Rechtspraak
Uitspraakdatum
01-05-2017
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2017:85
Zaaknummer
16-1184/DB/OB/d
Inhoudsindicatie
Tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door te trachten om de rechtbank op basis van onjuiste feitelijke gegevens te bewegen tot toewijzing van een excessieve vergoeding waarop verweerders cliënt, naar verweerder wist dan wel behoorde te weten, op basis van de ter zake geldende wet- en regelgeving geen recht had. Aldus is niet alleen het vertrouwen in zijn beroepsuitoefening, maar ook die in de advocatuur in het algemeen geschaad. De gegrond bevonden bewaren van de deken raken de kernwaarden van de advocatuur, waaronder met name de (financiële) integriteit. Dekenbezwaar gegrond. Voorwaardelijke schorsing van een week met verkorting van de inzagetermijn als bedoeld in art. 8a, derde lid, van de Advocatenwet tot twee jaar.
Inhoudsindicatie
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch
van 1 mei 2017
in de zaak 16-1184/DB/OB/d
naar aanleiding van het bezwaar van:
deken
tegen:
verweerder
1 Verloop van de procedure
1.1 Bij brief aan de raad van 23 december 2016 met kenmerk nr. 48|16|176K heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant, hierna: “de deken”, zijn bezwaar ter kennis van de raad gebracht.
1.2 Het bezwaar is behandeld ter zitting van de raad van 6 maart 2017 in aanwezigheid van de deken, vergezeld van mevrouw X., adjunct-secretaris van de orde van advocaten in het arrondissement Oost-Brabant, en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.3 De raad heeft kennis genomen van:
- de brief van de deken d.d. 23 december 2016;
- de nagekomen brief van de deken met bijlagen d.d. 17 februari 2017;
- het nagekomen e-mailbericht van verweerder d.d. 21 februari 2017 met bijlagen;
- het ter zitting van de raad door de deken overhandigde proces-verbaal van de mondelinge behandeling d.d. 24 juni 2016 bij de rechtbank Oost-Brabant en het e-mailbericht van de heer Y aan verweerder d.d. 22 februari 2016.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van het bezwaar wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan:
2.1 Verweerder heeft de heer Y bijgestaan in een strafzaak waarin de heer Y als verdachte werd aangemerkt. Verweerder heeft de opdracht tot het verlenen van juridische bijstand bij brief d.d. 18 november 2015 aan de heer Y bevestigd. In de brief is vastgelegd dat de heer Y mogelijk in aanmerking komt voor door de overheid gefinancierde rechtsbijstand, dat, indien de toevoeging wordt verleend, de heer Y maximaal de vastgestelde eigen bijdrage aan verweerder verschuldigd zal zijn en dat, indien de toevoegingsaanvraag wordt afgewezen, verweerder zijn werkzaamheden bij de heer Y in rekening zal brengen op basis van een uurtarief van € 175,-- exclusief 21% BTW en 6% kantoorkosten.
2.2 Nadat verweerder op 10 december 2015 een toevoegingsaanvraag heeft ingediend, is bij besluit van de Raad voor Rechtsbijstand d.d. 17 december 2015 positief op de aanvraag beslist waarbij aan de heer Y een eigen bijdrage is opgelegd van € 770,--. Op 21 december 2015 heeft verweerder aan de heer Y ter zake de opgelegde eigen bijdrage een nota gestuurd ten bedrage van € 770,--. Deze nota is door de heer Y voldaan.
2.3 De heer Y is door het Openbaar Ministerie Oost-Brabant (hierna: het OM) uitgenodigd voor een OM-zitting die heeft plaatsgevonden op 8 januari 2016. In aanloop naar de OM-zitting hebben verweerder en de heer Y een aantal getuigenverklaringen verzameld, welke tijdens de OM-zitting nader zijn toegelicht. Tijdens de OM-zitting heeft de dienstdoende parketsecretaris besloten om van het opleggen van enige sanctie (strafbeschikking) af te zien. Op 8 januari 2016 is de strafzaak tegen de heer Y onvoorwaardelijk geseponeerd.
2.4 Op 4 februari 2016 heeft verweerder een verzoekschrift ex artikel 89 juncto 591a Sv opgesteld, welk verzoekschrift door verweerder en de heer Y is ondertekend en bij brief d.d. 24 februari 2016 is ingediend bij de rechtbank Oost-Brabant. Op het voor het indienen van het verzoek bestemde formulier heeft verweerder bij de vraag “De rechtsbijstand is verleend op grond van een toevoeging:” het vakje “nee” aangekruist. Op het formulier was bij deze vraag een andere beschikbare optie vermeld, namelijk “Ja: hoogte eigen bijdrage….”, welk vakje door verweerder niet is aangekruist.
2.5 Verweerder heeft aan het verzoekschrift gehecht een declaratie van verweerder aan de heer Y d.d. 11 februari 2016 ten bedrage van € 5.454,26 inclusief BTW, vergezeld van een urenspecificatie. Op de declaratie is vermeld dat in de zaak gedurende 18,90 uur werkzaamheden zijn verricht op basis van een uurtarief van € 225,-- exclusief 21% BTW en 6% kantoorkosten.
2.6 Op 22 februari 2016 heeft de heer Y een e-mailbericht gestuurd aan verweerder waarin hij heeft aangegeven dat hij de kosten van de procedure zelf wil dragen, om die reden geen gebruik wil maken van de toevoeging en toestemming aan verweerder geeft om de toevoeging in te trekken.
2.7 Het OM heeft in zijn conclusie naar aanleiding van het door verweerder ingediende verzoek de rechtbank gewezen op het feit dat verweerder zijn werkzaamheden had verricht op basis van een toevoeging en dat de toevoeging (nog) niet was ingetrokken.
2.8 Bij brief d.d. 9 mei 2016 heeft verweerder de Raad voor Rechtsbijstand bericht dat tot intrekking van de toevoeging kon worden overgegaan.
2.9 Het verzoekschrift is ter zitting van de rechtbank Oost-Brabant d.d. 24 juni 2016 behandeld. De rechtbank heeft de zaak aangehouden teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen om de schriftelijke opdrachtbevestiging aan de heer Y aan de rechtbank toe te sturen en de door hem gedeclareerde uren nader te onderbouwen.
2.10 Ter zitting van 16 september 2016 is het verzoek nader behandeld. Verweerder is niet ter zitting verschenen en heeft evenmin stukken aan de rechtbank toegestuurd.
2.11 Bij beschikking d.d. 16 september 2016 heeft de rechtbank de heer Y niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek. Het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch had intussen in de door het slachtoffer aanhangig gemaakte artikel 12 Sv-procedure bij beschikking d.d. 13 september 2016 geoordeeld dat alsnog vervolging van de heer Y diende plaats te vinden, zodat dat de zaak (nog) niet was geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel.
2.12 De Hoofdofficier van Justitie heeft van de gang van zaken tijdens de verzoekschriftprocedure melding gemaakt bij de deken, die verweerder heeft uitgenodigd voor een gesprek op 11 oktober 2016. Van het gesprek is een verslag gemaakt, dat tezamen met een concept-dekenbezwaar, in concept aan verweerder is toegestuurd. Verweerder heeft bij brief d.d. 20 december 2016 op de concepten gereageerd. Bij e-mailbericht d.d. 22 december 2016 heeft de deken aan verweerder medegedeeld dat verweerders reactie voor de deken geen aanleiding vormde om van het indienen van het dekenbezwaar af te zien.
3 BEZWAAR
3.1 Het bezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:
1. in het verzoekschrift in strijd met de waarheid heeft aangegeven dat hij zijn cliënt niet bijstond op basis van een toevoeging, maar op basis van een uurtarief van € 225,-- exclusief BTW en kantoorkosten, waarmee hij heeft getracht de rechtbank te misleiden en te bewegen tot toewijzing van een vergoeding waarop verweerders cliënt geen recht had;
2. excessief heeft gedeclareerd en heeft geprobeerd deze excessieve nota ten laste te brengen van de Staat der Nederlanden.
3.2 Toelichting:
Onderdeel 1: Verweerder heeft uitdrukkelijk met de heer Y afgesproken dat hij de heer Y op basis van een toevoeging zou bijstaan. Na ommekomst van de strafrechtelijke procedure en dus met de kennis dat de zaak was uitgemond in een onvoorwaardelijk sepot heeft verweerder besloten om plotseling van de toevoeging geen gebruik meer te maken. Verweerder heeft daartoe aangevoerd dat zijn cliënt bij e-mailbericht d.d. 22 februari 2016 aan verweerder heeft bericht dat hij van de toevoeging geen gebruik meer wilde maken, maar dit e-mailbericht roept alleen maar vragen op. De constructie wekt de schijn dat de heer Y slechts heeft ingestemd met betaling van de door verweerder aangeboden nota, omdat hij in de veronderstelling verkeerde dat die nota toch niet door hem zou hoeven te worden voldaan, omdat de kosten zouden kunnen worden afgewend op de Staat der Nederlanden. De constructie lijkt te zijn bedacht door verweerder, aangezien de heer Y geen enkel belang had bij deze constructie. Daarbij komt dat verweerder zonder aantoonbaar voorafgaand overleg met de heer Y zijn uurtarief heeft verhoogd van € 175,-- exclusief BTW en kantoorkosten naar € 225,-- exclusief BTW en kantoorkosten.
Onderdeel 2: Verweerder heeft bijna negentien uur in rekening gebracht voor een relatief dun dossier, dat slechts feitelijk van aard is. Het besteden van negentien uur aan een dergelijke zaak is extreem veel, hetgeen de officier van justitie ook ter zitting van 24 juni 2016 heeft opgemerkt.
4 VERWEER
4.1 Onderdeel 1
Er is sprake van onzorgvuldigheden en er zijn zaken niet goed vastgelegd, waardoor verweerder de schijn tegen zich heeft gekregen. De onzorgvuldigheden zijn het gevolg van de grote druk waaronder verweerder zowel zakelijk als privé heeft gestaan. Door tijdgebrek had verweerder de toevoeging nog niet ingetrokken. Intrekking van de toevoeging heeft niet plaatsgevonden omdat de officier van justitie daarop had gewezen. Verweerder was namelijk al voornemens om de toevoeging in te trekken. Verweerder heeft nimmer de intentie gehad om de toevoeging te declareren, noch om de rechtbank te misleiden. Omdat verweerder er al vanuit ging dat hij de toevoeging niet ter declaratie zou indienen heeft verweerder op het voor het indienen van het verzoek ex art. 89 en 591a Sv bestemde formulier aangekruist dat hij geen recht had op een toevoegingsvergoeding. De heer Y heeft ter zitting mondeling ten overstaan van de rechter en de officier van justitie verklaard dat de betaalafspraak vooraf, bij het overeenkomen van de opdracht, is gemaakt. Dit heeft de heer Y tevens op verweerders verzoek per e-mail bevestigd. Dit was de eerste keer dat verweerder een dergelijke afspraak met een cliënt heeft gemaakt en een honorarium van deze omvang voor een OM-zaak in rekening heeft gebracht.
4.2 Onderdeel 2
De declaratie is inderdaad vrij fors gezien de aard van de zaak, maar de hoogte van de declaratie heeft niet zozeer te maken met de aard van de zaak als wel met de cliënt, die veeleisend was, hetgeen veel tijd heeft gekost.
5 BEOORDELING
5.1 Onderdeel 1
Uit de aan de raad overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht blijkt dat verweerder de heer Y in diens strafzaak heeft bijgestaan op basis een toevoeging, die op 17 december 2015 is verleend. De strafzaak is bij beslissing van het OM d.d. 8 januari 2016 onvoorwaardelijk geseponeerd.
5.2 Verweerder heeft onweersproken gesteld dat hij op 9 mei 2016 aan de Raad voor Rechtsbijstand heeft verzocht om de toevoeging in te trekken. Op basis van de overgelegde stukken heeft de raad niet kunnen vaststellen of, en zo ja op welke datum, de Raad voor Rechtsbijstand de toevoeging heeft ingetrokken. Verweerder heeft voorts gesteld dat hij reeds voordat de strafzaak werd geseponeerd, derhalve voor 8 januari 2016, met de heer Y had afgesproken dat hij hem niet op basis van een toevoeging, maar op betalende basis zou bijstaan. Uit de opdrachtbevestiging blijkt echter dat het op dat moment nog steeds mogelijk was dat verweerder de heer Y zou bijstaan op basis van een toevoeging. Ook uit de overige overgelegde stukken blijkt geenszins dat al in een vroeg stadium is afgesproken dat verweerder de heer Y op betalende basis zou bijstaan. In tegendeel; het staat vast dat verweerder de heer Y in diens strafzaak heeft bijgestaan op basis van een toevoeging en dat op het moment dat de zaak door het OM werd geseponeerd de voor het verlenen van bijstand aan heer Y verleende toevoeging nog steeds van kracht was.
5.3 In dit verband is relevant artikel 44a van de Wet op de Rechtsbijstand, luidend als volgt:
“1. Indien een verdachte in een strafzaak is bijgestaan door een raadsman die op het moment van de verlening van rechtsbijstand is toegevoegd, wordt met uitzondering van de vergoeding van de eigen bijdrage, geen kostenvergoeding van een raadsman als bedoeld in artikel 591a, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering toegekend, tenzij de toevoeging, anders dan na een daartoe ingediende aanvraag, wordt ingetrokken of beëindigd.
2. In het geval op last van de rechter een raadsman is toegevoegd, wordt overeenkomstig het eerste lid geen kostenvergoeding toegekend, indien de toevoeging op of na de uitspraak van de rechter na een daartoe ingediend verzoek van de verdachte bij de rechterlijke instantie die een last heeft verstrekt, wordt ingetrokken of beëindigd.”
5.4 Voorts is relevant dat bij de invoering van de wettelijke regeling in de Memorie van Toelichting het volgende is vermeld:
“Bepaald wordt dat de rechtzoekende die gebruik maakt van zijn toevoeging geen kosten voor het gebruik maken van een raadsman mag vorderen, aangezien hij deze kosten niet heeft gemaakt. De rechtzoekende maakt gebruik van zijn toevoeging, indien op het moment dat de advocaat rechtsbijstand verleent een toevoeging is afgegeven.
Voorgesteld wordt om in het geval de zaak eindigt zonder oplegging van een straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafvordering de rechtzoekende geen kostenvergoeding te geven voor de kosten van een raadsman zoals bepaald in artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering. De rechtzoekende heeft gedurende de looptijd van de zaak immers geen kosten gemaakt.
Het bovenstaande laat onverlet dat de toevoeging kan worden ingetrokken of beëindigd. Het kan zijn dat de verdachte de voorkeur geeft aan de juridische bijstand van een commercieel opererende advocaat. Deze keuze moet dan worden gemaakt voordat daadwerkelijke rechtsbijstand is verleend. Daarmee is de rechtsbasis voor deze dienstverlening vanaf het begin duidelijk. (TK 2003-2004, 29 756, nr. 3 p. 1).”
5.5 De raad is van oordeel dat verweerder op de hoogte had behoren te zijn van de ter zake geldende wet- en regelgeving en jurisprudentie, op basis waarvan niet na ommekomst van de strafrechtelijke procedure en wanneer de uitkomst daarvan derhalve bekend is een betalingsafspraak kan worden gemaakt, maar alleen aan het begin van die procedure. Uit de opdrachtbevestiging blijkt dat verweerder en de heer Y de keuze voor bijstand op betalende basis niet bij aanvang van de zaak hebben gemaakt.
5.6 Op basis van de aan de raad overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht staat vast dat verweerder vervolgens in strijd met de waarheid in het verzoekschrift ex art. 89 jo art. 591 a Sv heeft vermeld dat de rechtsbijstand niet is verleend op basis van een toevoeging, maar op basis van een uurtarief van € 225,-- exclusief BTW en kantoorkosten. Ten tijde van het verlenen van de rechtsbijstand – en overigens ook ten tijde van het opstellen en indienen van het verzoekschrift - was de toevoeging immers nog steeds van kracht. De raad is van oordeel dat verweerder hiermee ernstig tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld, omdat hij aldus heeft getracht om de rechtbank te bewegen tot toewijzing van een vergoeding waarop de heer Y, naar verweerder wist dan wel behoorde te weten, op basis van de ter zake geldende wet- en regelgeving geen recht had.
5.7 Nu de heer Y bij intrekking van de toevoeging geen enkel belang had heeft verweerder met zijn handelwijze naar het oordeel van de raad de schijn gewekt dat de heer Y enkel op verzoek van verweerder met betaling van diens declaratie en intrekking van de toevoeging heeft ingestemd, in de veronderstelling verkerend dat die declaratie wel zou kunnen worden afgewenteld op de Staat der Nederlanden. Dit wordt nog versterkt door het feit dat verweerder, zonder daarvoor een deugdelijke reden aannemelijk te hebben gemaakt en zonder aantoonbaar voorafgaand overleg met de heer Y, zijn uurtarief heeft verhoogd van het in de opdrachtbevestiging vastgelegde uurtarief van € 175,-- exclusief BTW en kantoorkosten naar het in het verzoekschrift genoemde uurtarief van € 225,-- exclusief BTW en kantoorkosten.
5.8 Op basis van het voorgaande is de raad van oordeel dat het eerste onderdeel van het bezwaar van de deken gegrond is.
5.9 Onderdeel 2
Als niet dan wel onvoldoende weersproken staat vast dat verweerder op basis van een uurtarief van € 225,-- exclusief BTW en kantoorkosten bijna 19 uur in rekening heeft gebracht voor een relatief dun dossier dat slechts feitelijk van aard was. Verweerder heeft ter zitting uitdrukkelijk erkend dat het aantal op de urenspecificatie vermelde uren fors is gezien de aard en omvang van het dossier.
5.10 Blijkens het proces-verbaal van de zitting van de rechtbank d.d. 24 juni 2016 heeft de officier van justitie aldaar gesteld dat verweerder excessief had gedeclareerd, waarna de rechtbank verweerder heeft verzocht om het aantal gedeclareerde uren nader te onderbouwen en in dat verband de behandeling van de zaak heeft aangehouden. Verweerder heeft echter niet aan het verzoek van de rechtbank voldaan en is ook niet op de nadere zitting van de rechtbank verschenen.
5.11 Ook naar aanleiding van de ter zitting van de raad aan verweerder gestelde vragen heeft verweerder geen helderheid verschaft over het aantal aan de behandeling van de zaak bestede uren. Verweerder heeft weliswaar gesteld dat zijn cliënt veeleisend was en hem vaak belde en mailde, maar dit blijkt niet uit de overgelegde urenspecificatie. Verweerder heeft voorts erkend dat hij zijn werkzaamheden in het dossier van de heer Y niet op zorgvuldige wijze heeft geadministreerd. Gelet op de omvang van het honorarium van € 5.454,26 en het ontbreken van een deugdelijke uitleg en specificatie van de werkzaamheden van verweerder die een honorarium of vergoeding van kosten in die orde van grootte zouden kunnen rechtvaardigen, oordeelt de raad dat verweerder excessief heeft gedeclareerd en heeft gepoogd van de Staat der Nederlanden een betaling te verkrijgen die in geen verhouding tot de door verweerder verrichte inspanningen stond. Ook het tweede onderdeel van het bezwaar van de deken is derhalve gegrond.
6 MAATREGEL
6.1 Verweerder heeft getracht om de rechtbank op basis van onjuiste feitelijke gegevens te bewegen tot toewijzing van een excessieve vergoeding waarop de heer Y, naar verweerder wist dan wel behoorde te weten, op basis van de ter zake geldende wet- en regelgeving geen recht had. Dit kan verweerder zwaar worden aangerekend. Verweerder heeft aldus niet alleen het vertrouwen in zijn beroepsuitoefening, maar ook die in de advocatuur in het algemeen geschaad. De gegrond bevonden bezwaren van de deken raken de kernwaarden van de advocatuur, waaronder met name de (financiële) integriteit. De ernst van de onderhavige feiten rechtvaardigen een voorwaardelijke schorsing van een week met verkorting van de inzagetermijn als bedoeld in art. 8a, derde lid, van de Advocatenwet tot twee jaar.
7 KOSTENVEROORDELING
7.1. De raad ziet eveneens aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze kosten worden vastgesteld op € 1.000 en moeten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag dient te worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart het bezwaar van de deken in beide onderdelen gegrond;
- legt aan verweerder op de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van een week;
- bepaalt dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de raad van discipline later anders mocht bepalen op de grond dat verweerder een of meer van de navolgende bijzondere of algemene voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als algemene voorwaarde dat verweerder zich binnen de hierna te melden proeftijd niet opnieuw schuldig maakt aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging;
- stelt de proeftijd op een periode van twee jaar, ingaande op de dag dat deze beslissing onherroepelijk wordt;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de kosten die in verband met de behandeling van de zaak ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten vastgesteld op € 1.000,00 binnen 4 weken te voldoen aan de Nederlandse Orde van Advocaten;
- bepaalt dat de in artikel 8a, derde lid, van de Advocatenwet bedoelde termijn wordt verkort tot twee jaar.
Aldus beslist door mr. A.G.M. Zander , voorzitter, en mrs. J.C. van den Dries en J.B. de Meester , leden, bijgestaan door mr. T.H.G. van de Langenberg als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 1 mei 2017.
Griffier Voorzitter
mededelingen van de griffier ter informatie:
Deze beslissing is in afschrift op 1 mei 2017
verzonden aan:
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten
- het College van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten
- de secretaris van de Nederlandse Orde van Advocaten
Van deze beslissing staat hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten
Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.
De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.
Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:
a. Per post
Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:
Postbus 85452, 2508 CD Den Haag
b. Bezorging
De griffie is gevestigd aan het adres:
Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag
Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.
Het telefoonnummer van het Hof van Discipline is 088-2053777
c. Per fax
Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088-2053701
Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.
Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof:
Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl