Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

18-04-2017

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2017:88

Zaaknummer

17-076/A/A

Inhoudsindicatie

Gegronde klacht over advocaat wederpartij. Verweerder heeft in strijd met Gedragsregel 15 gehandeld. Berisping en proceskostenveroordeling

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 18 april 2017

in de zaak 17-076/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 27 juni 2016 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Bij brief aan de raad van 26 januari 2017 met kenmerk 4016-0455, door de raad ontvangen op 30 januari 2017, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 6 maart 2017 in aanwezigheid van partijen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennis genomen van de in 1.2 bedoelde brief van de deken aan de raad en van de stukken 1 tot en met 20 van de bij die brief gevoegde inventarislijst.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 Klaagster treedt op als gemachtigde voor een kantoorgenoot in een kantonprocedure over onbetaald gebleven declaraties. Verweerder treedt in die procedure op voor de voormalige cliënte van de kantoorgenoot van klaagster.

2.2 Op of omstreeks 4 januari 2016 heeft verweerder een stelbericht aan de rechtbank gestuurd. Verweerder heeft klaagster hiervan geen kopie gestuurd. Op 27 januari 2016 heeft verweerder een conclusie van antwoord ingediend. Een afschrift van de conclusie van antwoord heeft klaagster via de rechtbank ontvangen.

2.3 Bij e-mail van 2 februari 2016 heeft klaagster verweerder verzocht om haar in het vervolg een kopie van zijn correspondentie aan de rechtbank toe te zenden.

2.4 Bij brief van 18 mei 2016 heeft de griffier klaagster meegedeeld dat de kantonrechter de zaak (op verzoek van verweerder) op de zitting van 12 mei 2016 heeft aangehouden tot 9 juni 2016 voor dupliek conventie/repliek reconventie. Verweerder heeft klaagster geen afschrift van het aanhoudings-verzoek gestuurd.

2.5 Op 13 juni 2016 heeft de kantonrechter bepaald dat op 7 juli 2016 vonnis zal worden gewezen. Na datum vonnisbepaling heeft verweerder, zonder vooraf toestemming te hebben gevraagd aan klaagster en zonder klaagster een afschrift van dit verzoek te sturen, een pleidooiverzoek bij de rechtbank ingediend. Het pleidooiverzoek is bij rolbeslissing van 23 juni 2016 afgewezen.

2.6 Op 30 juni 2016 is klaagster door de rechtbank gebeld met de mededeling dat de procedure was geschorst ten gevolge van een door verweerder ingediend wrakingsverzoek. Verweerder heeft klaagster geen afschrift van het wrakingsverzoek en van de correspondentie terzake gestuurd.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij klaagster geen afschrift heeft gestuurd van door hem aan de rechtbank gestuurde correspondentie. Tevens verwijt klaagster verweerder dat hij zich zonder haar toestemming tot de rechter heeft gewend nadat om uitspraak was gevraagd.

4 VERWEER

4.1 Verweerder voert verweer dat hierna, voor zover van belang, zal worden weergegeven.

5 BEOORDELING

5.1 De raad stelt bij de beoordeling voorop dat het de advocaat niet geoorloofd is zich in een aanhangig geding anders dan tezamen met de advocaat der wederpartij tot de rechter aan wiens oordeel de zaak is onderworpen te wenden, tenzij schriftelijk en met gelijktijdige toezending van een afschrift der mededeling aan de advocaat van de wederpartij (Gedragsregel 15 lid 1). Daarnaast is het de advocaat niet geoorloofd zich zonder toestemming van de wederpartij tot de rechter te wenden nadat om een uitspraak is gevraagd (Gedragsregel 15 lid 2).

5.2 Niet is in geschil dat verweerder klaagster geen afschrift heeft gestuurd van de door hem aan de rechtbank gestuurde correspondentie, ook niet na de e-mail van klaagster van 2 februari 2016 (zie hiervoor, 2.3). Dat verweerder, zoals hij ter zitting heeft aangevoerd, zich er niet van bewust was dat klaagster geen afschrift had ontvangen van de door hem aan de rechtbank gestuurde correspondentie acht de raad niet aannemelijk, gelet op voornoemde e-mail van 2 februari 2016. In die e-mail heeft klaagster verweerder immers verzocht haar in het vervolg een kopie van zijn correspondentie aan de rechtbank toe te zenden. Deze zin is niet voor andere uitleg vatbaar. Verweerder had hieruit kunnen en moeten opmaken dat klaagster geen afschrift had ontvangen van eerdere correspondentie aan de rechtbank en hij had er dus extra alert op moeten zijn dat dit na de e-mail van klaagster wel gebeurde. Dat is hij niet geweest.

5.3 Voorts is niet in geschil dat verweerder een verzoek om pleidooi heeft ingediend nadat om uitspraak was gevraagd (zie hiervoor, 2.5). Verweerder heeft weliswaar ter zitting aangevoerd dat een partij de bevoegdheid heeft om pleidooi te vragen, maar dat ontslaat een advocaat niet van zijn verplichting om, in het geval dat al om uitspraak is gevraagd, toestemming aan de wederpartij te vragen voordat hij zich met een dergelijk verzoek tot de rechter wendt.

5.4 De conclusie van het voorgaande is dat de klacht gegrond is.

6 MAATREGEL

6.1 Verweerder heeft niet gehandeld zoals een advocaat betaamt. Gelet op de aard en de ernst van de klacht en gelet op de aanzienlijke lijst van tuchtrechtelijke antecedenten acht de raad de maatregel van berisping passend en geboden.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1 Aangezien de klacht gegrond wordt verklaard, moet verweerder het door klaagster betaalde griffierecht aan haar vergoeden.

7.2 De raad ziet daarnaast aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die klaagster in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze proceskosten worden vastgesteld op een bedrag van EUR 50 aan reiskosten.

7.3 De raad ziet eveneens aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze proceskosten worden vastgesteld op EUR 1.000 en moeten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klacht gegrond;

- legt aan verweerder de maatregel van berisping op;

- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van EUR 50 aan klaagster;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van EUR 50 aan klaagster;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van EUR 1.000 aan de Nederlandse Orde van Advocaten.

Aldus beslist door mr. D.H. Steenmetser-Bakker, voorzitter, mrs. G. Kaaij en E.M.J. van Nieuwenhuizen , leden, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 18 april 2017.

Griffier Voorzitter

 

verzending

Deze beslissing is in afschrift op 18 april 2017 verzonden.