Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

09-05-2017

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2017:77

Zaaknummer

17-096/DH/DH

Inhoudsindicatie

voorzittersbeslissing; klager verwijt verweerder dat hij onvoldoende heeft gedaan. klacht kennelijk ongegrond. klacht hangt samen met zaak 17-095/DH/DH

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Den Haag

van 9 mei 2017

in de zaak 17-096/DH/DH

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 26 januari 2017 en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    In of omstreeks november 2013 heeft klager zich tot verweerder gewend met het verzoek om juridische bijstand.

1.2    Klager heeft een procedure gevoerd bij de huurcommissie. Het betrof een huurverhoging. In de zaak is van belang dat PostNL een aangetekende brief aan klager van de verhuurder met daarin een aanzegging van huurverhoging niet aan hem heeft willen uitreiken. Tegen de uitspraak van de huurcommissie heeft klager bezwaar ingesteld bij de kantonrechter. De kantonrechter heeft een uitspraak gedaan in de zaak. 

1.3    Bij brief van 28 november 2013 heeft verweerder de opdracht van klager schriftelijk bevestigd. In de brief schrijft verweerder dat hij het vonnis van de kantonrechter curieus vindt, maar dat er geen rechtsmiddel tegen openstaat. Verweerder schrijft dat wellicht cassatie mogelijk is, omdat de motivering van het vonnis onbegrijpelijk is. Om de mogelijkheid van cassatie tegen de uitspraak van de kantonrechter te onderzoeken heeft verweerder klager verwezen naar een specialist. Uit de brief van 28 november 2013 blijkt verder dat klager “verzet” heeft ingesteld tegen de uitspraak van de kantonrechter. Verweerder duidt het “verzet” aan als om een verzoek tot verbetering van de uitspraak op de voet van artikel 31 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. In de brief heeft verweerder verder bevestigd dat hij namens klager een brief zal sturen naar PostNL, waarin PostNL aansprakelijk zal worden gesteld in verband met het de omstandigheid dat PostNL een aangetekende brief aan klager niet aan hem heeft willen afgeven. Verweerder zegt daarnaast toe een brief aan de verhuurder te zullen sturen met, primair, het verzoek tot het gezamenlijk indienen bij de kantonrechter van een verzoek tot herziening van het vonnis en, subsidiair, een verzoek tot het (gedeeltelijk) niet ten uitvoer leggen van het vonnis van de kantonrechter. De opdrachtbevestiging van 28 november 2013 heeft tot slot de volgende inhoud:

“(…) Met het oog op de gewenste voortgang in de zaak spreek ik met u af, dat ik brieven en stukken die ik verstuur niet eerst in concept aan u voorleg, maar daarin zo goed mogelijk probeer te verwoorden wat wij hebben besproken, aangevuld met juridische argumentatie. U krijgt de stukken dan uiteraard vervolgens van mij in kopie toegezonden. Als u er prijs op stelt eerst concepten te ontvangen voordat ik de stukken verstuur, dan kan dat natuurlijk ook, (…). In dat geval verzoek ik u vriendelijk mij die wens schriftelijk aan te geven. (…)”

1.4    In zijn brief aan klager van 21 januari 2014 heeft verweerder bevestigd dat de verhuurder niet heeft willen ingaan op het voorstel. Verweerder heeft verder bevestigd dat hij geen cassatie zal instellen tegen het vonnis van de kantonrechter en dat de aangezochte specialist daartoe ook niet bereid is. De brief heeft verder de volgende inhoud:

“(…) U wilt in de discussie als drukmiddel achter de hand houden de mogelijkheid om een executie kort geding aanhangig te maken dan wel een klacht in te dienen bij het EHRM. U bent ervan op de hoogte dat die twee procedures waarschijnlijk weinig indruk kunnen maken op de advocaat van SLS, omdat a) een executie kort geding weinig kans maakt (en u een procesrisico heeft van tussen de € 2.500 en € 3.500) , en b) omdat een klacht bij het EHRM SLS niet regardeert.

U overweegt verder om de Kantonrechter te benaderen. Er staat nergens in de wet, dat er een procedure is dat een rechter een beslissing zou kunnen intrekken, maar als de Kantonrechter echt vindt, dat hij een misslag heeft begaan, kan hij dat natuurlijk wel op enigerlei wijze redresseren. Desnoods kan hij zich daarover uitlaten op een wijze waardoor een executiegeschil alsnog in rechte in uw voordeel beslecht kan worden.

(…)

U krijgt van mij binnen afzienbare tijd een concept voor een voorstel met betrekking tot de schadeclaim richting Post.NL. (…)”

1.5    Bij brief van 6 februari 2014 heeft verweerder het volgende aan klager geschreven:

“(…) U stuurde mij een concept van de brief die u wilt sturen aan de kantonrechter in verband met een gesprek dat u wilt aanvragen. U gaf aan dat u graag mijn kritiek daarop wilde horen. Ik kan u helaas in deze niet adviseren, omdat het hoogst zelden voorkomt dat iemand een dergelijk gesprek met de kantonrechter wil aangaan, en daarvoor een brief schrijft. Ik weet dus ook niet hoe kantonrechters op dergelijke brieven zullen reageren. Het komt mij voor, dat het belangrijk is dat u een persoonlijke benadering heeft, waarbij de kantonrechter zich niet meteen in een hoek gedrongen voelt, maar genegen is naar u te luisteren en eventueel tekst en uitleg te geven bij zijn uitspraak. Als u die richtlijnen in acht neemt denk ik, dat u de meeste kans heeft op succes. Maar zoals gezegd kan ik u dat niet garanderen omdat ik hier zelf ook geen ervaring mee heb. (…)”

1.6    Bij brief van 19 augustus 2014 heeft verweerder onder meer het volgende aan klager geschreven:

“(…) U vraagt aan mij wat de juridische status van uw verzet is. Er was in de betreffende procedure geen reële mogelijkheid van verzet aanwezig. Wel was er de mogelijkheid om eventueel in cassatie te komen. In cassatie bent u uiteindelijk niet gegaan naar aanleiding van het advies van de cassatieadvocaat. Dat betekent dat de zaak, althans naar ik aanneem, definitief gesloten is.

U vraagt verder wat u nog zou kunnen doen om de kantonrechter te bewegen om een nieuwe uitspraak te doen op grond van een morele plicht die hij daartoe zou hebben. Op die vraag kan ik u geen antwoord geven. (…) wanneer een zaak formeel onherroepelijk is geworden, dan weet ik net zoveel als u van eventuele mogelijkheden om een persoon op een morele plicht te wijzen. Bovendien kan ik in mijn rol als advocaat niet de vrijheid nemen om buiten de procedures om de rechter te benaderen. U zult dus zelf een antwoord op uw vraag moeten geven, als u nog iets met die procedure wilt. (…)”

1.7    De brief van 3 september 2014 van verweerder aan klager heeft de volgende inhoud:

“(…) Bijgaand treft u het schrijven dat ik ontvangen van de advocaat van Post NL. Onze brief heeft geen nieuwe gezichtspunten opgeleverd aan hun zijde. De vraag is nu of u inderdaad een procedure aanhangig wil maken.

Ik denk, dat de advocaat van de wederpartij er alles aan zal doen om de rechter ervan te overtuigen dat er in het geheel niet door u geklaagd kan worden en dat post beschermd dient te worden door de wet voor allerhande klachten. Wij kunnen natuurlijk daar het nodige tegenin brengen. Wat de rechter er uiteindelijk van gaat vinden, kan ik op voorhand niet zeggen.

Een en ander brengt met zich mee, dat u onder ogen zult moeten zien dat er procesrisico is en dat ik graag van u verneem of u dat wilt aanvaarden. Als u de zaak verliest kunt u slechter af zijn dan wanneer u in het geheel geen zaak was begonnen. (…)”

1.8    Uit de brief van 10 december 2014 van verweerder aan klager blijkt dat klager zich tot verweerder heeft gewend met vragen over twee uitspraken van de huurcommissie de huurverhogingen van 2013 en 2014 betreffend. Verweerder verwijst klager naar het Juridisch Loket, teneinde te laten beoordelen of klager bijstand van een advocaat nodig heeft. Verweerder geeft te kennen dat de vragen zo gedetailleerd en omvangrijk zijn, dat het te ver strekt om deze buiten een dossier om te beantwoorden. Uiteindelijk is voor de behandeling van deze zaak een toevoeging verleend.

1.9    Bij brief van 13 januari 2015 aan klager heeft verweerder klager geadviseerd over de kwestie naar aanleiding van de uitspraken van de huurcommissie. Uit de brief blijkt dat verweerder brieven heeft gezonden naar de verhuurder en naar de huurcommissie. 

1.10    Uit de brief 14 januari 2015 van verweerder aan klager blijkt dat de verhuurder heeft gereageerd op de brief van verweerder. Verweerder geeft in de brief te kennen dat hij niet (nogmaals) contact zal opnemen met de verhuurder (“Ik zal wat dat betreft het dus hierbij laten”).

1.11    Bij brief van 5 februari 2015 heeft verweerder het volgende aan klager geschreven:

“(…) Bijgaand treft u aan de brief die ik verzond aan de Huurcommissie. Hierbij ga ik het wel laten. Over het geschil waarvoor u bij mij kwam heb ik u advies gegeven, en dit valt er eigenlijk buiten en heb ik als extra service voor u gedaan. Ik neem aan dat de Huurcommissie gaat reageren. Mochten ze dat niet doen, dan kunt u natuurlijk zelf blijven aandringen op een antwoord. Daar heeft u een advocaat niet voor nodig. (…)”

1.12    Bij brief van 11 februari 2015 heeft verweerder het volgende aan klager geschreven:

“(…) U zond mij de brief van de President van de Rechtbank en uw commentaar daarop. U vroeg mij hoe verder en u vroeg mij tevens of er artikelen bestaan over herziening dan wel jurisprudentie over het onderwerp.

Ik kan u op dit onderwerp niet meer adviseren. Het behoort niet tot mijn competentie, en het valt ook niet onder het bereik van enige toevoeging. Ik heb vrij ver met u meegedacht en u suggesties en inzichten aangereikt, geheel zonder enige betaling, maar met dit antwoord van de Rechtbank houdt het op. Als u hierna nog verder wilt, dan zult u zelf de antwoorden moeten vinden op de vraag hoe. (…)”

1.13    In zijn brief van 3 maart 2015 aan klager deelt verweerder mee dat de huurcommissie heeft gereageerd op de klacht. Volgens verweerder heeft de huurcommissie de klacht serieus genomen en gereageerd met een “juridisch onderbouwd standpunt”. Verweerder schrijft verder:

“(…) Als u niet tevreden bent met het antwoord kunt u zich wenden tot de Nationale Ombudsman. Dat is niet een procedure waarvoor ik een toevoeging kan krijgen. Ik wil de procedure graag voor u doen, maar in dat geval moet u zelf de kosten daarvan betalen en een voorschot van €1000,- betalen. (…) In beide gevallen zal ik in ieder geval het dossier sluiten, tenzij ik binnen twee weken na heden van u verneem, dat u de zaak op betalende basis wilt doorzetten. (…)”

1.14    In zijn brief van 5 maart 2015 heeft verweerder het volgende aan klager geschreven:

“(…) Ik ontving uw schrijven van 4 maart 2015. In uw eerste alinea geeft u aan, dat u twee vragen heeft neergelegd, namelijk of het wel goed is een verzoek aan de Huurcommissie als klacht te laten behandelen, en een verzoek om een bespreking, en u heeft aangegeven dat u op deze vragen nog geen reactie heeft mogen ontvangen.

Ik dacht dat ik in mijn vorige brief reeds duidelijk genoeg was, maar zal het nu nog explicieter maken: op de eerste vraag kan ik u geen antwoord geven en het verzoek wijs ik af. Beide vallen niet onder het bereik van de toevoeging, zodat ik deze werkzaamheden niet verder voor u kan verrichten. Dan volgt er een reactie van u op het antwoord van de Huurcommissie, die deels niet leesbaar is omdat de printer het onderaan uw pagina opgaf, maar voor het overige wel leesbaar is. Aan het eind geeft u aan, dat u vindt, dat de Huurcommissie het punt nog eens onder de aandacht gebracht moet worden. Dat kunt u gerust doen. Als ik uw brief lees bent u daartoe uitstekend in staat. De Raad voor rechtsbijstand redeneert tegenwoordig veel meer vanuit het beginsel, dat u als u iets zelf kunt oplossen, u geen advocaat nodig heeft, en de kosten van de advocaat ook niet worden vergoed. Dat betekent dat ik wel voor u wil optreden in deze zaak, maar dat u dan een uurtarief van € 150,- plus BTW moet betalen en bovendien een voorschot van € 1000,-. (…)”

1.15    Klager heeft een kantoorklacht ingediend tegen verweerder. Deze klacht is door mr. S., kantoorgenoot van verweerder en klachtfunctionaris, in behandeling genomen.

1.16    Bij brief van 10 april 2016 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

1.17    Bij brief van 10 april 2016 heeft klager een klacht ingediend tegen mr. S. Deze klacht is bij de raad bekend onder nummer 17-095/DH/DH. Op de klacht is bij voorzittersbeslissing van 20 april 2017 beslist.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet.

a)    Verweerder heeft verzuimd duidelijkheid te verschaffen over de korting op de eigen bijdrage van € 52,- die klager toekwam, omdat de aanvraag was via het Juridisch Loket was gelopen.

b)    Verweerder heeft niet voortvarend gehandeld ten aanzien van de onderhandelingen met de verhuurder van de woning van klager, voorafgaand aan het verstrijken van de cassatietermijn.

c)    Verweerder heeft klager geen concepten van brieven aan derden ter goedkeuring toegestuurd.

d)    Verweerder heeft op 22 januari 2014 met klager afgesproken dat klager zelf contact zou opnemen met de rechter in verband met een volgens klager onjuist oordeel van die rechter en met (de directeur van) de verhuurder in verband met het (gedeeltelijk) niet ten uitvoer leggen van de uitspraak van de kantonrechter, terwijl het op de weg van verweerder lag om dit te doen en de kans op succes in dat geval groter was geweest.

e)    Verweerder heeft niet (voortvarend) gereageerd op een verzoek van klager om commentaar te geven op een door klager opgestelde conceptbrief van 5 februari 2014 aan de rechter.

f)    De rechter heeft gereageerd op het hiervoor in klachtonderdeel d) bedoelde. Verweerder was niet bereid om klager bij te staan naar aanleiding van de reactie van de rechter.

g)    Verweerder was niet bereid om klager bij te staan in een geschil met de huurcommissie.

h)    Verweerder heeft niet voortvarend gehandeld in het geschil met PostNL.

i)    Klager verwijt verweerder dat hij niet adequaat heeft gereageerd op een door klager tegen hem ingediende kantoorklacht.

2.2    Op de stellingen die klager aan zijn klachten ten grondslag heeft gelegd zal hierna, voor zover van belang, worden ingegaan.

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft de klacht gemotiveerd weersproken. Op hetgeen hij heeft aangevoerd zal hierna, voor zover van belang, worden ingegaan.

4    BEOORDELING

4.1    De voorzitter stelt voorop dat mogelijkheid voor een klager om een interne kantoorklachtregeling te volgen de bevoegdheid van de raad om te oordelen over tuchtrechtelijke klachten, waarvan in deze kwestie sprake is, niet uitsluit. Gelet hierop is klager in zijn klacht ontvankelijk en kan de juistheid van de stelling van verweerder dat klager de interne klachtregeling niet heeft willen volgen in het midden blijven. 

klachtonderdeel a)

4.2    Verweerder heeft bij klager de bij een toevoeging behorende eigen bijdrage minus een bedrag van € 52,- in rekening gebracht. Verweerder heeft hetgeen hij in rekening heeft gebracht niet voorzien van een (uitvoerige) toelichting. Klager stelt, zo begrijpt de voorzitter, dat hij als gevolg van het ontbreken van een toelichting pas na het voeren van een bezwaarprocedure aanspraak heeft kunnen maken op bijzondere bijstand voor de eigen bijdrage.

4.3    De voorzitter stelt voorop dat het aan de aanvrager van bijzondere bijstand is om zijn verzoek met documenten en argumenten te onderbouwen. De omstandigheid dat klager zijn aanvraag in eerste instantie klaarblijkelijk niet voldoende heeft onderbouwd, kan verweerder niet worden aangerekend. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is geen sprake. Klachtonderdeel a is kennelijk ongegrond.

klachtonderdeel b)

4.4    De voorzitter begrijpt dat klager en verweerder zijn overeengekomen dat verweerder contact zou opnemen met de verhuurder in verband met hetgeen hiervoor in 1.3 daarover is weergegeven. Verweerder heeft aangevoerd dat het in de rede lag om het advies van de cassatieadvocaat af te wachten, alvorens contact op te nemen met de verhuurder. Tussen partijen is niet in geschil dat verweerder binnen de cassatietermijn contact heeft opgenomen met de verhuurder en dat de verhuurder ook binnen de cassatietermijn (afwijzend) heeft gereageerd.

4.5    Gelet op deze gang van zaken heeft klager zijn stelling dat verweerder niet voortvarend heeft gehandeld en dat de korte periode gelegen tussen het doen van het voorstel aan de verhuurder en het verstrijken van de cassatietermijn ten grondslag ligt aan de afwijzende reactie van de verhuurder onvoldoende feitelijk onderbouwd. Klachtonderdeel b is kennelijk ongegrond.

klachtonderdeel c)

4.6    Verweerder heeft in de opdrachtbevestiging te kennen gegeven dat hij concepten niet ter goedkeuring aan klager zal voorleggen, tenzij klager schriftelijk kenbaar maakt dat hij de concepten wel ter goedkeuring wil ontvangen. Gesteld noch gebleken is dat klager schriftelijk heeft verzocht om toezending van concepten. De afspraak is niet in strijd met de gedragsregels of met hetgeen een redelijk handelend advocaat betaamt en aldus niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.

4.7    De stelling van klager dat hij op 8 mei 2014 een door verweerder reeds aan PostNL verzonden brief heeft ontvangen, dat daarin een foutje staat en dat dit niet was gebeurd als hij de brief in concept had ontvangen maakt het oordeel van de voorzitter niet anders. Daarbij is in aanmerking genomen dat is gesteld noch gebleken dat klager door de fout in zijn belangen is geschaad. Klachtonderdeel c is kennelijk ongegrond.

klachtonderdelen d, e) en f)

4.8    De voorzitter stelt voorop dat als uitgangspunt bij de beoordeling van deze klachtonderdelen geldt dat een advocaat niet gehouden is om iedere vraag van een cliënt te beantwoorden of om iedere opdracht te aanvaarden.

4.9    In zijn brief van 6 februari 2014 refereert verweerder uitdrukkelijk aan een conceptbrief aan de rechter van de hand van klager. De stelling van klager dat verweerder niet of te laat heeft gereageerd op zijn concept is daarom ongegrond. Wat betreft de brief van klager aan de rechter geldt verder dat verweerder in zijn brief van 6 februari 2014 (gemotiveerd) duidelijk heeft gemaakt dat hij klager daarin niet zal bijstaan. In zijn brief van 19 augustus 2014 heeft verweerder herhaald dat hij klager niet kan adviseren over de kwestie. Verweerder is naar het oordeel van de voorzitter voldoende duidelijk geweest in zijn communicatie met klager. De stelling van klager dat verweerder hem eerst heeft verteld dat het hem verboden is om in contact te treden met de rechter en later het standpunt heeft ingenomen dat dat ongebruikelijk is maakt, wat er ook zij van die stelling, dit oordeel van de voorzitter niet anders.

4.10    Ten aanzien van de stelling van klager dat verweerder hem niet heeft willen bijstaan bij het rechtstreeks benaderen van (de directeur van) de verhuurder geldt, behalve hetgeen reeds onder 4.8 werd opgemerkt dat hij deze onvoldoende feitelijk heeft onderbouwd.

4.11    De voorzitter heeft bij de beoordeling van deze klachtonderdelen in aanmerking genomen dat verweerder voor klager drie toevoegingen heeft aangevraagd, dat de in deze klachtonderdelen bedoelde werkzaamheden niet vallen onder (één van) de toevoegingen en dat verweerder klager desondanks op deze punten heeft voorzien van enig advies. Daaruit blijkt naar het oordeel van de voorzitter dat verweerder de belangen van klager voor ogen heeft gehouden. Dat verweerder op enig moment een grens heeft getrokken ten aanzien van zijn advisering aan klager buiten de verleende toevoegingen om, acht de voorzitter begrijpelijk en niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.

4.12    De stelling van klager dat verweerder geen overleg wilde voeren over een bij het EHRM te voeren procedure, zal de voorzitter als onvoldoende feitelijk onderbouwd verwerpen.

4.13    Klachtonderdelen d, e en f zijn kennelijk ongegrond.

klachtonderdeel g)

4.14    Voor de behandeling van een geschil met de huurcommissie is een toevoeging verleend. Vast staat dat verweerder, na het verlenen van de toevoeging, een brief heeft gestuurd naar de huurcommissie. Uit de brief van 3 maart 2015 van verweerder aan klager blijkt dat de huurcommissie heeft gereageerd. Uit de brief blijkt verder dat verweerder zich op het standpunt stelt dat de zaak, na de reactie van de huurcommissie, is afgedaan en dat, indien klager nadere stappen wil ondernemen, hij dit op eigen titel zal moeten doen of op betalende basis door verweerder. Gelet op een en ander heeft klager zijn stelling dat verweerder niet bereid was om hem bij te staan in het geschil met de huurcommissie eveneens onvoldoende feitelijk onderbouwd. Klachtonderdeel g is kennelijk ongegrond.

klachtonderdeel h)

4.15    Uit de brief van 3 september 2014 van verweerder aan klager begrijpt de voorzitter dat verweerder namens klager contact heeft opgenomen met PostNL. De voorzitter begrijpt dat PostNL afwijzend heeft gereageerd op de aansprakelijkstelling. Verweerder legt in zijn brief aan klager de vraag voor of hij een procedure wenst in te stellen tegen PostNL. Verweerder wijst klager daarbij op het procesrisico. Gesteld noch gebleken is dat klager deze vraag heeft beantwoord. Gelet daarop heeft klager zijn verwijt aan verweerder dat hij onvoldoende voortvarend heeft gehandeld onvoldoende feitelijk onderbouwd. Klachtonderdeel h is daarom kennelijk ongegrond.

klachtonderdeel i)

4.16    De voorzitter stelt vast dat de kantoorklacht niet is behandeld door verweerder, maar door zijn kantoorgenoot mr. S. De klachten die zich richten op de wijze van afhandeling van de kantoorklacht zijn aan de orde gesteld in de klachtzaak tegen mr. S. Deze klachten zullen om die reden niet verder besproken worden in deze zaak. Ten aanzien van verweerder is naar het oordeel van de voorzitter van belang dat hij de klacht voortvarend heeft overgedragen aan mr. S. De omstandigheid dat verweerder geen gesprek onder vier ogen met klager wenste te voeren, naar aanleiding van de kantoorklacht brengt verder niet met zich dat de kantoorklacht op ondeugdelijke wijze is afgehandeld en is daarom niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Klachtonderdeel i is kennelijk ongegrond.

4.17    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht met toepassing van artikel 46j van Advocatenwet kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. A. Tijs als griffier op 9 mei 2017.

Griffier     Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 9 mei 2017 verzonden.