Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

10-04-2017

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2017:65

Zaaknummer

16-1185/DH/DH

Inhoudsindicatie

Dekenbezwaar. Verweerder heeft, bij het zich onttrekken aan een zaak, onvoldoende zorgvuldigheid jegens zijn cliënt betracht. De raad acht de maatregel van berisping passend en geboden, mede gelet op het feit dat verweerder meermalen voor vergelijkbare overtredingen door de tuchtrechter is bestraft.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 10 april 2017

in de zaak 16-1185/DH/DH

naar aanleiding van het bezwaar van:

[deken]

ambtshalve

klager

tegen:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 22 december 2016 met kenmerk K293 2016 dk/sh, door de raad ontvangen op 23 december 2016, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een bezwaar tegen verweerder ingediend.

1.2 Het bezwaar is behandeld ter zitting van de raad van 20 februari 2017 in aanwezigheid van de deken en verweerder, vergezeld van zijn gemachtigde [gemachtigde].

1.3 De raad heeft kennisgenomen van het dekenbezwaar en van de daarbij gevoegde producties. Voorts heeft de raad kennisgenomen van twee door verweerder ter zitting overgelegde producties.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van het bezwaar wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 Tijdens een zitting van de politierechter op 28 april 2016, op welke zitting verweerder zijn cliënt (zijnde de verdachte) bijstond, werden de onderzoekswensen van de verdediging besproken, waaronder het verzoek om bepaalde personen als getuige te horen. Dat verzoek is door de politierechter afgewezen. Daarop heeft verweerder tijdens de zitting te kennen gegeven dat hij zich aan de zaak onttrok. De politierechter heeft de behandeling van de zaak vervolgens aangehouden.

2.2 Verweerder heeft de mogelijkheid dat hij zich aan de zaak zou onttrekken, niet voorafgaand aan of tijdens de zitting met zijn cliënt besproken.

2.3 Bij e-mail van 5 december 2016 heeft de (voormalige) cliënt verweerder als volgt bericht:

“(…) Bijgevoegd een brief n.a.v. de zitting van 28 april (…). Ik ben benieuwd naar uw mening, ik heb denk ik uw hulp nodig. (…)”

In de bij die e-mail gevoegde brief is onder meer het volgende opgenomen:

“Geachte [verweerder, RvD],

(…)

Na vele maanden is er op 30 september eindelijk vonnis uitgesproken in de verdaagde zaak van 28 april. Het vonnis luidt een 2 jaar voorwaardelijke geldboete. Toch kreeg ik de opvolgkosten á 196 euro opgelegd omdat u destijds uw verdediging had neergelegd en de zaak moest worden verdaagd. Vreemd dat men mij deze kosten aanrekent, ik heb dus 2,5 keer zoveel moeten betalen.

(…)

Ik zal u dan ook waarschijnlijk in de toekomst wederom nodig hebben, al zou ik het op prijs stellen dat u zich in een volgende situatie niet terugtrekt, bedenk u dat ik de opvolgkosten krijg voorgeschoteld. Met een uitkering als inkomstenbron kan ik zulke rekeningen niet dragen. (…)”

2.4 Verweerder heeft daar bij e-mail van 6 december 2016 als volgt op gereageerd:

“Beste [oud-cliënt, RvD],

Mijn onttrekking ter terechtzitting van 28 april 2016, uitsluitend door mij gedaan uit het oogpunt van de behartiging [van] jouw belang op een eerlijke en rechtvaardige behandeling in de tegen jou aangespannen strafzaak, heeft voor mij een zeer onaangenaam staartje gekregen.

De politierechter (…) heeft zich over mijn onttrekking en de wijze waarop dat geschiedde min of meer beklaagd bij onze Deken (…). Die [deken] meent in die onttrekking een daad te zien die aan jouw zaak schade zou hebben toegebracht. Je zult (willen) begrijpen dat ik die omstandigheid in aanmerking genomen mij niet een tweede keer wens te branden aan de behartiging van door jou aan mij voorgelegde zaken, hoezeer ik ook zou menen dat aan jou (groot) onrecht wordt aangedaan.

Ik zal mij gelet op bovenstaande onthouden van het vellen van een oordeel over hetgeen jij in je brief aan mij hebt voorgelegd. Ook zal, en kan ik, niet ingaan op enig verzoek van jouw kant om aan jou, wederom, rechtsbijstand te verlenen. (…)

Maar er is een oplossing als je geen andere advocaat kunt vinden. Krachtens artikel 13, lid, 1 van de Advocatenwet kun je aan die door mij genoemde deken een verzoek doen om een advocaat aan te wijzen. (…)

Je kunt de deken als volgt bereiken: (…). (…)”

2.5 Bij brief van 22 december 2016 heeft de deken bij de raad een bezwaar ingediend tegen verweerder.

3 BEZWAAR

3.1 Het dekenbezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij, bij het zich tijdens een zitting onttrekken aan een zaak, niet de jegens zijn cliënt vereiste zorgvuldigheid in acht heeft genomen. 

3.2 De deken heeft zijn bezwaar als volgt toegelicht: “Op 28 april 2016 zond een politierechter een signaal aan de president van een rechtbank. Dit signaal had betrekking op de handelwijze van verweerder tijdens een politierechterzitting. De politierechter meldde dat tijdens de behandeling de onderzoekswensen van de verdediging zijn besproken. Nadat de wensen waren besproken, heeft de rechter besloten deze allemaal af te wijzen. Daarop onttrok verweerder zich aan de zaak. Voor de betrokken politierechter was duidelijk dat deze onttrekking als een volslagen verrassing kwam voor de cliënt van verweerder. Op de vraag van de rechter of één en ander van tevoren met de cliënt was besproken, gaven zowel verweerder als zijn cliënt aan dat dat niet het geval was. Nadat de rechter aan de cliënt had uitgelegd wat de gevolgen waren van de onttrekking, heeft hij de zaak op verzoek van de cliënt voor onbepaalde tijd aangehouden, aangezien de cliënt aangaf wel te willen worden bijgestaan door een advocaat. Verweerder heeft later aangegeven geen overleg met zijn cliënt te hebben gepleegd over de voorgenomen onttrekking, omdat overleg – gelet op de psychische gesteldheid van zijn cliënt – op niets zou uitdraaien.”

3.3 De deken is van mening dat verweerder de belangen van zijn cliënt heeft geschaad door zich zonder nadere aankondiging tijdens de zitting aan de zaak te onttrekken. Tevens meent de deken dat verweerder zeer onzorgvuldig is omgesprongen met zijn cliënt door hem noch voorafgaand, noch na afloop van de zitting te informeren over zijn beweegredenen om zich aan de zaak te onttrekken en hem geen enkele nazorg te bieden. Hij heeft zijn cliënt niet geadviseerd wat hem te doen stond of welke mogelijkheden hij had, maar simpelweg zelf besloten dat de psychische gesteldheid van zijn cliënt zodanig was dat overleg tot niets zou leiden. Volgens de deken heeft verweerder in strijd gehandeld met de gedragsregels 4, 5, 8 en 9 lid 1.

4 VERWEER

4.1 Verweerder betwist dat hij tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld. Toen bleek dat de onderzoekswensen niet werden gehonoreerd, moest verweerder een afweging maken. Verweerder heeft zich onttrokken in het belang van zijn cliënt, aangezien daardoor de mogelijkheid ontstond alsnog bepaalde personen als getuige te horen, hetgeen juist in het belang van zijn cliënt was.

4.2 Verweerder heeft daarover niet van tevoren overleg gevoerd met zijn cliënt, omdat dat gelet op de geestelijke gesteldheid van zijn cliënt tot niets zou hebben geleid. Verweerder heeft niet overwogen om de politierechter te vragen om de zitting te schorsen voor overleg met zijn cliënt. Na de zitting heeft verweerder direct de gevolgen van de onttrekking met zijn cliënt besproken en hem onder andere laten weten hoe hij bijstand van een andere advocaat kon verkrijgen.

5 BEOORDELING

5.1 De vraag die de raad dient te beantwoorden, is of verweerder bij het behartigen van de belangen van zijn cliënt de betamende zorgvuldigheid in acht heeft genomen.

5.2 Wanneer een advocaat besluit een hem verstrekte opdracht neer te leggen, dient hij dat op zorgvuldige wijze te doen en dient hij ervoor te zorg te dragen dat zijn cliënt daarvan geen nadeel ondervindt (gedragsregel 9 lid 3). Vaststaat dat verweerder de mogelijkheid van onttrekking noch tijdens de zitting noch voorafgaand aan die zitting met zijn cliënt heeft besproken. De raad acht dit onzorgvuldig, temeer daar de kans dat een politierechter instemt met een ter zitting gedaan verzoek om niet-meegebrachte personen als getuige te horen, uiterst gering is. Verweerder had dit moeten voorzien en voorafgaand aan de zitting met zijn cliënt moeten bespreken wat in dat geval de mogelijkheden waren en wat zijn wensen zouden zijn.

5.3 Bovendien had verweerder de politierechter ter zitting kunnen verzoeken om de behandeling te schorsen zodat verweerder op dat moment met zijn cliënt overleg had kunnen plegen over de voorgenomen onttrekking. Verweerder heeft dat niet gedaan. Ook dit nalaten acht de raad onzorgvuldig.

5.4 Verder had verweerder direct na afloop van de zitting zijn cliënt uitleg moeten geven over de reden van zijn onttrekking en de mogelijkheden die zijn cliënt vervolgens had. Verweerder stelt dat hij dat wél heeft gedaan, maar gelet op gedragsregel 8 had het op zijn weg gelegen om dit schriftelijk en onverwijld – en niet pas op 6 december 2016 – aan zijn cliënt te bevestigen. Dat zijn cliënt kort – een aantal dagen – na de politierechterzitting een nieuwe advocaat had, doet daaraan niet toe of af.

5.5 Tot slot is uit het dossier en het verhandelde ter zitting niet gebleken dat verweerder zich op enig moment rekenschap heeft gegeven van de extra kosten die zijn cliënt als gevolg van zijn onttrekking zou moeten maken. Ook hierover had verweerder zijn cliënt vooraf moeten informeren, hetgeen hij niet heeft gedaan. Derhalve is verweerder ook in dat opzicht tekortgeschoten in de zorg voor zijn cliënt.

5.6 Gelet op het bovenstaande heeft verweerder naar het oordeel van de raad jegens zijn cliënt geenszins de zorgvuldigheid betracht die van hem werd vereist. Dit valt hem tuchtrechtelijk te verwijten. De raad zal het bezwaar dan ook gegrond verklaren.

6 MAATREGEL

6.1 Verweerder heeft, bij het zich onttrekken aan een zaak, onvoldoende zorgvuldigheid jegens zijn cliënt betracht. De raad acht de maatregel van berisping passend en geboden, mede gelet op het feit dat verweerder meermalen voor vergelijkbare overtredingen door de tuchtrechter is bestraft.

7 KOSTENVEROORDELING

7.1 De raad ziet aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze proceskosten worden vastgesteld op EUR 1.000,- en moeten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart het bezwaar gegrond;

- legt aan verweerder de maatregel van berisping op;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van EUR 1.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten.

Aldus beslist door mr. M.F. Baaij, voorzitter, mrs. P.O.M. van Boven-de Groot, J.G. Colombijn-Broersma, A.B. van Rijn en P. Rijpstra, leden, bijgestaan door mr. N.M. van Trijp als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 10 april 2017.

 

Deze beslissing is in afschrift op 10 april 2017 verzonden.