Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

01-05-2017

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2017:88

Zaaknummer

16-944/DB/OB

Inhoudsindicatie

(Financiële) afspraken omtrent voortzetting werkzaamheden ondanks betalingsachterstand niet schriftelijk vastgelegd, waardoor onduidelijk is ontstaan, met uiteindelijk onttrekking tot gevolg. Deels gegrond. Waarschuwing.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort  ’s-Hertogenbosch

van  1 mei 2017

in de zaak 16-944/DB/OB

 

naar aanleiding van de klacht van:

 

klaagsters

 

tegen:

 

verweerder

 

 

 

 

 

 

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij brief van 8 januari 2016 heeft de heer K namens klaagsters bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant een klacht ingediend over verweerder.

1.2      Bij brief aan de raad van 11 oktober 2016 met kenmerk nr. 48|16|016K, door de raad ontvangen op 13 oktober 2016 , heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3      De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 6 maart 2017 in aanwezigheid van klaagster sub 1, vertegenwoordigd door de heer K, en verweerder. Klaagster sub 2 is op 21 juni 2016 in staat van faillissement verklaard en is niet ter zitting verschenen. Van de met de klachtzaak 16-945/OB/DB gevoegde behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4      De raad heeft kennis genomen van:

-              de brief van de deken d.d. 11 oktober 2016 en de daaraan gehechte stukken;

-              de brief van klaagster sub 1 d.d. 30 oktober 2017, waarin de heer K aankondigt enkel namens klaagster sub 1 ter zitting te verschijnen, nu klaagster sub 2 in staat van faillissement is verklaard.

 

2          FEITEN

          Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1     De enig en zelfstandig bestuurder van klaagster sub 2 is CG B.V., welke vennootschap een drietal bestuurders kent, waaronder klaagster sub 1. Enig en zelfstandig bestuurder van klaagster sub 1 is de heer K.

2.2     Tussen klaagster sub 2 en verweerder is op 17 januari 2012 een overeenkomst van opdracht tot stand gekomen. Op grond van deze overeenkomst heeft verweerders kantoor klaagster sub 2 van januari 2012 tot en met oktober 2015 bijgestaan in meerdere vennootschapsrechtelijke kwesties. Voor de werkzaamheden die in die periode zijn verricht zijn van 2 februari 2012 tot en met 6 november 2015 declaraties aan klaagster sub 2 gestuurd ten bedrage van in totaal € 165.033,68.

2.3     Op 4 juni 2015 heeft mr. W, zijnde verweerders kantoorgenoot, de heer K aangesproken op het uitblijven van de betaling van de declaratie van de in de maand april 2015 verrichte werkzaamheden, waarop de heer K aan mr. W betaling heeft toegezegd. Omdat vervolgens ook de declaraties over de maanden mei en juni 2015 onbetaald bleven heeft er op 20 juli 2015 een bespreking plaatsgevonden tussen verweerder en de heer K. Bij e-mailbericht d.d. 11 augustus 2015 heeft verweerder de heer K andermaal om betaling van de openstaande facturen verzocht en bij de heer K aangegeven dat verweerder zich vanwege het uitblijven van betaling genoodzaakt zag om zijn werkzaamheden op te schorten.

2.4     Op 31 augustus 2015 hebben verweerder, vergezeld van zijn kantoorgenoot mr. W, en de heer K wederom met elkaar gesproken over de openstaande declaraties. Bij e-mailbericht d.d. 31 augustus 2015 heeft verweerder de inhoud van het gesprek aan de heer K bevestigd en onder meer het volgende medegedeeld:

          “(…) Ik merk daarbij uitdrukkelijk op dat, indien de facturen onbetaald blijven dan wel indien er geen afdoende betalingsregeling kan worden getroffen, [verweerders kantoor] zich gehouden ziet haar taken definitief neer te leggen en zich als advocaat te onttrekken aan de diverse procedures. Onttrekking heeft als consequentie dat de diverse procedures, gelet op de benodigde advocaatstelling, niet kunnen worden voortgezet. Ik deel u mede dat, ingeval van onttrekking, de rechtbank u een termijn zal gunnen van twee weken voor het stellen van een nieuwe advocaat. Indien zich op de aangezegde roldatum vervolgens geen vervanger stelt, eindigt het debat met een (eventueel) nog te nemen laatste woord van de wederpartij. Ik wijs je erop dat het afhaken in een gerechtelijke procedure er veelvuldig toe leidt dat de afgehaakte partij zonder meer in het ongelijk wordt gesteld op de enkele overweging dat hij zijn eis / verweer kennelijk niet handhaaft. Concreet zal dit betekenen dat er in de diverse procedures derhalve mogelijkerwijs vonnissen worden gewezen, houdende afwijzing van de ingestelde vorderingen zijdens [klaagster sub 2], hetzij toewijzing van de door [F] ingestelde vorderingen.”

2.5     Nadat verweerder en de heer K met elkaar hadden gecorrespondeerd over een voor beide partijen acceptabele regeling, hebben zij tijdens een telefoongesprek op 11 september 2015 met elkaar afgesproken dat de heer K een bedrag van € 5.000,-- zou voldoen. Daarbij is in ieder geval afgesproken dat verweerder een conclusie van antwoord zou opstellen welke op 16 september 2015 moest worden ingediend in een jegens klaagster sub 2 aanhangige incassoprocedure bij de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem.

2.6     Bij e-mailbericht d.d. 14 september 2015 heeft de heer K verweerder en mr. W als volgt bericht:

          “(…) Ik heb volgens onze afspraak (jullie diensten gaan door tot en met de zittingsdagen in Amsterdam en Arnhem, waarna weer verder met elkaar aan tafel) Euro 5.000,-- rechtstreeks overgemaakt vanuit [klaagster sub 1] (…)”.  

                                 2.7     Na ontvangst van de betaling van het bedrag van € 5.000,-- is de conclusie van antwoord opgesteld en ingediend.

                                 2.8     Op 30 september 2015 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen verweerder, vergezeld van zijn kantoorgenoot mr. W, en de heer K. Tijdens de bespreking is onder meer gesproken over de aanstaande mondelinge behandeling van het enquêteverzoek bij de Ondernemingskamer d.d. 29 oktober 2015. Verweerder en mr. W hebben aangegeven bereid te zijn om klaagster sub 2 tijdens die mondelinge behandeling bij te staan.

                                 2.9     Op 23 oktober 2015 heeft mr. W aan de heer K tijdens een bespreking kenbaar gemaakt dat naar zijn mening voor de bijstand tijdens de mondelinge behandeling de inschakeling van zijn kantoorgenoot mr. P benodigd is, omdat zij over specialistische kennis op het vlak van IT- en IE-recht beschikt. Mr. W heeft bij de heer K aangegeven dat voor de inschakeling van mr. P een separaat voorschot van € 4.000,-- in rekening moest worden gebracht. De heer K heeft hiermee ingestemd en heeft verweerder en mr. W bij e-mailbericht d.d. 27 oktober 2015 verzocht om de nota ten name van klaagster sub 1 te stellen, aan welk verzoek verweerders kantoor gehoor heeft gegeven.

                                 2.10   Tijdens de mondelinge behandeling bij de Ondernemingskamer op 29 oktober 2015 is klaagster sub 2 bijgestaan door mr. W en mr. P. Bij e-mailbericht d.d. 5 november 2015 heeft mr. W de heer K bericht dat het kantoor enkel nog bereid zou zijn tot voortzetting van de werkzaamheden indien het openstaande bedrag van € 63.280,01 op basis van een te treffen betalingsregeling zou worden voldaan en dat de verdere werkzaamheden enkel op voorschotbasis zouden worden verricht.  Bij het e-mailbericht zijn gevoegd voorschotnota’s ten behoeve van de comparities van partijen die zouden plaatsvinden op 17 december 2015 en 13 januari 2016 bij de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem.

                                 2.11   Bij e-mailbericht d.d. 9 november 2015 heeft de heer K aan verweerder en mr. W medegedeeld dat hij niet in staat was om een voorschot te betalen of namens klaagster sub 2 een betalingsregeling te treffen omdat hiervoor geen financiële middelen meer voorhanden waren.

                                 2.12   Begin december 2015 heeft verweerder overleg gepleegd met de deken.

                                 2.13   Bij e-mailbericht d.d. 7 december 2015 heeft mr. W, onder verzending van een afschrift van het bericht aan verweerder,  het volgende aan de heer K medegedeeld:

                                           “In navolging van mijn e-mail van 4 december jl. deel ik je mede dat [verweerders kantoor] de werkzaamheden definitief heeft neergelegd en dienovereenkomstig vandaag de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, alsmede de Ondernemingskamer bij het Gerechtshof Amsterdam dienaangaande heeft geïnformeerd. De in de diverse procedures optredende advocaten hebben zich heden onttrokken. De gevolgen van de onttrekking zijn reeds meermalen (laatstelijk bij mijn e-mail van 4 december jl.) met je besproken. Voor zover noodzakelijk verwijs ik dienaangaande naar de gevoerde correspondentie.”

2.14   Op 7 december 2015 zijn tevens alle gerechtelijke instanties in alle lopende procedures geïnformeerd over de onttrekking. Aan klaagster sub 2 zijn afschriften van de schriftelijke mededelingen gezonden.

2.15   Op 12, 13 en 14 december 2015 heeft de heer K vergeefs contact gezocht met verweerder, die echter wegens vakantie niet aanwezig was. Op 16 december 2015 heeft mr. L, zijnde een kantoorgenoot van verweerder, de heer K te woord gestaan.

 

3          KLACHT

3.1      De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

1.         hij in strijd met de Gedragsregels heeft gehandeld en schade heeft toegebracht aan de positie van klaagster sub 2 in de lopende procedure;

2.         hij zich niet heeft gehouden aan de afspraak met klaagster sub 1 dat in de lopende procedures klaagster sub 2 zou worden bijgestaan op de vastgestelde zittingsdagen;

3.         hij zich – kort voor de zittingen – aan de in behandeling gegeven zaken heeft onttrokken;

4.         hij ten onrechte geen factuur heeft toegestuurd aan klaagster sub 1 voor de betaling van het bedrag van € 5.000,--;

5.         hij in het geheel niet meer heeft gereageerd op pogingen van de heer K om in contact te komen, wat onacceptabel is;

6.         er ten onrechte kosten in rekening  zijn gebracht voor werkzaamheden waarvoor geen opdracht is gegeven en voor de vervanging van verweerder door zijn kantoorgenoot mr. W;

7.         hij zijn werkzaamheden niet op juiste gronden heeft neergelegd.

 

4          VERWEER

4.1     Er bestaat geen contractuele verhouding tussen verweerders kantoor en klaagster sub 1. Klaagster sub 1 kan niet worden aangemerkt als cliënte en dient derhalve niet-ontvankelijk te worden verklaard.

                          4.2     Op 11 september 2015 is aan de heer K medegedeeld dat verweerders kantoor enkel bereid is om de conclusie van antwoord in de incassoprocedure op te maken indien klaagster sub 2, dan wel de heer K een deelbetaling van € 5.000,- zou verrichten. Op basis van deze deelbetaling zou ook de voorbereiding op de zitting bij de Ondernemingskamer plaatsvinden en zou de mondelinge behandeling bij de Ondernemingskamer worden bijgewoond. Het bedrag van € 5.000,- zou worden afgeboekt op de oudste factuur. Verweerders kantoor heeft er echter niet mee ingestemd dat alle (overige) zittingen zouden worden bijgewoond. Omdat de inhoud van het e-mailbericht van de heer K d.d. 14 september 2015 niet juist was, heeft er op 30 september 2015 een bespreking plaatsgevonden, waarin een en ander is besproken. Het aanvullende voorschot van  € 4.000,- had uitsluitend betrekking op het betrekken van mr. P als IT- en IE-specialist bij de zitting bij de Ondernemingskamer.

                          4.3     Klaagster sub 2 is herhaaldelijk gewezen op de openstaande declaraties en gewaarschuwd voor de gevolgen die waren verbonden aan het uitblijven van betaling. Bij e-mailbericht d.d. 11 augustus 2015 is klaagster sub 2 tot betaling van de openstaande declaraties gesommeerd. Het betalingsverzoek is herhaald tijdens de bespreking d.d. 31 augustus 2015. In het e-mailbericht d.d. 31 augustus 2015 is reeds aangekondigd dat verweerder, bij gebreke van betaling c.q. een aanvaardbare betalingsregeling, zich als advocaat zal moeten onttrekken en wat de gevolgen hiervan zijn. In het e-mailbericht van 5 november 2015 is kenbaar gemaakt dat bij gebreke van totstandkoming van een betalingsregeling voor 1 december 2015 de werkzaamheden zouden worden neergelegd. Na overleg met de deken is op 7 december 2015 aan klaagster sub 2 medegedeeld dat verweerders kantoor haar werkzaamheden had neergelegd.

                          4.4     Noch met klaagster sub 1 noch met de heer K is afgesproken dat er een factuur zou worden opgemaakt voor de betaling van het bedrag van € 5.000,--. Klaagster sub 1 heeft dit bedrag ten behoeve van klaagster sub 2 betaald.

4.5      De heer K was contactpersoon namens klaagster sub 2. De heer K heeft nooit namens klaagster sub 1 contact gezocht met verweerders kantoor. Dat verweerder niet bereikbaar was hing samen met vakantie. Verweerders kantoorgenoot mr. W was echter als contactpersoon beschikbaar. Bovendien is er contact geweest met verweerders kantoorgenoot mr. L.

4.6     Klaagster sub 2 heeft voor 31 augustus 2015 nimmer aangegeven wat haar financiële armslag zou zijn, heeft steeds toestemming gegeven voor de uitgevoerde werkzaamheden en is steeds geïnformeerd over de hieraan verbonden kosten. Klaagster sub 2 heeft deze ook onderkend en erkend. Van vervanging van verweerder door mr. W is geen sprake geweest, zij behandelden de zaken van klaagster sub 2 gezamenlijk.

 

5.       BEOORDELING

5.1     Ontvankelijkheid

          De raad is van oordeel dat het verweer dat klaagster sub 1 niet-ontvankelijk is omdat er tussen verweerders kantoor en klaagster sub 1 geen contractuele verhouding bestaat niet slaagt. Voor ontvankelijkheid van een klacht is het bestaan van een cliënt-advocaat relatie niet noodzakelijk. Naar het oordeel van de raad heeft klaagster sub 1 een voldoende belang bij de klacht en kan zij dan ook worden ontvangen.

 

5.2     Beoordeling

De raad stelt op basis van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting vast dat verweerder de zaken van klaagster sub 2 heeft behandeld tezamen met zijn kantoorgenoot mr. W en dat zij voor de behandeling van de zaken tezamen de volle verantwoordelijkheid dragen.

 

5.3     Klachtonderdeel 1

          Verweerder heeft de stelling van klaagster sub 2, dat zij door toedoen van verweerder dan wel zijn kantoorgenoot mr. W schade heeft geleden, uitdrukkelijk weersproken. De raad is van oordeel dat klaagsters dit onderdeel van de klacht onvoldoende hebben onderbouwd. Niet is gebleken dat de belangen van klaagster sub 2 door verweerders toedoen zijn geschaad, noch dat klaagster sub 2 ten gevolge van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen zijdens verweerder schade heeft geleden. Dit klachtonderdeel is dan ook ongegrond.

 

5.4      Klachtonderdeel 2

          Uit de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht blijkt dat verweerder en de heer K eind augustus / begin september 2015 van gedachten hebben gewisseld over een voor beide partijen acceptabele oplossing voor de ontstane achterstand in de betaling van de declaraties van verweerders kantoor en de voortzetting van de werkzaamheden door verweerders kantoor. Op 11 september 2015 heeft in dat kader een telefoongesprek plaatsgevonden tussen verweerder en de heer K. De inhoud van de tijdens dat gesprek gemaakte afspraken is niet schriftelijk vastgelegd door verweerder dan wel zijn kantoorgenoot mr. W. Wel staat vast dat de heer K op 14 september 2015 namens klaagster sub 2 aan verweerder en zijn kantoorgenoot mr. W heeft bevestigd wat, in zijn visie, de gemaakte afspraken inhielden. Op die mail is door verweerder, noch door zijn kantoorgenoot mr. W, schriftelijk of per e-mail gereageerd. Verweerder stelt zich op het standpunt dat op de e-mail van de heer K gereageerd is tijdens de bespreking op 30 september 2015. De lezingen over wat er tijdens die bespreking exact is gezegd en afgesproken lopen uiteen en ook de inhoud van die bespreking is niet schriftelijk vastgelegd. De raad kan kortom niet vaststellen wat partijen over de voortzetting van de werkzaamheden hebben afgesproken en wat klaagster sub 2 dienaangaande redelijkerwijs van verweerder en zijn kantoorgenoot mocht verwachten.

 

5.5     Gedragsregel 8 bepaalt dat de advocaat zijn cliënt op de hoogte dient te brengen van belangrijke informatie, feiten en afspraken. Waar nodig ter voorkoming van misverstand, onzekerheid of geschil, dient hij belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan zijn cliënt te bevestigen. Indien de advocaat dit verzuimt, komt het bewijsrisico daaromtrent op hem te rusten. Vaststaat dat verweerder de op 11 en/of 30 september 2015 gemaakte afspraak over de voorwaarden waaronder de werkzaamheden zouden worden voortgezet en welke werkzaamheden dan exact zouden worden verricht niet schriftelijk aan klaagster heeft bevestigd. De gevolgen van dit verzuim komen voor risico van verweerder, hetgeen tot gevolg heeft dat het ervoor moet worden gehouden dat de afspraak datgene inhield wat de heer K bij e-mailbericht d.d. 14 september 2015 aan verweerder heeft bevestigd. Vast staat dat verweerder die afspraak niet is nagekomen. Het tweede onderdeel van de klacht is dan ook gegrond.  

 

 

 

5.6     Klachtonderdelen 3 en 7

          Gelet op de samenhang tussen de klachtonderdelen 3 en 7 zal de raad deze gezamenlijk behandelen. Gedragsregel 9 lid 3 bepaalt dat wanneer de advocaat besluit een hem verstrekte opdracht neer te leggen, hij dat op zorgvuldige wijze dient te doen en hij ervoor dient zorg te dragen dat zijn cliënt daarvan zo min mogelijk nadeel ondervindt.  In dat verband bepaalt artikel 7.11 lid 3 van de Verordening op de Advocatuur (Voda) dat de advocaat de rechtsbijstand slechts tussentijds kan beëindigen op grond van gewichtige redenen en met inachtneming van de daartoe noodzakelijke zorgvuldigheid. Zoals hiervoor overwogen dient de advocaat op grond van Gedragsregel 8 zijn cliënt voorts op de hoogte te brengen van belangrijke informatie, feiten en afspraken en dient hij, waar nodig ter voorkoming van misverstand, onzekerheid of geschil, belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan zijn cliënt te bevestigen. Gedragsregel 23 lid 1 bepaalt tot slot dat de advocaat gehouden is tot nauwgezetheid en zorgvuldigheid in financiële aangelegenheden.

5.7     Zoals in r.o. 5.4 en 5.5 is overwogen, heeft verweerder naar het oordeel van de raad de omtrent de voortzetting van de werkzaamheden en de dienaangaande gemaakte (financiële) afspraken niet naar behoren vastgelegd. Uit de overgelegde stukken blijkt weliswaar dat verweerder en zijn kantoorgenoot mr. W klaagster sub 2 herhaaldelijk op de mogelijke gevolgen van de betalingsachterstand hebben gewezen, maar het heeft ontbroken aan een deugdelijke schriftelijke vastlegging van de omtrent de voortzetting van de werkzaamheden gemaakte (financiële) afspraken, hetgeen verweerder tuchtrechtelijk kan worden aangerekend. Het feit dat er voorafgaand aan de onttrekking overleg met de deken heeft plaatsgevonden maakt dit niet anders. Het verzuim de gemaakte (financiële) afspraken prompt en zorgvuldig schriftelijk vast te leggen heeft geleid tot onduidelijkheid, met uiteindelijk onttrekking in de verschillende procedures tot gevolg. De raad is op grond van het voorgaande van oordeel dat de klachtonderdelen 3 en 7 gegrond zijn.

5.8     Klachtonderdeel 4

          De raad is van oordeel dat het verwijt dat verweerder ten onrechte geen factuur heeft toegestuurd aan klaagster sub 1 voor de betaling van het bedrag van € 5.000,-- ongegrond is. Ter zitting van de raad heeft de heer K namens klaagster sub 1 verklaard dat hij heeft ingestemd met betaling van een bedrag van € 5.000,-- omdat hij graag tot een afronding van de procedure wilde komen. Dat voorafgaand aan de betaling de afspraak is gemaakt dat daarvoor een factuur aan klaagster sub 1 zou worden verzonden is uitdrukkelijk door verweerder betwist en van een dergelijke afspraak is ook niet uit de overgelegde stukken gebleken. De raad is van oordeel dat niet valt in te zien op welk punt verweerder in dezen een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

5.9     Klachtonderdeel 5

          Verweerder heeft onweersproken ter zitting gesteld dat hij in de door klaagster bedoelde periode met vakantie was en om die reden simpelweg niet kon reageren op klaagsters verzoeken om contact. Bij afwezigheid van verweerder heeft zijn kantoorgenoot mr. L klaagster te woord gestaan. De raad is van oordeel dat van verweerders kantoor, gegeven het feit dat het kantoor zich reeds had onttrokken, niet meer kon worden verwacht. Bovendien is zorg gedragen voor deugdelijke waarneming tijdens de afwezigheid van verweerder. Van enig tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen zijdens verweerder is niet gebleken. Ook dit klachtonderdeel is ongegrond.

5.10   Klachtonderdeel 6

          De vraag of verweerder ten onrechte kosten in rekening heeft gebracht voor werkzaamheden waarvoor geen opdracht is gegeven is civielrechtelijk van aard en is om die reden niet ter beoordeling van de raad. Verweerder heeft voorts uitdrukkelijk weersproken dat hij door mr. W is vervangen. Uit de overgelegde stukken volgt ook dat verweerder de zaak tezamen met zijn kantoorgenoot mr. W heeft behandeld. De raad is van oordeel dat dit klachtonderdeel ongegrond is.  

 

6          MAATREGEL

                          6.1     Verweerder heeft verzuimd de gemaakte (financiële) afspraken prompt en zorgvuldig schriftelijk vast te leggen, hetgeen heeft geleid tot onduidelijkheid, met uiteindelijk onttrekking in de verschillende procedures tot gevolg. Verweerder heeft voorafgaand aan september 2015 wel duidelijk schriftelijk de cliënt gewezen op de mogelijke gevolgen van de achterstand in de betaling van de declaraties. Echter met name het mailbericht d.d. 14 september 2015, waaruit de verwachting van de heer K blijkt dat de zittingen zullen worden bijgewoond door verweerder na betaling van het afgesproken bedrag, had een onmiddellijke schriftelijke reactie van verweerder dienen te volgen, indien die verwachting, zoals verweerder stelt, onterecht (niet afgesproken) was. Aldus heeft verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld.

De raad acht een waarschuwing een passende maatregel.

 

7         GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1     Aangezien de klacht deels gegrond is verklaard, moet verweerder het door klaagster sub 1 betaalde griffierecht aan haar vergoeden.

7.2.    De raad ziet daarnaast aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die klaagster sub 1 in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op een bedrag van € 50,-- aan reiskosten. Gelet op het feit dat de onderhavige zaak ter zitting van 6 maart 2017 gevoegd is behandeld met de klachtzaak met kenmerk 16-945/DB/OB, waarin vandaag eveneens een beslissing wordt gegeven, zal de raad bepalen dat verweerder in de onderhavige klachtzaak en zijn kantoorgenoot, zijnde de verweerder in de klachtzaak met kenmerk 16-945/DB/OB, de door klaagster sub 1 gemaakte reiskosten van € 50,-- ieder bij helften dienen te voldoen.

 

7.3     De raad ziet eveneens aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze kosten worden vastgesteld op € 1.000 en moeten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag dient te worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

-        verklaart de klachtonderdelen 2, 3 en 7 gegrond;

-        verklaart de klachtonderdelen 1, 4, 5 en 6 ongegrond;

-        legt ter zake de gegrond bevonden klachtonderdelen aan verweerder op de maatregel van waarschuwing;

-        veroordeelt verweerder tot betaling van de kosten die klaagster sub 1 voor de betaling van het griffierecht van € 50,00 heeft moeten maken, binnen 4 weken aan deze te voldoen;

-        veroordeelt verweerder tot betaling van de helft van de reiskosten ad € 50,-- die klaagster sub 1 heeft moeten maken, derhalve een bedrag van € 25,--, binnen 4 weken aan deze te voldoen;

-        veroordeelt verweerder tot betaling van de kosten die in verband met de behandeling van de zaak ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten vastgesteld op € 1.000,00 binnen 4 weken te voldoen aan de Nederlandse Orde van Advocaten;

 

Aldus beslist door mr. A.G.M. Zander , voorzitter, en mrs. J.C. van den Dries en J.B. de Meester ,  leden, bijgestaan door mr. T.H.G. van de Langenberg als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 1 mei 2017.

 

Griffier                                                            Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

 

Deze beslissing is in afschrift op 1 mei 2017

 

verzonden aan:

-            klaagsters

-            verweerder

-            de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant

-            de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

-            het College van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten

-            de secretaris van de Nederlandse Orde van Advocaten

              

             Van deze beslissing staat, ten aanzien van de ongegrond verklaarde klachtonderdelen hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:

-           klaagsters

-           verweerder

-           de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant

-           de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

 

             Van deze beslissing staat, ten aanzien van de gegrond verklaarde klachtonderdelen hoger beroep bij het Hof van Discipline

-           verweerder

-           de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant

-           de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

 

 

             Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

 

             De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

             Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

             a.         Per post

             Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

             Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

 

             b.         Bezorging

             De griffie is gevestigd aan het adres:

             Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag

 

             Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

             Het telefoonnummer van het Hof van Discipline is 088-2053777

 

             c.         Per fax

             Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088-2053701

             Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

             d.         Per e-mail

 

             Het e-mailadres van het Hof van Discipline is: griffie@hofvandiscipline.nl.

 

             Tegelijkertijd  met de indiening per e-mail dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

 

             Informatie ook op www.hofvandiscipline.nl