Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

20-04-2017

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2017:71

Zaaknummer

17-095/DH/DH

Inhoudsindicatie

voorzittersbeslissing; klacht tegen klachtfunctionaris kennelijk ongegrond

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Den Haag

van 20 april 2017

in de zaak 17-095/DH/DH

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 26 januari 2017 met kenmerk K196 2016 ab/ksl en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    In 2013 heeft klager mr. H., kantoorgenoot van verweerder, verzocht om bijstand in een huurgeschil.

1.2    Bij brief van 31 maart 2015 gericht aan het kantoor van mr. H. heeft klager een klacht tegen mr. H. ingediend.

1.3    De brief van 2 april 2015 van verweerder aan klager heeft onder meer de volgende inhoud:

“U heeft een klacht voor interne klachtbehandeling ingediend bij ons kantoor met betrekking tot [mr. H.]. (…)

Kort gezegd komt het erop neer, dat u het er niet mee eens bent, dat [mr. H.] het dossier heeft gesloten. U wilt door [mr. H.] worden teruggebeld voor vragen en/of overleg, en u heeft aangegeven dat u ook een bespreking met [mr. H.] wenst. Ik heb aan [mr. H.] gevraagd, wat de achterliggende reden hiervan is. [Mr. H.] heeft mij medegedeeld, dat er geen activiteiten meer onder het bereik van de toevoeging vallen, omdat alles wat u nog eventueel zou kunnen willen niet typisch advocatuurlijke werkzaamheden zijn, en er geen enkele procedure meer opstaat waarin [mr. H.] u kan vertegenwoordigen. Algemene informatie over hoe het rechtssysteem eruitziet is niet een onderdeel van de dienstverlening die op dit punt nog dient te worden verleend. Wanneer [mr. H.] een zaak archiveert, zoals in het geval van uw procedures tegen de Huurcommissie is geschied, dan heeft het geen zin meer om nog tijd te besteden aan communicatie daarover, temeer niet als een en ander reeds duidelijk is gecommuniceerd aan de cliënt, aldus [mr. H.].

Het dossier geeft mij geen aanleiding om aan te nemen dat het standpunt van [mr. H.] in deze niet juist zou zijn.

(…) in uw laatste regels van uw brief geeft u aan, dat u gaarne zou wensen om een gesprek met [mr. H.] om de klacht en eventuele oplossing ervan te bespreken. In dit licht nodig ik u uit voor een bespreking op ons kantoor, waarbij ik zelf aanwezig zal zijn, en waaraan ook [mr. H.] zal deelnemen op dinsdag 14 april (….).”

1.4    In zijn brief van 7 april 2015 aan verweerder verzoekt klager om toezending van de klachtregeling. Verder uit klager in de brief zijn ongenoegen over de inhoud van de brief van verweerder van 2 april 2015. Tot slot wijst klager een gesprek in aanwezigheid van verweerder en mr. H. af. Klager wenst een gesprek met (uitsluitend) mr. H., eventueel in aanwezigheid van de deken.

1.5    Bij brief van 8 april 2015 heeft verweerder klager onder meer als volgt bericht:

“(…) Nu ontving ik een brief van u waarin u aangeeft dat u met mij geen gesprek wenst. Dat betekent, dat ik geen andere conclusies kan trekken dan de voorlopige bevindingen waarvan ik melding heb gemaakt in mijn vorige brief en dat hiermee de klacht is afgedaan.

Ons kantoor heeft naar aanleiding van uw schrijven voor alle zekerheid contact opgenomen met de Haagse Deken om te vernemen wat in een dergelijk geval de juiste aanpak zou zijn. Naar aanleiding daarvan wijs ik u nog erop, dat wanneer de interne klachtprocedure niet wordt doorlopen, de klacht verder niet-ontvankelijk is. Wel werd nog meegegeven, dat als u er zo prijs op stelt dat u nog eens mondeling van [mr. H.] alléén de wilt vernemen wat hij denkt over de argumenten die u kunt voeren (…), [mr. H.] geheel vrijblijvend u zijn zienswijze nog eens telefonisch zou kunnen geven. (…) hij heeft de suggestie in overweging genomen en zal u eenmalig bellen om nogmaals zijn visie op de zaak te geven en uw laatste brieven daarbij betrekken. Voorwaarde is wel, dat daarmee de klacht onherroepelijk wordt ingetrokken, en dat reeds thans wordt toegezegd, dat geen klacht wordt ingediend noch bemiddeling wordt aangevraagd bij de Deken (…)

Mocht u zich niet willen conformeren aan de genoemde voorwaarde, dan wordt u niet gebeld. In dat geval staat het u vrij om een bemiddeling bij de Deken aan te vragen. Dan zult u daar echter wel moeten aangeven, dat u de interne klachtprocedure niet heeft willen doorlopen. (…)”

1.6    In zijn brief van 10 april 2015 aan verweerder uit klager zijn ongenoegen over de wijze van behandeling van zijn klacht. Hij stelt dat verweerder weigert de klachtprocedure van zijn kantoor te volgen. Verder wijst klager erop dat verweerder de klachtregeling niet heeft toegezonden, ondanks het uitdrukkelijke verzoek daartoe.

1.7    Verweerder heeft klager bij brief van 11 april 2015 onder meer als volgt bericht:

“(…) Ik kan niet aan het verzoek dat u doet in uw brief om een andere klachtbehandelaar te benoemen tegemoet komen, eenvoudigweg omdat er voor klachten in zaken van [mr. H.] geen andere interne klachtbehandelaar is.

Uw brief leidt er niet toe, dat uw klacht opnieuw in behandeling wordt genomen. Volledigheidshalve meld ik nog, dat de afspraak voor de aangeboden bespreking is geannuleerd. Ik heb voorts niet in uw brief aan mogen treffen, dat u accoord bent met het voorstel dat ik u mede namens [mr. H.] deed in mijn schrijven van 8 april om zich telefonisch met u te verstaan met betrekking tot de materie die u bespreken wilt. Ik heb tenslotte nota genomen van uw verzoek om toezending te verkrijgen van de interne klachtenprocedure. Deze treft u bijgaand aan. (…)”

1.8    Op de website van het kantoor van verweerder zoals gebruikt tot 1 april 2015 stond vermeld op welke wijze cliënten een klacht konden indienen. Deze melding staat ook op de website zoals in gebruik sinds 1 april 2015. Op die laatste versie van de website is toegevoegd dat de klachtprocedure op verzoek wordt toegezonden.

1.9    In de klachtprocedure van het kantoor van verweerder is, zakelijk weergegeven en voor zover in deze zaak relevant, bepaald dat de ontvangst van een klacht binnen twee weken wordt bevestigd. Verder is in de klachtprocedure bepaald dat in beginsel een gesprek plaatsvindt met de klager en dat de klachtbehandelaar beslist of de beklaagde bij het gesprek aanwezig zal zijn. Ook is in de klachtprocedure bepaald dat aan de klager wordt gevraagd “in welke richting de klager het ervaren probleem het liefst opgelost ziet”.

1.10    Bij brief van 10 april 2016 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder, zakelijk weergegeven, het volgende.

a)    Verweerder heeft de klachtbrieven van klager niet behoorlijk beantwoord.

b)    Verweerder heeft de op zijn kantoor geldende klachtprocedure niet behoorlijk nageleefd.

c)    Verweerder heeft de interne klachtprocedure van zijn kantoor niet op eerste verzoek van klager toegezonden.

d)    Verweerder geeft in de klachtprocedure bij de deken en de raad een “misleidende presentatie van de stukken”

2.2    Op de stellingen die klager aan zijn klacht ten grondslag heeft gelegd zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd dat hierna, voor zover van belang, zal worden besproken

4    BEOORDELING

4.1    De klacht ziet op gedragingen van verweerder in zijn hoedanigheid van klachtfunctionaris van het kantoor waar hij en mr. H. werkzaam zijn. De voorzitter stelt voorop dat in vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline is bepaald dat het tuchtrecht zoals geregeld in artikel 46 en volgende van de Advocatenwet ook van toepassing is als een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid. Dit betekent dat een advocaat zich bij de vervulling van zijn taak van klachtfunctionaris dient te gedragen op een wijze die een behoorlijk advocaat betaamt en die het vertrouwen in de advocatuur niet schaadt.

Klachtonderdelen a en b

4.2    Gelet op de samenhang van de klachtonderdelen a en b, zullen deze gelijktijdig worden behandeld.

4.3    De voorzitter stelt vast dat verweerder de ontvangst van de klacht bij brief van 2 april 2015 aan klager heeft bevestigd. Dat in de brief ook op de klacht wordt gereageerd, in deze zin dat verweerder in de brief duidelijk maakt dat hij de klacht met mr. H. heeft besproken, brengt niet met zich dat de brief niet kan worden aangemerkt als een ontvangstbevestiging zoals bedoeld in de klachtprocedure. De voorzitter verwerpt het standpunt dat klager op dit onderdeel heeft ingenomen.

4.4    Klager miskent naar het oordeel van de voorzitter dat zijn klacht met de brief van 2 april 2015 niet definitief is afgedaan. Verweerder heeft er door de inhoud van zijn brief van 2 april 2015 blijk van gegeven dat hij voortvarend is gestart met het onderzoek naar aanleiding van de klacht. Naar het oordeel van de voorzitter blijkt uit de brief niet dat verweerder zijn oordeel over (alle onderdelen van) de klacht op dat moment al heeft geveld. De brief bevat ook niet de suggestie dat verweerder de dossiers die mr. H. voor klager in behandeling had, volledig heeft bestudeerd. De uitnodiging van verweerder aan klager voor een gesprek geeft er juist blijk van dat verweerder de klacht in onderzoek heeft. Uit de inhoud van de brief valt naar het oordeel van de voorzitter verder niet af te leiden dat verweerder de klacht niet onbevangen in behandeling heeft genomen.

4.5    De uitnodiging voor een gesprek zoals geformuleerd in de brief van 2 april 2015 is naar het oordeel van de voorzitter in overeenstemming met de klachtprocedure, waarin uitgangspunt is dat een gesprek plaatsvindt tussen de klager en de klachtfunctionaris. Het is, zo is in de klachtprocedure bepaald, aan de klachtfunctionaris om te beslissen of de beklaagde ook bij het gesprek aanwezig zal zijn. Dat een gesprek in aanwezigheid van mr. H. en verweerder tegen de wens van klager was, brengt niet met zich dat de uitnodiging voor het gesprek niet in overeenstemming is met de klachtprocedure.

4.6    In zijn brief van 7 april 2015 heeft klager, zakelijk weergegeven, de uitnodiging voor een gesprek met mr. H. en verweerder afgewezen. Klager wenst uitsluitend een gesprek met mr. H., eventueel in aanwezigheid van de deken. In zijn brief van 10 april 2015 heeft klager (impliciet) herhaald dat hij slechts een gesprek met mr. H. wenst, buiten aanwezigheid van verweerder. Klager heeft met zijn reacties op het voorstel van verweerder om in zijn aanwezigheid een gesprek te laten plaatsvinden tussen klager en mr. H. miskend dat het aan de verweerder als klachtfunctionaris is om, met inachtneming van de klachtprocedure, te bepalen op welke wijze een klacht wordt behandeld. De bepaling in de klachtprocedure dat wordt geïnformeerd “in welke richting klager het ervaren probleem het liefst opgelost ziet” betekent naar het oordeel van de voorzitter verder niet dat klager voorwaarden kan stellen aan de wijze van klachtbehandeling. In het licht van de omstandigheid dat klager zich niet wenste te conformeren aan de door verweerder gestelde voorwaarden waaronder, als onderdeel van de klachtbehandeling, een gesprek zou plaatsvinden is de vaststelling in de brieven van 8 april 2015 van verweerder aan klager dat de klacht is afgedaan niet onbegrijpelijk. In aanmerking genomen dat verweerder klager heeft geprobeerd tegemoet te komen door in de brief van 8 april 2015 een telefoongesprek met mr. H. voor te stellen, is naar het oordeel van de voorzitter geen sprake van een onbehoorlijke wijze van klachtafhandeling die strijdig is met de klachtprocedure. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerder is dan ook geen sprake.

4.7    De stelling van klager dat verweerder de deken tussen 2 en 8 april 2015 niet om advies heeft gevraagd, maar de deken door een valse voorstelling van zaken heeft geprobeerd beïnvloeden en dat het contact met de deken verder diende om klager te intimideren zal bij gebrek aan feitelijke onderbouwing worden verworpen.

4.8    Klachtonderdelen a en b zijn kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel c

4.9    Het is naar het oordeel van de voorzitter onzorgvuldig te noemen dat verweerder bij zijn brieven van 2 en 8 april 2015 de interne klachtprocedure niet aan klager heeft toegezonden, temeer nu klager daar expliciet om heeft gevraagd in zijn brief van 7 april 2015. Het is de raad echter niet gebleken dat klager door de gang van zaken in zijn belangen is geschaad, nu verweerder voortvarend en, zoals hiervoor is vastgesteld, in overeenstemming met de klachtprocedure op de klacht heeft gereageerd. De onzorgvuldigheid van de zijde van verweerder is naar het oordeel van de voorzitter niet verwijtbaar in tuchtrechtelijke zin. Klachtonderdeel c is kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel d

4.10    Anders dan klager voorstaat valt naar het oordeel van de voorzitter uit aard, (in)compleetheid en volgorde van de bijlagen die verweerder bij zijn antwoord heeft overgelegd niet af te leiden dat sprake is van “een misleidende presentatie van de stukken” of dat verweerder een “onheuse voorstelling van zaken” probeert te geven. Klachtonderdeel d is kennelijk ongegrond.

4.11    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet, kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter:

verklaart de klacht met toepassing van artikel 46j Advocatenwet kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. A. Tijs als griffier op 20 april 2017.

Griffier     Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 20 april 2017.