Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

08-05-2017

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2017:92

Zaaknummer

16-1106/DB/NN en 17-135/DB/OB

Inhoudsindicatie

De advocaat komt geen bevoegdheid toe om voorwaarden te stellen aan zijn medewerking aan een dekenaal onderzoek dan wel te bepalen door wie het onderzoek dient te worden uitgevoerd. Het is aan de deken voorbehouden om te bepalen op welke wijze hij zijn dekenaal onderzoek inricht en door wie dit wordt uitgevoerd. Het enkele feit dat de advocaat tegen wie het onderzoek zich richt een klacht tegen de deken heeft ingediend maakt dit niet anders. Dit zou immers betekenen dat een advocaat enkel door het indienen van een klacht tegen een deken, die deken in zijn toezichthoudende taak zou kunnen frustreren.

Inhoudsindicatie

Bij uitoefening van toezichthoudenede taak door de deken geen sprake van gedragingen of misdragingen waardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad.

Inhoudsindicatie

Klachten ongegrond

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort  ’s-Hertogenbosch

van 8 mei 2017

in de zaken 16-1106/DB/NN en 17-135/DB/OB

 

 

 

naar aanleiding van de klachten van:

 

 

 

 

klagers

 

 

 

tegen:

 

 

 

 

verweerder

 

 

 

1          Verloop van de procedure

 

 

1.1      Bij brieven van 26 januari en 10 februari 2016 hebben klagers bij het Hof van Discipline klachten ingediend tegen verweerder. De voorzitter van het Hof van Discipline heeft bij beslissing van 11 februari 2016 de klacht van klagers voor onderzoek verwezen naar de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Gelderland en bij herstelbeslissing van 2 mei 2016 de deken van de orde van advocaten in Noord Nederland. De deken van de orde van advocaten in Noord Nederland heeft deze klacht in behandeling genomen onder referentienummer 2016 KNN 057

 

1.2      Bij brief van 19 augustus 2016 hebben klagers bij het Hof van Discipline een nieuwe klacht  ingediend tegen verweerder. De plaatsvervangend voorzitter van het Hof van Discipline heeft bij beslissing van 24 augustus 2016 de klacht van klagers voor onderzoek verwezen naar de deken van de orde van advocaten in Noord Nederland. De deken van de orde van advocaten in Noord Nederland heeft deze klacht in behandeling genomen onder referentienummer 2016 KNN 108.

1.3      De voorzitter van het Hof van Discipline heeft de behandeling van voormelde klachten bij beslissing van 30 november 2016 verwezen naar de raad. De raad heeft voormelde klachten in behandeling genomen onder referentienummer 16-1106/DB/NN.

 

1.4      Bij brief van 13 december 2016 hebben klagers bij het Hof van Discipline nogmaals een nieuwe klacht tegen verweerder ingediend. De voorzitter van het Hof van Discipline heeft bij beslissing van 29 december 2016 de klacht van klagers voor onderzoek verwezen naar de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Oost-Brabant. De deken van de orde van advocaten in Oost-Brabant heeft deze klacht in behandeling genomen onder referentienummer 48/16/192K.

 

1.5      Bij brief van 16 februari 2017, door de raad ontvangen op 20 februari 2017, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Oost-Brabant de klacht ter kennis van de raad gebracht. De raad heeft deze klacht in behandeling genomen onder referentienummer 17-135/DB/OB.

 

1.6      De  klachtzaken 16-1106/DB/NN en 17-135/DB/OB zijn behandeld ter zitting van de raad van 13 maart 2017 in aanwezigheid van verweerder . Klagers zijn aanvankelijk wel ter zitting verschenen, maar zij hebben de zittingzaal verlaten nadat de raad het door hen ingediende wrakingsverzoek buiten behandeling heeft gesteld. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

 

1.7      Klagers hebben bij brief dd. 24 maart 2017 een verzoek ingediend strekkende tot wraking van de voorzitter en de leden samen vormend de kamer van de raad, die ter zitting van de raad d.d. 13 maart 2017 de klachten van klagers tegen verweerder hebben behandeld. Voormeld verzoek tot wraking (bij de raad bekend onder referentienummer 17-253/DB/OB) is ter zitting d.d. 10 april 2017 door de wrakingskamer van de raad mondeling behandeld. De wrakingskamer van de raad heeft het verzoek tot wraking bij beslissing van 1 mei 2017 afgewezen.

 

1.8      De raad heeft kennis genomen van:

-       de brief van de griffier van het Hof van Discipline van 30 november 2016, met bijlagen;

-       de brief van de griffier van het Hof van Discipline van 9 december 2016, met aanvullende stukken;

-       de brieven van verweerders van 4 januari, 9 en 24 februari 2017, met bijlagen;

-       de brief van de deken van 23 februari 2017, met bijlagen;

-       de brief van verweerders van 24 februari 2017, net bijlagen;

-       de brief van de deken in het arrondissement Oost-Brabant van 17 februari 2017, met bijlagen.

 

 

 

2          FEITEN

 

          Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

 

2.1      Klagers staan de familie K, verder te noemen K, sinds 2005 bij in diverse civielrechtelijke– en bestuursrechtelijke procedures tussen K en de gemeente X, verder te noemen X. Het geschil tussen K en X heeft betrekking op bestemmingsplanwijzigingen betreffende onroerende zaken van K. Het geschil tussen partijen ving aan met een bezwaar van K tegen een voorbereidingsbesluit van X in 2005. Er zijn procedures gevoerd bij de rechtbank, gerechtshof en de Raad van state.

 

2.2      Op 16 september 2014 heeft X met een machtiging tot binnentreden een controle uitgevoerd bij K in verband met de naleving van het bestemmingsplan. Door klagers was namens K vooraf bezwaar gemaakt tegen het aangekondigde controlebezoek. Door partijen is over en weer aangifte gedaan van incidenten die tijdens voormeld controlebezoek hebben plaatsgevonden.

 

2.3      De bestuursadviseur van de gemeente X heeft verweerder per email van 7 oktober 2014 verzocht een afspraak met de burgemeester te maken. Dit in verband met ambtsbelemmering door klagers op 16 september 2014, doordat door hen, althans door klager sub 2, fysiek was getracht de controle te belemmeren, waarbij een ambtenaar omver was geduwd. Voorts werden vraagtekens geplaatst bij de directe en persoonlijke betrokkenheid van klagers bij het geschil tussen K en X. Tussen verweerder en de burgemeester van X heeft telefonisch overleg plaatsgevonden.

 

2.4      Verweerder heeft klagers bij brief dd. 27 oktober 2014 verzocht met hem een afspraak te maken om van gedachten te wisselen over hetgeen op 16 september 2014 was voorgevallen. Klagers hebben verweerder bij brief van 7 november 2014 nader geïnformeerd en bericht dat de burgemeester onrechtmatig had gehandeld door een machtiging tot binnentreden in de woning van de cliënten van klagers af te geven.

 

2.5      Verweerder heeft de burgemeester van X bij brief van 2 december 2014 bericht op dat moment onvoldoende gronden te zien om een dekenbezwaar bij de tuchtrechter in te dienen. Verweerder heeft de burgemeester van X bij brief van 23 december 2014 onder verwijzing naar hun gesprek op 15 december 2014 bericht de uitkomsten van het onderzoek van het Openbaar Ministerie te willen afwachten. Verweerder heeft ook klagers bij brief dd. 23 december 2014 bericht vooralsnog de uitkomst van het onderzoek van het Openbaar Ministerie af te wachten.

 

2.6      De burgemeester heeft bij brief van 8 april 2015 de strafbeschikking dd. 2 februari 2015, waarbij aan klager sub 2 een boete ad € 150,- is opgelegd, aan verweerder toegezonden. De burgemeester heeft verweerder verzocht een onderzoek in te stellen en zo nodig een klacht bij de raad van discipline in te dienen. Verweerder heeft klager sub 2 bij brief van 14 april 2015 verzocht hem nader te informeren over de stand van zaken in het strafdossier. Klager sub 2 heeft de deken bij brief van 16 april 2015 bericht dat door hem verzet was aangetekend tegen de beschikking van 2 februari 2015. Verweerder heeft bij brief van 23 april 2015 aan de burgemeester van X voorgesteld het verdere verloop in de strafzaak af te wachten.

 

2.7      Klagers hebben bij brief van 30 december 2015 een kopie van de uitspraak van de bestuursrechter van de rechtbank van 23 december 2015 aan verweerder toegezonden. De bestuursrechter heeft onder meer het volgende overwogen: “ De rechtbank is voorts van oordeel dat er minder ingrijpende middelen waren om te kunnen vaststellen  of er sprake was van overtreding van het bestemmingsplan (…..).”   De bestuursrechter heeft het beroep van de cliënten van klagers tegen het besluit tot afwijzing van het bezwaar van K tegen een voorbereidingsbesluit van X gegrond verklaard. Klagers hebben de burgemeester van de gemeente X bij brief van 28 januari 2016 aansprakelijk gesteld voor de door hen geleden schade wegens onterechte aangifte en aantijgingen aan het adres van klager sub 2.

 

2.8      Klagers hebben bij brief van 28 december 2015 middels een WOB-verzoek de correspondentie tussen de burgemeester van X en verweerder opgevraagd. De gemeente X heeft verweerder op 6 januari 2016 verzocht om zijn zienswijze naar aanleiding van dit verzoek. Verweerder heeft klager sub 1 per e-mail van 15 januari 2016 bericht  zich met net oog op de vertrouwelijkheid van klacht- en toezichtdossiers, te verzetten tegen openbaarmaking van de correspondentie met de burgemeester en hem in overweging gegeven zijn WOB-verzoek in te trekken en de afspraak met verweerder af te wachten. Verweerder heeft op 19 januari 2016 zijn zienswijze gegeven.

 

2.9      Per e-mail van 21 januari 2016 is namens verweerder een met klagers gemaakte afspraak tot inzage van het dossier op 22 januari 2016 afgezegd, wegens een benoeming van verweerder tot curator in een aantal faillissementen en de sluiting van het bureau van de orde op vrijdag. Klagers hebben de deken bericht niet in te stemmen met de annulering van de afspraak, waarop verweerder hun heeft bericht dat er geen mogelijkheid bestond de afspraak door te laten gaan. Klagers hebben per email van 21 januari 2016 aan de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten bericht dat verweerder weigerde verweerders onvoorwaardelijke inzage te geven in een dossier dat hen aanging en hem verzocht de deken te bewegen de afspraak op 22 januari 2016 door te laten gaan of ervoor te zorgen dat de informatie aan klagers werd toegezonden.

 

2.10    Klagers hebben zich op 25 januari 2016 gemeld bij het bureau van de deken. Aan klagers is toen inzage verleend in het beschikbare dossier.

 

2.11    Klagers hebben zich bij brief van 26 januari 2016 bij de rechtbank beklaagd over het optreden van een van de rechters. Deze brief heeft geleid tot (email)correspondentie met de sectorvoorzitter civiel en de President van de rechtbank.

 

2.12    Klagers hebben op 26 januari 2016 een klacht tegen verweerder ingediend.

 

2.13    Verweerder heeft bij brief van 23 maart 2016 aan klagers bericht een onderzoek te starten en hun verzocht de door hem in die brief gestelde vragen te beantwoorden. Klagers hebben de deken bij brief van 25 maart 2016 bericht zich niet te willen onttrekken aan het onderzoek, maar slechts mee te willen werken aan een onderzoek door een andere deken.

 

2.14    Klagers hebben de algemeen deken per email van 25 maart 2016 verzocht te bewilligen in het verzoek tot aanwijzing van een andere deken, welke email door het college van toezicht op 12 april 2016 is beantwoord. Het college van toezicht heeft klagers bericht niet in individuele zaken te kunnen treden. Het college heeft klagers er voorts op gewezen dat een deken bepaalde taken kan laten uitoefenen door leden van de raad en/of medewerkers van het bureau.

 

2.15    Verweerder heeft klagers op 21 april 2016 verzocht de in zijn brief van 23 maart 2016 gestelde vragen te beantwoorden en hen gewezen op hun verplichting mee te werken aan een dekenaal onderzoek.

 

2.16    Klagers hebben de algemeen deken bij brief van 25 april 2016 verzocht in de kwestie te interveniëren. De algemeen deken heeft voormelde brief doorgestuurd naar het college van toezicht, welk college de brief bij brief van 20 mei 2016 heeft terugverwezen naar de algemeen deken. De algemeen deken heeft klagers bij brief van 5 juli 2016 bericht niet aan hun verzoek te zullen voldoen. 

 

2.17    Klagers hebben op 3 augustus 2016 op grond van de Wet Openbaarheid Bestuur aan verweerder een verzoek gedaan tot openbaarmaking van alle documenten in het geschil tussen X en K . Verweerder heeft dit verzoek bij brief dd. 11 augustus 2016 op grond van de uitzonderingsgronden van artikel 10 van de Wet openbaarheid bestuur afgewezen.

 

2.18    Bij brief dd. 27 oktober 2016 is namens verweerder aan het kantoor van klagers een kantoorbezoek door een lid van de raad van de orde en een medewerker van het bureau van de orde aangekondigd. Aan het kantoor van klagers werd verzocht een aantal stukken aan het bureau van de orde toe te sturen. Per e-mail dd. 31 oktober 2016 is aan klager sub 1 bericht dat abusievelijk een verkeerde standaarduitnodiging aan het kantoor van klagers was verzonden. Bericht werd dat het kantoorbezoek niet namens verweerder maar door verweerder zou worden gebracht, samen met de directeur van het bureau. Klager sub 2 heeft per e-mail dd. 1 november 2016 de verhinderdata van klagers doorgegeven. Per e-mail dd. 3 november 2016 is aan klager sub 2 bericht dat het kantoorbezoek door de deken en de bureaudirecteur op 6 december 2016 zou plaatsvinden. Klagers hebben per e-mail van 10 november 2016 aan de bureaudirecteur bericht dat een notaris bij het kantoorbezoek aanwezig zou zijn, door wie een verslag van het bezoek zou worden gemaakt. Per e-mail dd. 29 november 2016 heeft de bureaudirecteur  aan klager sub 2 bericht dat ook een lid van de raad van de orde bij het kantoorbezoek aanwezig zou zijn. Zij verzocht voorts nog de eerder verzochte complete jaarrekening aan het bureau toe te sturen. Klagers hebben per e-mail 2016 aan de bureaudirecteur bericht dat het verweerder niet vrij stond om bij het kantoorbezoek aanwezig te zijn. De bureaudirecteur heeft per e-mail dd. 29 november 2016 bericht dat het kantoorbezoek zou plaatsvinden door verweerder, een lid van de orde en de bureaudirecteur. Zij verzocht klagers nogmaals om de complete jaarrekening over 2015 aan het bureau toe te zenden. Klagers hebben bij brief dd. 1 december 2016 aan de algemeen deken, de deken en het college van toezicht verzocht om verhinderdata in verband met een aanhangig te maken kort geding. Verweerder heeft klagers per e-mail van 2 december 2016 verzocht hem te berichten of hem op 6 december 2016 de toegang tot het kantoor zou worden geweigerd, in welk geval het kantoorbezoek geen doorgang zou vinden en door hem een aanvullend dekenbezwaar zou worden ingediend. Verweerder heeft per e-mail dd. 2 december 2016 aan klagers bericht dat hij bij uitblijven van een reactie op zijn eerdere e-mail op 6 december 2016 op het kantoor van klagers aanwezig zou zijn. Klagers hebben per e-mail dd. 2 december 2016 aan het college van toezicht de e-mailcorrespondentie met de deken toegezonden en bericht dat de aanvraag voor een kort geding die middag naar de rechtbank was verzonden. De bureaudirecteur heeft verweerders per e-mail dd. 5 december 2016 opnieuw verzocht de complete jaarrekening 2015 toe te zenden. Klagers hebben hierop geantwoord dat zij kennelijk nog niet op de hoogte was van het kort geding en haar verwezen naar verweerder. Verweerder heeft klagers per e-mail dd. 5 december 2016 bericht dat het kantoorbezoek op 6 december 2016 zou plaatsvinden en dat de aanzegging van een kort geding daarin geen verandering bracht. Klagers hebben per e-mail dd. 5 december 2016 bericht dat zij totdat de rechter een oordeel had gegeven niet konden meewerken aan een kantoorbezoek door verweerder en dat het kantoorbezoek op 6 december 2016 derhalve niet zou plaatsvinden. Verweerder heeft per e-mail dd. 5 december 2016 bevestigd dat klagers medewerking aan het kantoorbezoek weigerden en dat dit daarom niet zou plaatsvinden. Verweerder kondigde aan een dekenbezwaar in te zullen dienen. De bureaudirecteur heeft per e-mails dd. 6 en 13 december 2016 namens verweerder aan klagers verzocht om beantwoording van een aantal vragen en om toezending van de complete jaarrekening over 2015.

 

2.19    Klagers hebben bij brief van 13 december 2016 een aanvullende klacht tegen verweerder bij het Hof van Discipline ingediend.

 

2.20    De deken heeft bij brief dd. 22 december 2016 een aanvullend dekenbezwaar tegen verweerders bij de raad ingediend.

 

 

 

3          klachten

 

 

3.1      De klachten houden, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

 

Klachtzaak 16-1106/DB/NN:

1.     verweerder de kernwaarden van de advocatuur zoals onafhankelijkheid, integriteit en onderlinge welwillendheid heeft geschonden, doordat hij zich eenzijdig heeft laten informeren door de gemeente X , wederpartij van de cliënten van klagers.  De gemeente X heeft verweerder zelfs een kopie van het strafdossier van klager sub 2 toegezonden ;

2.     verweerder klagers geen afschrift van zijn briefwisseling met X heeft toegezonden en klagers geen onvoorwaardelijke inzage in hun dossier kregen;

3.     verweerder een dekenbezwaar heeft voorbereid zonder klagers daarvan in kennis te stellen

4.     verweerder klagers op 15 januari 2016 telefonisch heeft  verzocht om een WOB verzoek (gericht tegen verweerder in verband met stukken afkomstig van X) in te trekken; kennelijk spant verweerder samen met de wederpartij van de cliënten van klagers;

5.     verweerder een dekenbezwaar tegen klagers had moeten indienen; waardoor zij bescherming hadden gehad van een met waarborgen omklede procedure;

6.     verweerder geen hoor en wederhoor heeft toegepast en aan stemmingmakerij heeft gedaan door klagers te verwijten de toezichthoudende taak van de deken te frustreren; bovendien heeft verweerder voorgewend aan bemiddeling te doen, terwijl dit niet zo is;

7.     verweerder rauwelijks een dekenbezwaar heeft ingediend. Verweerder had klagers eerst in kennis moeten stellen. (zie de instructie “Toezicht en handhaving door de deken”). Hierdoor is klagers mogelijkheid ontnomen om hun zienswijze te uiten (schending door deken van artt.17 en 19 gedragsregels)

 

Klachtzaak 17-135/DB/OB:

verweerder het voornemen had om een kantoorbezoek af te leggen op 6 december 2016, terwijl hij te “geïnvolveerd” was met het kantoor van klagers om deze dekentaak uit te kunnen voeren.

 

 

 

4          VERWEER

 

 

4.1       Verweerder heeft de stukken/verzoeken van X voor kennisgeving aangenomen. Verweerder heeft geen klacht ontvangen van X. Evenmin zag verweerder, zolang het strafrechtelijke onderzoek niet was afgerond, zelf reden voor het indienen van een bezwaar. Verweerder maakte zich vooral zorgen over mogelijk onvoldoende professionele distantie tussen klagers en de familie K. Daarom heeft verweerder klagers -bij herhaling- verzocht hem daarover nader te informeren.

 

4.2       Klagers proberen door het indienen van een klacht tegen verweerder diens toezichthoudende taak te frustreren en geen antwoord te hoeven geven op zijn vragen.

 

4.3       Verweerder staat in zijn hoedanigheid van deken als zodanig in beginsel niet onder tuchtrechtelijke controle, tenzij hij bij het uitoefenen van zijn taak als deken zijn taak zodanig heeft verwaarloosd of zich heeft misdragen dat hij geacht moet worden te  handelen of na te laten op een wijze die  een behoorlijk advocaat niet betaamt. Een deken heeft een grote mate van vrijheid  in de wijze waarop hij klachten en signalen behandelt. Het kan voorkomen dat de deken signalen over vermeend tuchtrechtelijk handelen bereiken, maar dat de deken deze in afwachting van verdere ontwikkelingen in zijn dossier bewaart. De betreffende advocaat hoeft daarover niet steeds te worden geïnformeerd. Verweerder heeft in de zaak tegen klagers steeds een afwachtende houding aangenomen. Verweerder heeft niet de indruk gewekt te bemiddelen tussen X en klagers.  Pas in maart 2016 heeft verweerder besloten een onderzoek naar (het kantoor van) klagers te starten. De bij klagers bekende klacht van X, signalen vanuit de rechtbank en de wijze waarop klagers zich in de WOB-procedure bij X opstelden, vormden voor verweerder de aanleiding tot het instellen van een onderzoek. Verweerder heeft klagers bij brief dd. 23 maart 2016 om nadere informatie verzocht. Pas daarna brak de fase van hoor en wederhoor aan. Zover is het niet gekomen, nu klagers niet hebben gereageerd op verzoeken om de vragen van verweerder te beantwoorden.

 

4.4       Er is geen sprake van een rechtsmaatregel als bedoeld in art. 19 gedragsregels. Het gaat slechts om het voorleggen van een klacht aan de raad van discipline. Er bestaat geen rechtsplicht om klagers eerst om hun zienswijze te vragen (zie art. 46f Advocatenwet). Verweerders verwijzen naar de site van de Nederlandse Orde van Advocaten die inmiddels veranderd is en op dit punt geen rechten aan klagers biedt.

 

4.5       Verweerder was voornemens om tezamen met een lid van de raad van de orde van advocaten en de bureaudirecteur op 6 december 2016 een kantoorbezoek bij het kantoor van klagers af leggen. Klagers hadden hiertegen aanvankelijk geen bezwaar. Pas een week voor het bezoek hebben klagers hiertegen bezwaar gemaakt. Verweerder heeft het bezoek uiteindelijk moeten annuleren, omdat klagers hem de toegang tot hun kantoor weigerden. Verweerder is belast met het toezicht. Het kan niet zo zijn dat advocaten door een persoonlijke hetze te creëren bereiken dat door verweerder in zijn hoedanigheid van deken geen toezicht kan worden uitgeoefend. Het is niet aan klagers om te bepalen wie bij hen het toezicht uitoefent.

 

 

 

 

 

5          BEOORDELING

 

Klachtzaak 16-1106/DB/NN:

 

5.1      De klacht heeft betrekking op het handelen van verweerder in zijn hoedanigheid van deken. De raad stelt voorop dat het in de advocatenwet geregelde tuchtrecht betrekking heeft op het handelen en nalaten van advocaten en  een behoorlijke beroepsuitoefening beoogt te waarborgen. De advocaat die zijn taak als deken uitoefent is niet werkzaam in zijn hoedanigheid van advocaat. Het tuchtrecht voor advocaten is op een advocaat die in zijn hoedanigheid van deken handelt alleen dan van toepassing, indien die advocaat zich bij de vervulling van zijn taak als deken zodanig gedraagt dan wel misdraagt, dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt ondermijnd.

 

5.2      Het staat een advocaat in zijn hoedanigheid van deken vrij zich te doen informeren over het functioneren van advocaten die de praktijk uitoefenen in het arrondissement waarbinnen hij als deken het toezicht dient uit te oefenen.

5.3      Verweerder was door de gemeente X en de president van de rechtbank geïnformeerd over mogelijk tuchtrechtelijk verwijtbare gedragingen van verweerders. Het behoort tot de beleidsvrijheid van een deken op welke wijze hij zijn onderzoek naar mogelijk tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen inricht. Het vereiste van hoor en wederhoor treedt in werking op het moment dat tegen een advocaat een klacht is ingediend. Hiervan was in de zaak van klagers (nog) geen sprake. Verweerder heeft in eerste instantie signalen van de gemeente X ontvangen en vervolgens besloten het strafrechtelijk onderzoek tegen klagers sub  2 nader af te wachten. De brief van de President van de rechtbank dd. 17 maart 2016 was uiteindelijk de aanleiding voor verweerder om nader onderzoek te doen. Verweerder heeft klagers in de gelegenheid gesteld te reageren op de door hem van de gemeente X en van de President van de rechtbank ontvangen signalen en in het kader van het dekenaal onderzoek naar aanleiding van die ontvangen signalen concrete vragen aan klagers gesteld, welke vragen klagers onbeantwoord hebben gelaten. Niet valt in te zien welk tuchtrechtelijk verwijt verweerder hiervan te maken valt. Het is de taak van een deken om signalen van derden over mogelijk tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen serieus te nemen en nader te onderzoeken. Dit geldt in het bijzonder indien de President van de rechtbank zich tot een deken wendt. Een advocaat dient de deken desgevraagd en zonder nadere voorwaarden te stellen, nader te informeren, indien de deken signalen bereiken die hem aanleiding geven tot nader onderzoek. De advocaat komt geen bevoegdheid toe om voorwaarden te stellen aan zijn medewerking aan een dekenaal onderzoek, dan wel te bepalen door wie het onderzoek dient te worden uitgevoerd. Het is aan de deken voorbehouden om te bepalen op welke wijze hij zijn dekenaal onderzoek inricht en door wie dit wordt uitgevoerd. Het enkele feit dat de advocaat tegen wie het onderzoek zich richt een klacht tegen de deken heeft ingediend maakt dit niet anders. Dit zou immers betekenen dat een advocaat enkel door het indienen van een klacht tegen een deken, die deken in zijn toezichthoudende taak zou kunnen frustreren.

 

5.4      De raad volgt klagers niet in hun stelling dat sprake zou zijn van schending van de gedragsregels 17 en 19/ Gedragsregel 17 geldt tussen advocaten onderling in een juridische procedure en gedragsregel 19 ziet op het nemen van rechtsmaatregelen en in het bijzonder executiemaatregelen tegen de wederpartij van zijn cliënt, welke situatie in deze niet aan de orde is.

 

 

Klachtzaak 17-135/DB/OB:

 

5.5      De klacht in klachtzaak 17-135/DB/OB heeft eveneens betrekking op het handelen van verweerder in zijn hoedanigheid van deken. Klagers stellen dat het verweerder niet vrij zou staan om een kantoorbezoek aan hun kantoor af te leggen, aangezien verweerder te zeer betrokken zou zijn bij het kantoor van klagers om deze dekenale taak uit te voeren.

 

5.6      De raad stelt voorop dat het tot de beleidsvrijheid van de deken behoort om te bepalen of een toezichthoudende taak door hem dan wel door een ander lid van de Raad van de orde van Advocaten wordt uitgeoefend. Het is niet aan de betreffende advocaat, en dus ook niet aan klagers, om daaraan voorwaarden te stellen. Dat verweerder in zijn hoedanigheid van deken klagers al eerder heeft verzocht hem nader te infomeren wegens hem bereikte signalen, welke vragen door klagers overigens onbeantwoord zijn gelaten, vormt geen beletsel om een kantoorboek bij het kantoor van klagers af te leggen. Het stond verweerder vrij om te bepalen door wie het kantoorbezoek zou worden afgelegd.

 

5.7      De raad komt op grond van al het bovenstaande tot het oordeel dat verweerder in zijn hoedanigheid van deken heeft gehandeld overeenkomstig zijn toezichthoudende taak, terwijl van gedragingen dan wel misdragingen, waardoor het vertrouwen in de advocatuur is ondermijnd, geen sprake is.

 

 

 

 

 

 

 

 

BESLISSING

 

 

De raad van discipline:

 

 

verklaart de klachten in beide  klachtzaken  in alle onderdelen ongegrond;

 

 

Aldus beslist door mr.  G.J.E. Poerink , voorzitter, mrs. L. R.G.M. Spronken, A. Houtakkers,  L. de Haas en J.J.F.E. Kikken , leden, bijgestaan door mr. I. Huysmans-van Opstal,    als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 8 mei 2017

 

 

Griffier                                                            Voorzitter

 

 

 

 

 

mededelingen van de griffier ter informatie:

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 8 mei 2017

 

 

verzonden aan:

 

-            klagers

-            verweerder

-            de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland

-            de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant

-            de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

-            de secretaris van de Nederlandse Orde van Advocaten

-            het College van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten

 

 

 

 

Van deze beslissing staat hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:

 

-            klagers

-            verweerder

-            de deken van de orden van advocaten in de arrondissement Noord Nederland

-            de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant

-          de deken van de Nederlandse orde van advocaten

 

 

 

 

 

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

 

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.      Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

 

b.      Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres:

Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag

 

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

Het telefoonnummer van het Hof van Discipline is 088-2053777

 

c.       Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088-2053701

Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

d.         Per e-mail

Het e-mailadres van het Hof van Discipline is: griffie@hofvandiscipline.nl .

 

Tegelijkertijd  met de indiening per e-mail dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

 

Informatie ook op www.hofvandiscipline.nl