tegen haar aanhangig gemaakte civiele procedure niet geanonimiseerde persoons- en patiëntengegevens van klaagster heeft gebruikt en openbaar gemaakt, zonder dat hiervoor door klaagster toestemming was verleend. Z is in de procedure bij het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg bijgestaan door verweerder.
2.5 Verweerder heeft bij brief van 2 april 2015 het volgende geschreven aan het gerechtshof:
“Bijgaand treft u aan een kopie van de akte indienen producties d.d. 8 april 2014.
De heer D. V(….) deelde ons onlangs telefonisch mede dat de Memorie van antwoord tevens memorie van grieven in incidenteel appel zoek is geraakt bij het gerechtshof. De Memorie is op 25 maart jl. naar het gerechtshof verstuurd.
Na het telefonisch onderhoud van vandaag blijkt dat het ook nog nodig is om een kopie van de producties toe te sturen. “
2.6 Verweerder heeft in zijn pleitaantekeningen ten behoeve van de zitting van het Regiomaal tuchtcollege dd. 3 juli 2015 onder meer het volgende opgenomen: “ Op 8 april 2014 heeft mevrouw (W-Z) bij akte de producties opnieuw ingediend met verzoek eerder ingediende producties buiten beschouwing te laten. De akte is geweigerd omdat de partij niet aan de beurt was. In maart 2015 bleek dat het Hof zowel de Memorie van antwoord tevens memorie van grieven in incidenteel appel was kwijtgeraakt. De stukken zijn daarna alsnog gezonden. De akte van 8 april 2014 is samen met de producties opnieuw toegezonden. De patiëntgegevens zijn in deze versie blanco gelaten.
De advocaat van de heer (H) heeft zoals gebruikelijk een afschrift gekregen van de correspondentie met het Hof en de opnieuw toegezonden producties. Mevrouw (W-Z) stelt zich op het standpunt dat de eerder toegezonden producties geen onderdeel uitmaken van het procesdossier.
(………)
Zij stelt zich daarbij op het standpunt, dat zij in de eerste procedure op grond van fair trial geen andere mogelijkheid had dan de patiëntengegevens te gebruiken om het onrechtmatig handelen van de heer (H) te bewijzen. En in de procedure in hoger beroep is sprake van verwevenheid van beide dossiers. Bovendien maken de processtukken geen onderdeel meer uit van het procesdossier in hoger beroep.”
2.7 Het Regionaal Tuchtcollege heeft bij beslissing van 20 juli 2015 vastgesteld dat Z in een civiele procedure tegen H patiëntgegevens zonder toestemming van de betrokkenen heeft ingebracht en aldus tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Het college heeft vervolgens onder meer het volgende overwogen : “Het college stelt echter vast dat verweerster niet zelf de gerechtelijke procedure heeft aangespannen maar in deze procedure betrokken is geraakt. Bovendien heeft zij zich laten informeren door haar advocaat en lijkt zij daardoor op het verkeerde been te zijn gezet, althans lijkt het gegeven advies geen rekening te hebben gehouden met de door verweerster in acht te nemen geheimhoudingsplicht. Hoewel het laatste niet afdoet aan de eigen verantwoordelijkheid van verweerster is het college van oordeel dat het overleggen van de stukken onder deze omstandigheden niet zodanig aan verweerster kan worden verweten dat haar een maatregel moet worden opgelegd.”
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder:
1. de gerechtvaardigde belangen van klaagster heeft geschonden door haar grondrecht op geheimhouding van persoons- en patiëntgegevens te schenden;
2. niet heeft voldaan aan zijn plicht tot vergaren van benodigde kennis en ervaring en daarmee tekort is geschoten om zorg te dragen voor een deugdelijke en zorgvuldige behandeling van zaken;
3. het Regionaal Tuchtcollege heeft misleid door in strijd met de waarheid te stellen dat geanonimiseerde patiëntgegevens onderdeel uitmaakten van het procesdossier;
4. zich onnodig grievend heeft uitgelaten jegens klaagster tijdens een zitting van het Medisch Tuchtcollege.
4 VERWEER
4.1 Het was voor de onderbouwing van de stellingen van cliënte van verweerder in de procedure tegen de heer H., echtgenoot van klaagster noodzakelijk om patiëntengegevens over te leggen. De heer H. bestreed dat cliënte een dringende reden had voor het beëindigen van de overeenkomst van opdracht met hem. De patiëntgegevens waren noodzakelijk om de rechtbank te kunnen overtuigen van het standpunt van cliënte dat zowel sprake was van een dringende reden als dat manipulaties in de patiëntgegevens waren uitgevoerd door de heer H. Alleen met die gegevens kon immers worden aangetoond dat de heer H patiënten heeft behandeld zonder dat daarvoor facturen zijn verzonden, de heer H. afspraken uit de agenda heeft gehaald, terwijl wel behandeling heeft plaatsgevonden en de heer H patiënten heeft behandeld zonder de behandelingscode te vermelden. Er waren geen andere mogelijkheden om bewijs van de stellingen van de cliënte van verweerder te leveren. De heer H was bekend met deze gegevens en er was sprake van een beperkte openbaarmaking, namelijk aan de rechter. Om het gerechtshof een volledig beeld te geven is in hoger beroep een volledig procesdossier bijgevoegd, waaronder de destijds ingebrachte patiëntenkaarten. Ook in hoger beroep gold dat de heer H bekend was met deze gegevens en er sprake was van een beperkte openbaarmaking, namelijk aan de raadsheren.
4.2 Klaagster concludeert ten onrechte dat het Regionaal Tuchtcollege heeft gezegd dat verweerder zijn cliënte onjuiste geeft geïnformeerd waardoor de belangen van klaagster onevenredig zijn geschaad.
4.3 Verweerder heeft de belangen van zijn cliënte gediend en daarbij niet de belangen van klaagster nodeloos geschaad. Hoewel klaagster formeel geen partij was bij de procedures tussen H en Z was zij wel bij alle zittingen aanwezig. Klaagster noch de advocaat van H hebben in hoger beroep geprotesteerd tegen de inbreng van de patiëntengegevens.
4.4 Aanleiding voor het intrekken van de patiëntengegevens was de klacht van de heer H bij de Klachtencommissie bij de KNMT. In overleg met cliënte is toen besloten de producties met patiëntenkaarten in te trekken.
5 BEOORDELING
Klachtonderdeel 1
5.1 De medische geheimhoudingsplicht geldt tussen arts en patiënt. Deze geldt niet voor de advocaat die de arts in een procedure bijstaat. Van schending van de medische geheimhoudingsplicht door verweerder kan derhalve geen sprake zijn. Wel dient verweerder in zijn hoedanigheid van advocaat rekening te houden met de gerechtvaardigde belangen van de wederpartij van zijn cliënt dan wel eventuele betrokken derden. Een advocaat komt een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem passend voorkomt, tenzij de belangen van de wederpartij of een derde nodeloos worden geschaad.
5.2 Klaagster heeft een zwaarwegend belang bij geheimhouding van haar medische gegevens. Daartegenover staat dat verweerder een zwaar processueel belang had met het overleggen van de patiëntkaarten aan de rechter, namelijk om aan te tonen dat zowel sprake was van een dringende reden voor beëindiging van de overeenkomst met de heer H., als dat manipulaties in de patiëntgegevens waren uitgevoerd door de heer H. Verweerder kon dit alleen aantonen met behulp van de gegevens uit de patiëntenkaarten. Er waren voor zijn cliënte geen andere mogelijkheden tot bewijslevering.
5.3 De raad is van oordeel dat verweerder onder deze omstandigheden de belangen van klaagster niet onnodig of onevenredig heeft geschaad. De raad neemt daarbij in aanmerking dat de patiëntenkaarten slechts beperkt openbaar zijn gemaakt, namelijk aan de echtgenoot van klaagster, aan wie de patiëntenkaart van klaagster reeds bekend was, en aan de rechter. De raad is van oordeel dat verweerder ter zake geen tuchtrechtelijk verwijt valt te maken en zal het eerste onderdeel van de klacht ongegrond verklaren.
Klachtonderdeel 2
5.4 Het tweede onderdeel van de klacht heeft betrekking op de kwaliteit van de dienstverlening. Ter zake komt klaagster geen klachtrecht toe. Haar klachtrecht beperkt zich tot hetgeen onder 5.1 is overwogen, te weten dat de vrijheid van verweerder in die zin is beperkt dat hij de belangen van klaagster niet nodeloos mag schaden. Of verweerder de zaak voor zijn cliënte voldoende zorgvuldig heeft behandeld regardeert klaagster niet. De raad zal het tweede onderdeel van de klacht op grond van het bovenstaande niet-ontvankelijk verklaren.
Klachtonderdeel 3
5.5 In het derde onderdeel van de klacht verwijt klaagster verweerder dat hij het Regionaal Tuchtcollege onjuist heeft geïnformeerd over stukken die al dan niet deel uitmaakten van het dossier in de civiele procedure tussen zijn cliënte en de echtgenoot van klaagster. De raad stelt voorop dat verweerder hier eerst een tuchtrechtelijk verwijt van kan worden gemaakt, indien vastgesteld kan worden dat hij het Regionaal Tuchtcollege opzettelijk misleid heeft.
5.6 Verweerder heeft gesteld dat hij de akte van 8 april 2014 met anonieme patiëntengegevens, die door het gerechtshof aanvankelijk was geweigerd, naar aanleiding van een telefoongesprek met medewerkers van het gerechtshof, bij brief van 2 april 2015 opnieuw aan het gerechtshof heeft toegestuurd, met een afschrift daarvan aan de advocaat van de echtgenoot van klaagster. De stelling van verweerder wordt onderschreven door de verklaringen van twee secretaresses. Klaagster heeft daar tegenin gebracht dat de advocaat van haar echtgenoot de brief van 2 april 2015 niet heeft ontvangen. Verweerder heeft erkend dat bij nader inzien uit het roljournaal niet is gebleken dat het gerechtshof de brief van 2 april 2015, met bijlagen, heeft ontvangen, maar heeft aangevoerd dat hij daarop destijds geen acht heeft geslagen. Hij heeft gesteld dat hij daarom bij de zitting van het Regionaal Tuchtcollege in de (naar achteraf gebleken: onjuiste) veronderstelling verkeerde dat de geanonimiseerde patiëntgegevens, en niet de complete gegevens, deel uitmaakten van het procesdossier.
5.7 Naar het oordeel van de raad kan op grond van de aan de raad overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht niet worden vastgesteld dat verweerder, door te stellen dat door hem geanonimiseerde patiëntgegevens aan het gerechtshof zijn overgelegd, het Regionaal Tuchtcollege opzettelijk heeft misleid. Verweerder heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat hij in de (onjuiste) veronderstelling verkeerde dat de geanonimiseerde in plaats van de volledige patiëntenkaarten deel uitmaakten van het dossier in de civiele procedure. Nu niet is komen vast te staan dat verweerder het Regionaal Tuchtcollege daadwerkelijk opzettelijk misleid heeft, zal de raad dit onderdeel van de klacht ongegrond verklaren.
Klachtonderdeel 4
5.8 Klaagster verwijt verweerder zich onnodig grievend jegens klaagster te hebben uitgelaten. Ter zitting heeft klaagster naar voren gebracht dat verweerder door zijn opmerking dat hij niet voor leugenaar wenste te worden, haar impliciet voor leugenaar heeft uitgemaakt en zich daardoor nodeloos grievend jegens haar heeft uitgelaten. Het moge zo zijn dat klaagster het verloop van de zitting van het medisch tuchtcollege en de uitlatingen van verweerder als onaangenaam heeft ervaren, maar dat betekent niet dat verweerder zich nodeloos grievend jegens klaagster heeft uitgelaten. Niet valt in te zien dat verweerder met de opmerking dat hij niet als leugenaar wenste te worden uitgemaakt, klaagster als leugenaar heeft gekwalificeerd. Nu de raad ook overigens niet is gebleken dat verweerder zich nodeloos grievend jegens klaagster heeft uitgelaten, zal de raad het vierde onderdeel van de klacht ongegrond verklaren.
BESLISSING
De raad van discipline:
verklaart het tweede onderdeel van de klacht niet-ontvankelijk en de overige onderdelen van de klacht ongegrond.
Aldus beslist door mr. M. E. Bartels , voorzitter, mrs. N.M. Lindhout-Schot en R. van den Dungen , leden, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal, als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 10 april 2017.
Griffier Voorzitter
mededelingen van de griffier ter informatie:
Deze beslissing is in afschrift op 10 april 2017
verzonden aan:
- de gemachtigde van klaagster
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten
- de secretaris van de Nederlandse Orde van Advocaten
- het College van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten
Van deze beslissing staat hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:
- klaagster
- verweerder
- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant
- de deken van de Nederlandse orde van advocaten
Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.
De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.
Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:
a. Per post
Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:
Postbus 85452, 2508 CD Den Haag
b. Bezorging
De griffie is gevestigd aan het adres:
Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag
Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.
Het telefoonnummer van het Hof van Discipline is 088-2053777
c. Per fax
Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088-2053701
Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.
d. Per e-mail
Het e-mailadres van het Hof van Discipline is: griffie@hofvandiscipline.nl .
Tegelijkertijd met de indiening per e-mail dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.
Informatie ook op www.hofvandiscipline.nl