Rechtspraak
Uitspraakdatum
15-05-2017
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2017:80
Zaaknummer
16-846/DH/RO
Inhoudsindicatie
Beslissing op verzet. De voorzitter heeft de klacht terecht en op juiste gronden niet-ontvankelijk bevonden. Verzet ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag
van 15 mei 2017
in de zaak 16-846/DH/RO
naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 30 november 2016 op de klacht van:
klager
tegen:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 20 november 2015 heeft klager zich bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) over verweerder beklaagd.
1.2 Bij brief aan de raad van 8 september 2016 met kenmerk R 2016/61 ml/mb, door de raad ontvangen op 9 september 2016, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 Bij beslissing van 30 november 2016heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht niet-ontvankelijk verklaard, welke beslissing op 30 november 2016 is verzonden aan klager.
1.4 Bij brief van 1 december 2016, door de raad ontvangen op 2 december 2016, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.
1.5 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 13 maart 2017. Verweerder is, zoals voorafgaand bericht, niet verschenen. Klager is, hoewel behoorlijk opgeroepen, evenmin verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. Zoals uit dat proces-verbaal blijkt is het door klager voor de zitting ingediende wrakingsverzoek wegens misbruik van recht niet in behandeling genomen.
1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klager van 1 december 2016 en de door klager nagezonden stukken voor zover deze binnen de daarvoor gestelde termijn zijn ingediend.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.
2.1 Verweerder heeft klager van medio 2001 tot 2008 bijgestaan in diverse procedures tegen het UWV.
2.2 Klager heeft drie maal eerder geklaagd over de in die periode door verweerder verleende rechtsbijstand.
2.3 Het verwijt van klager over verweerder in de klachtprocedure bekend bij de raad onder nummer R.3401/10.31 luidde, voor zover thans relevant, o.a:
a) verweerder heeft verzuimd in de hoger beroep-procedure bij de Centrale Raad van Beroep het verschuldigde griffierecht te voldoen, ten gevolge waarvan klager niet ontvankelijk verklaard is in diens hoger beroep;
f) verweerder heeft geen bezwaar ingediend tegen een besluit van 28 maart 2002.
2.4 De raad heeft bij beslissing van 20 september 2010 de klacht deels gegrond verklaard, en aan verweerder de maatregel van berisping opgelegd.
2.5 Hierna heeft klager nog twee klachtprocedures tegen verweerder gevoerd (bekend onder nummers R. 3792/11.194 en R. 3928/12.62). Beide klachten zijn in eerste instantie door de voorzitter kennelijk niet-ontvankelijk, danwel kennelijk ongegrond verklaard. Ook het vervolg van deze procedures heeft niet tot een gegrondverklaring van de klachten geleid.
2.6 Het verwijt van klager over verweerder in de klachtprocedure met nummer R. 3792/11.194 luidde, voor zover thans relevant, o.a.:
a) verweerder heeft klager in de procedures van 2002 tot en met september 2008 op basis van een toevoeging bijgestaan. Klager is van mening dat verweerder zich niet door klagers belang, maar door het belang van FNV Bondgenoten heeft laten leiden bij de behandeling van de zaken;
c) verweerder heeft een bezwaarschrift, dat door klager was ingediend op 28 maart 2002, in opdracht van FNV Bondgenoten, doch zonder overleg met klager ingetrokken.
2.7 Het verwijt van klager over verweerder in de klachtprocedure met nummer R. 3928/12.62 luidde, voor zover thans relevant, o.a.:
a) verweerder heeft samengespannen met juristen van het UWV;
b) verweerder heeft niet eenmaal, maar tweemaal een bezwaarschrift van klager ingetrokken;
c) verweerder is met voorbedachten rade niet in beroep gegaan tegen een beslissing op bezwaar van 9 augustus 2002.
2.8 Bij brief van 20 november 2015 heeft klager wederom zijn ongenoegen over verweerder onder de aandacht van de deken gebracht.
3 KLACHT EN VERZET
3.1 Klager heeft bij voornoemde brief de deken verzocht de zaak te heropenen en over te dragen aan de raad van discipline. Klager gaf aanvankelijk aan slechts ‘openheid van zaken’ te wensen en daartoe drie vragen te willen stellen aan verweerder, maar gaandeweg de bemoeienis van de deken, bleken zijn navolgende vragen materiële klachten in te houden.
3.2 De vragen/klachten van klager luiden:
a) wie heeft verweerder opdracht gegeven om geen griffierecht te betalen aan de Centrale Raad van Beroep;
b) waarom heeft verweerder alle zaken van klager op basis van gefinancierde rechtsbijstand behandeld en niet voor rekening van FNV Bondgenoten? Klager had recht op gratis rechtsbijstand op basis van zijn lidmaatschap bij FNV Bondgenoten;
c) waarom heeft verweerder het bezwaarschrift van 28 maart 2002 ingetrokken, terwijl de klager daartoe geen opdracht had gegeven en verweerder bovendien geen gemachtigde van klager was.
3.3 In het verzet heeft klager zijn bezwaren tegen het handelen van verweerder gehandhaafd.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft zich gemotiveerd tegen de klacht verweerd.
5 BEOORDELING
5.1 De raad is van oordeel dat de voorzitter bij de beoordeling van de klacht de juiste maatstaf heeft toegepast en alle relevante omstandigheden van het geval bij haar oordeel heeft betrokken. Klager heeft in het verzet geen feiten of omstandigheden aangevoerd die tot een ander oordeel zouden moeten leiden. De voorzitter heeft de klacht terecht en op juiste gronden niet-ontvankelijk bevonden.
5.2 Nu het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart het verzet ongegrond.
Aldus beslist door mr. M.F. Baaij, voorzitter, mrs. P.S. Kamminga en J.A. van Keulen, leden, bijgestaan door mr. N.M. van Trijp als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 15 mei 2017.
Deze beslissing is in afschrift op 15 mei 2017 verzonden.