Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

10-04-2017

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2017:62

Zaaknummer

16-857

Inhoudsindicatie

Klager verwijt verweerder hem op diverse punten niet adequaat te hebben bijgestaan. In de kwestie van de wijziging van de kinderalimentatie heeft verweerder onvoldoende voortvarend gehandeld. De raad is met klager van oordeel dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door deze kwestie jarenlang te laten slepen. Hetzelfde  geldt voor de zaak over de omgangsregeling. verweerder heeft daarnaast een termijn voor het indienen van een bezwaarschrift bij de Belastingdienst laten verlopen. Dat is onbegrijpelijk voor een advocaat die zich afficheert als fiscaal advocaat. Ook stelt verweerder dat hij met klager de afspraak heeft gemaakt dat hij niet op basis van een toevoeging maar betalend voor hem zou optreden. Verweerder heeft dat echter niet schriftelijk vastgelegd. Klager ontkent deze afspraken. Dit handelen van verweerder is in strijd met een behoorlijk advocaat betaamt. Al deze naar het oordeel van de raad terechte verwijten van klager leiden tot het opleggen van een voorwaardelijke schorsing aan verweerder van vier weken.

Uitspraak

Beslissing van de raad van discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 10 april 2017

in de zaak 16-857

naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

tegen

verweerder

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 22 mei 2015 heeft klager bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 6 september 2016 met kenmerk 2015 KNN087, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 10 februari 2017 in aanwezigheid van klager en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennis genomen van het van de deken ontvangen dossier.

 

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.1    Verweerder heeft klager in de periode 2009 tot 4 juli 2014 bijgestaan in diverse kwesties die grotendeels verband hielden met de uit het eerste huwelijk van klager geboren zoon. Het betrof onder meer een alimentatiezaak en een omgangskwestie.

2.2    Bij brief van 5 januari 2012 heeft verweerder aan klager een voorlopige draagkrachtberekening gezonden ten behoeve van een alimentatiewijzigingsverzoek gebaseerd op de veranderde omstandigheden van klager, die een tweede huwelijk had gesloten waaruit een kind was geboren.

2.3    Op 10 juni 2014 heeft verweerder namens klager een pro forma bezwaarschrift ingediend bij de Belastingdienst inzake Zorgtoeslag.

 

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    hij traag en niet adequaat heeft gereageerd in de zaak van de wijziging van de kinderalimentatie. Verweerder heeft diverse malen toegezegd een wijzigingsverzoek te zullen indienen, maar dat is nooit gebeurd. Verweerder was op de hoogte van het feit dat klagers omstandigheden in 2012 ingrijpend waren gewijzigd;

b)    verweerder traag en niet adequaat heeft gereageerd in de zaak over de omgangsregeling. Ondanks klagers verzoek heeft verweerder geen zaak aanhangig gemaakt tot wijziging van de omgangsregeling. Een brief van de wederpartij hierover van 5 mei 2014 heeft verweerder pas op 26 mei 2014 aan klager toegezonden. Verweerder heeft niet meer op deze brief gereageerd;

c)    verweerder traag en niet adequaat heeft gereageerd in de kwestie met de Belastingdienst over de Zorgtoeslag. Uiteindelijk is er een termijn verlopen en is klager niet-ontvankelijk verklaard. Verweerder heeft klager in deze zaak verkeerd geadviseerd en klager heeft zelf zijn belangen moeten behartigen;

d)    in andere zaken zoals tegen [verzekeraar A], [verzekeraar B] etc. verweerder ook niet voortvarend is opgetreden;

e)    verweerder klager niet heeft geïnformeerd over gefinancierde rechtsbijstand en hem declaraties heeft gestuurd, terwijl hij wel voor gefinancierde rechtsbijstand in aanmerking kwam. Verweerder kende de slechte financiële omstandigheden van klager;

f)    er stukken ontbreken aan het dossier dat verweerder heeft overgedragen aan de opvolgend advocaat van klager.

 

4    VERWEER

Het verweer zal voor zover relevant voor de beoordeling  bij de beoordeling worden opgenomen.

 

5    BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a)

5.1    De raad is van oordeel dat verweerder in de kwestie van de kinderalimentatie niet voortvarend is opgetreden. Het moge zo zijn dat de levensomstandigheden van klager regelmatig wijzigden, dit is echter geen reden om niet naar aanleiding van het feit dat klager opnieuw in het huwelijk was getreden én er in 2012 een kind uit dat huwelijk was geboren, een verzoek tot wijziging in te dienen. Het voldoen aan de alimentatieplicht viel klager immers zwaar en ook wordt een alimentatiebeschikking in de regel gewijzigd eerst met ingang van de datum van het verzoek en niet snel met terugwerkende kracht, uitzonderingen daargelaten. Spoedige indiening is dus van belang. Bij brief van 27 oktober 2010 heeft verweerder al aan klager geschreven dat hij een wijzigingsverzoek zal indienen. Met het toezenden van een concept draagkrachtberekening in 2012 heeft verweerder de indruk gewekt een dergelijke procedure op gang te hebben gebracht. Ook bij brief van 7 juni 2013 schrijft verweerder dat hij binnenkort een wijzigingsverzoek zal indienen. Ook nadat er nog diverse gegevens door klager zijn aangereikt aan verweerder komt het niet tot een indiening van een verzoek.  Daarmee heeft verweerder niet gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt. Dit onderdeel van de klacht is derhalve gegrond.

Ad klachtonderdeel b)

5.2    Ook met betrekking tot de omgangsregeling met de zoon uit klagers eerste huwelijk heeft verweerder niet gehandeld zoals van een behoorlijk advocaat mag worden verwacht. Naar onweersproken is komen vast te staan heeft klager met verweerder regelmatig gesproken over de kwestie van het weer op gang brengen van de omgangsregeling. Pas in januari 2014 heeft verweerder een brief daarover aan de wederpartij gestuurd naar aanleiding van een verzoek van de wederpartij om de toestemming van klager voor het reizen naar het buitenland voor genoemde zoon. Na een afwijzende reactie van de wederpartij heeft verweerder niets meer ondernomen totdat er in april 2014 een zitting bij de rechtbank plaats vond en klager er op aandrong deze kwestie weer aan orde te stellen. Dit gebeurde bij brief van 17 april 2014. De brief van 5 mei 2014, waarin de wederpartij op deze brief reageert, heeft verweerder pas op 26 mei 2014 aan klager doorgestuurd. Op deze brief heeft verweerder niet gereageerd. Zijn verweer dat de zaak inmiddels door de opvolgend advocaat was overgenomen baat verweerder niet nu dat pas begin juli 2014 het geval was. In dit soort familiezaken dient een advocaat zorgvuldig en adequaat te reageren. Daarvan is in dit geval geen sprake. Dit onderdeel van de klacht is daarom gegrond.

Ad klachtonderdeel c)

5.3    Uit de door klager overgelegde stukken blijkt dat het door verweerder op 10 juni 2014 ingediende pro forma bezwaarschrift te laat is ingediend. De termijn van 6 weken voor het indienen van het bezwaarschrift eindigde op 3 juni 2014, gerekend vanaf de datum van de beslissing te weten 22 april 2014. Verweerder gaat ten onrechte uit van een beslissingsdatum van 30 april 2014. Dit is echter de datum van het op voornoemde beslissing gebaseerde betalingsverzoek. Naar het oordeel van de raad is het onbegrijpelijk dat een advocaat die zich afficheert als fiscaal advocaat een dergelijke omissie begaat. Ook dit onderdeel van de klacht is gegrond.

Ad klachtonderdeel d)

5.4    Klagers verwijten over verweerders optreden in zaken met diverse schuldeisers is door klager onvoldoende onderbouwd met stukken waaruit zulks blijkt. Dit onderdeel van de klacht is daarom ongegrond.

Ad klachtonderdeel e)

5.5    Verweerder stelt dat hij ondanks het feit dat hij wist dat klager in aanmerking kwam voor gefinancierde rechtshulp, met klager afspraken heeft gemaakt inhoudende dat klager diende te betalen voor de door hem verrichte werkzaamheden. Dergelijke afspraken, die door klager worden ontkend, kan hij echter niet aantonen omdat hij die niet schriftelijk heeft vastgelegd. Een dergelijke handelwijze past een behoorlijk advocaat niet. Zoals in de Gedragsregels (regel 23) is vastgelegd dient een advocaat in financiële zaken nauwgezet en zorgvuldig te werk te gaan. Dit is in deze zaak naar het oordeel van de raad niet gebeurd. Dit onderdeel van de klacht is gegrond.

Ad klachtonderdeel f)

5.6    Dit onderdeel van de klacht is ongegrond. Klager heeft onvoldoende concreet aangegeven welke stukken ontbreken aan het dossier dat door verweerder aan de opvolgende advocaat is afgegeven. Bovendien heeft verweerder aangeboden specifieke stukken alsnog te willen afgeven. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Tot slot

5.7    Al hetgeen hiervoor is overwogen leidt voor de raad tot de conclusie dat de klachten, zoals omschreven bij randnummer 3.1 onder a, b, c en e gegrond zijn en die onder d en f ongegrond.

 

6    MAATREGEL

6.1    Gezien het gebrek aan inzicht bij verweerder in zijn gebrekkige wijze van optreden en gezien de reeds eerder aan verweerder opgelegde maatregel, acht de raad de maatregel van een voorwaardelijke schorsing op zijn plaats.

 

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Aangezien de klacht gegrond is verklaard, moet verweerder het door klager betaalde griffierecht aan hem vergoeden.

7.2    De raad ziet daarnaast aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die klager in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op een bedrag van € 50,00 aan reiskosten.

7.3    De raad ziet eveneens aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze kosten worden vastgesteld op € 1.000,00 en moeten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart klachtonderdelen a, b, c en e gegrond;

-    verklaart klachtonderdelen d en f ongegrond;

-    legt aan verweerder de maatregel van een voorwaardelijke schorsing voor de duur van 4 weken op met een proeftijd van 2 jaar;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,00 aan klager;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van  € 50,00 aan klager;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.000,00 aan de Nederlandse Orde van Advocaten;

-    bepaalt dat de in artikel 8a, derde lid, van de Advocatenwet bedoelde termijn wordt verkort tot 2 jaren

 

Aldus gewezen door mr. F.P. Dresselhuys - Doeleman, voorzitter, mrs. N.H.M Poort, H.Q.N. Renon, leden, bijgestaan door mr. J.M.G. Kuin-van den Akker als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 10 april 2017.

 

Griffier                                  Voorzitter

 

Verzonden d.d. 10 april 2017