Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

10-04-2017

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2017:68

Zaaknummer

16-719/DH/DH

Inhoudsindicatie

Klacht tegen eigen advocaat. Tegenstrijdig belang? Naar het oordeel van de raad was klager in de procedure niet alleen formeel maar ook materieel procespartij aangezien hij een zelfstandig belang had bij de uitkomst daarvan (vgl. Hof van Discipline 13 februari 2017, ECLI:NL:TAHVD:2017:27). Gelet daarop stond het verweerder naar het oordeel van de raad dan ook niet vrij om in de tweede procedure voor [bedrijf] op te treden tégen klager. Klacht gegrond. Waarschuwing.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 10 april 2017

in de zaak 16-719/DH/DH

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 19 december 2015 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Bij brief aan de raad van 28 juli 2016 met kenmerk K308 2015 dk/ksl, door de raad ontvangen op 29 juli 2016, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 13 februari 2017 in aanwezigheid van klager en verweerder.

1.4 De raad heeft kennisgenomen van de processtukken, bedoeld in artikel 49 lid 2 Advocatenwet.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 De heer A. was op grond van een met klager op 19 september 2011 gesloten overeenkomst een bedrag van € 67.400,00 verschuldigd aan klager.

A. voldeed de vordering niet.

2.2 Op 19 september 2012 hebben klager en [bedrijf] een overeenkomst van opdracht gesloten waarbij klager aan [bedrijf] opdracht heeft gegeven – onder meer – zijn vordering op A. te incasseren. In deze overeenkomst van opdracht is, voor zover van belang, het volgende opgenomen:

“[Bedrijf] zal de gerechtelijke incasso van de onderhavige vorderingen voor eigen rekening en risico op zich nemen. (…)

Alle in het kader van de gerechtelijke incasso te maken kosten blijven voor rekening en risico van [bedrijf] indien de situatie zich voordoet dat de schuldenaren geen verhaal bieden.

Indien er ten gevolge van de gerechtelijke incassowerkzaamheden gelden ten laste van voormelde schuldenaren worden geïncasseerd, dan zullen deze gelden in eerste instantie in mindering strekken op de gemaakte gerechtelijke advocaat-, deurwaarders-, en (buitengerechtelijke) incassokosten.

Het meerdere geïnde boven deze kosten zullen partijen gelijkelijk op 50%-50% basis verdelen. (…)”

2.3 [Bedrijf] is op basis van deze overeenkomst namens klager (en ook op zijn naam) een procedure begonnen tegen A. Klager werd in deze procedure bijgestaan door verweerder en heeft domicilie gekozen op zijn kantoor.

2.4 A. is bij verstekvonnis van 2 januari 2013 veroordeeld tot betaling aan klager van een bedrag van € 68.610,00 vermeerderd met rente en kosten.

2.5 Op 16 juli 2013 heeft klager met A. een schikking getroffen met betrekking tot de schuld van A. aan klager. A betaalde tegen finale kwijting een bedrag van € 2.000,00 aan klager. Daarover heeft hij [bedrijf] niet ingelicht.

2.6 Op 25 juli 2014 heeft klager zijn vordering op A. gecedeerd aan V. Klager heeft zijn vordering aan V. verkocht voor een bedrag van € 2.500,00. A. heeft op 5 september 2014 een bedrag van € 2.500,00 aan V. voldaan.

2.7 [Bedrijf] heeft vervolgens beslag gelegd op de bankrekening en uitkering van klager en heeft klager gedagvaard. In deze procedure werd [bedrijf] bijgestaan door verweerder. Klager is veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 37.825,01 aan [bedrijf].

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij ‘zich schuldig heeft gemaakt aan een tegenstrijdig belang’ door eerst als advocaat de belangen van klager te behartigen en vervolgens tegen hem op te treden.

4 VERWEER

4.1 Verweerder heeft zich tegen de klacht verweerd, op welk verweer de raad hierna zo nodig zal ingaan.

5 BEOORDELING

5.1 Verweerder heeft de niet-ontvankelijkheid van klager bepleit vanwege het feit dat zijn adres onbekend is en zijn klaagschrift niet aan de wettelijke eisen voldoet.

5.2 Het is op zichzelf genomen juist dat in artikel 46g lid 5 Advocatenwet is opgenomen dat het klaagschrift het adres van de klager dient te bevatten. Een dergelijk voorschrift valt ook te lezen in artikel 1.3 Leidraad houdende regels inzake dekenale klachtenbehandeling. Deze voorschriften zijn echter niet op straffe van niet-ontvankelijkheid opgenomen maar dienen ertoe de deken in staat te stellen met de klager te communiceren. In de huidige tijd is daarvoor een e-mailadres voldoende. De raad passeert het ontvankelijkheidsverweer dan ook.

5.3 Tegen de klacht als zodanig heeft verweerder zich verweerd door te stellen dat in de beide hiervoor genoemde procedures [bedrijf] zijn cliënt was en niet (tevens) klager.  De raad volgt hem daarin niet. In de eerste plaats staat verweerder in de inleidende dagvaarding met zoveel woorden als advocaat van klager vermeld en klager heeft blijkens de dagvaarding voor die procedure ook domicilie gekozen op verweerders kantooradres. In de tweede plaats heeft verweerder zich in de communicatie met de rechtbank ook als advocaat van klager gepresenteerd. Blijkens de eigen stellingen van verweerder heeft hij ook telefonisch contact met klager gehad en heeft hij (vervolgens) niet vastgelegd dat hij in weerwil van hetgeen in de dagvaarding is vermeld, niet zijn advocaat is maar de advocaat van [bedrijf]. Naar het oordeel van de raad was klager in de procedure tegen A. bovendien niet alleen formeel maar ook materieel procespartij (vgl. Hof van Discipline 13 februari 2017, ECLI:NL:TAHVD:2017:27). Hij had immers een zelfstandig belang bij de uitkomst van die procedure, aangezien in de overeenkomst tussen klager en [bedrijf] is afgesproken dat partijen de opbrengst van de incassowerkzaamheden van [bedrijf] bij helfte verdelen (na aftrek van de door [bedrijf] gemaakte kosten). Met andere woorden, klager heeft deze vordering niet aan [bedrijf] gecedeerd maar is daarbij belanghebbende gebleven. Er was toen dus sprake van een gezamenlijk belang van klager en [bedrijf].

5.4 Gelet op het voorgaande stond het verweerder naar het oordeel van de raad dan ook niet vrij om in de tweede procedure voor [bedrijf] op te treden tégen klager. De uitzondering van gedragsregel 7 lid 5 doet zich niet voor, aangezien niet is voldaan aan de daaraan verbonden voorwaarden. Naar het oordeel van de raad is de klacht derhalve gegrond.

6 MAATREGEL

6.1 Alles overziend en mede in aanmerking genomen het tuchtrechtelijk verleden van verweerder acht de raad de maatregel van waarschuwing passend en geboden.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1 Aangezien de klacht gegrond wordt verklaard, moet verweerder het door klager betaalde griffierecht aan hem vergoeden.

7.2 De raad ziet daarnaast aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die klager in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze proceskosten worden vastgesteld op een bedrag van EUR 50,- aan reiskosten.

7.3 De raad ziet eveneens aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze proceskosten worden vastgesteld op EUR 1.000,- en moeten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klacht gegrond;

- legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;

- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van EUR 50,- aan klager;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van EUR 50,- aan klager;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van EUR 1.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten.

Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, mrs. J.A. van Keulen en J.H.M. Nijhuis, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 10 april 2017.

 

Deze beslissing is in afschrift op 10 april 2017 verzonden.