Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

20-02-2017

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2017:70

Zaaknummer

16-1154

Inhoudsindicatie

De voorzitter is van oordeel dat verweerder de door klaagster opgedragen werkzaamheden op zorgvuldige wijze heeft verricht. Niet gebleken dat meer werkzaamheden waren opgedragen. Klacht kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de raad van discipline

in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 20 februari 2017

in de zaak 16-1154

naar aanleiding van de klacht van:

 

klaagster

tegen

verweerder

 

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Nederland van 13 december 2016 met kenmerk 2016 KNN004, door de raad ontvangen op 15 december 2016.

 

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Sinds december 2012 huurde klaagster van een woningcorporatie een woning te [plaats]. Via een gerechtelijke uitspraak is de huurovereenkomst van klaagster wegens betalingsachterstand ontbonden. Op 3 juli 2013 heeft klaagster de sleutels van haar woning bij de verhuurder ingeleverd, waarna de woning door de verhuurder is ontruimd. Klaagster is haar inboedel kwijtgeraakt.

1.2    Bij besluit van de gemeente van 23 juli 2013 is haar uitkering per 1 juli 2013 stopgezet. Klaagster heeft daartegen zelf een bezwaarschrift ingediend bij de gemeente.

1.3    Bij brief van 24 oktober 2013 heeft verweerder onder meer aan klaagster laten weten dat hij van haar had begrepen dat zij op grond van een vonnis was veroordeeld tot ontruiming van haar woning en dat wegens het mogelijk verstrijken van de termijn geen hoger beroep meer kon worden ingesteld. Daarnaast heeft verweerder aan klaagster verzocht om hem meer informatie te geven over haar onduidelijke uitkeringssituatie en haar daarbij op de mogelijkheid gewezen een nieuwe uitkeringsaanvraag in te dienen.

1.4    Naar aanleiding van deze brief heeft klaagster, kort voor de op 31 oktober 2013 geplande hoorzitting bij de gemeente in verband met het bezwaarschrift, contact met verweerder opgenomen en verweerder verzocht of hij haar bij de hoorzitting wilde bijstaan. Dat heeft verweerder gedaan.

1.5    Tegen de afwijzende beslissing van de gemeente is geen beroep door klaagster ingesteld.

1.6    Naar aanleiding van een brief van klaagster van februari 2014 heeft verweerder bij brief van 17 februari 2014 aan haar laten weten welke werkzaamheden hij tot dat moment voor haar had gedaan en wat hij had afgewikkeld en tevens dat hij haar niet kon helpen met het vinden van huisvesting.

1.7    Bij brief van 31 december 2015 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

 

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    geen procedure tegen de woningbouwcorporatie te starten die ten onrechte na de ontruiming van haar woning de inboedel van klaagster niet heeft opgeslagen maar heeft afgevoerd naar de stort;

b)    geen passende (rechts)maatregelen te treffen tegen de gemeente, terwijl die gemeente ten onrechte gedurende enkele maanden haar uitkering heeft stopgezet.

 

3    VERWEER

Ad klachtonderdeel a)

3.1    Verweerder stelt dat de klacht niet voldoende concreet is onderbouwd door klaagster. Verweerder was bovendien niet bekend met de procedure die heeft geleid tot het ontruimingsvonnis en is daarover eerst ná de ontruiming en het verstrijken van de appeltermijn door klaagster geïnformeerd. Klaagster heeft hem nimmer de opdracht gegeven om maatregelen namens haar te nemen met betrekking tot de ontruimde inboedel.

Ad klachtonderdeel b)

3.2    Klaagster heeft verweerder verteld dat haar uitkering was stopgezet en dat zij daartegen bezwaar had gemaakt, maar heeft verweerder daarover daarna, ondanks zijn verzoeken, onvoldoende informatie verschaft. Dat heeft hij haar ook schriftelijk op 24 oktober 2013 laten weten. Op verzoek van klaagster is verweerder meegegaan naar de hoorzitting bij de gemeente, waar het bezwaar werd behandeld. Tijdens de hoorzitting is gebleken dat de aanvraag niet (goed) was ontvangen bij de gemeente, waarna haar is geadviseerd, ook door verweerder, om een nieuwe aanvraag te doen.

Het instellen van beroep was om die reden zinloos geweest. Daarmee heeft verweerder gedaan wat van hem verwacht mocht worden.

 

4    BEOORDELING

4.1    In deze zaak staat centraal of verweerder de werkzaamheden heeft gedaan voor klaagster zoals door haar is verzocht en of hij de opgedragen werkzaamheden heeft gedaan met voldoende zorg ten opzichte van de belangen van klaagster, als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. De voorzitter neemt bij de beoordeling het volgende in aanmerking.

4.2    De tuchtrechter toetst de kwaliteit van de dienstverlening in volle omvang, rekening houdende met de vrijheid die de advocaat dient te hebben met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waarvoor een advocaat bij de behandeling kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat daarbij heeft is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.

4.3    De twee klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke beoordeling. 

4.4    De voorzitter stelt vast dat van een overeenkomst of opdracht tot het verrichten van juridische bijstand dan wel advisering door verweerder aan klaagster met betrekking tot het nemen van (rechts)maatregelen tegen de woningcorporatie en/of de gemeente niet is gebleken. Uit het dossier komt alleen naar voren dat verweerder namens klaagster heeft geprobeerd om tot oplossingen te komen voor de gerezen problemen met betrekking tot het uitblijven van een uitkering. Daarin heeft verweerder klaagster vanaf het moment dat hij erbij betrokken is geraakt, naar behoren bijgestaan, is meegegaan naar de hoorzitting bij de gemeente en heeft haar daarna geadviseerd. Niet valt in te zien in welke zin verweerder een tuchtrechtelijk verwijt treft. Een feitelijke grondslag voor een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen ontbreekt. 

4.5    Op grond van het vorenstaande zal de voorzitter de klacht in de beide klachtonderdelen dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

 

BESLISSING

De voorzitter::

Verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. F.P. Dresselhuys-Doeleman, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M.M. Goldhoorn als griffier op 13 februari 2017.

 

griffier                                                           voorzitter

 

Verzonden d.d. 20 februari 2017