Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

15-05-2017

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2017:81

Zaaknummer

17-154/DH/RO

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over eigen advocaat kennelijk ongegrond. Het kan verweerder, gelet op de ontstane vertrouwensbreuk, niet worden verweten dat hij zich als advocaat van klager heeft onttrokken. Niet is gebleken dat verweerder klagers belangen heeft geschaad bij het beëindigen van zijn werkzaamheden.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 15 mei 2017

in de zaak 17-154/DH/RO

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 15 februari 2017 met kenmerk R 2017/08 ml/dh, door de raad ontvangen op 16 februari 2017, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 Verweerder heeft klager bijgestaan. Op 30 juni 2015 heeft verweerder namens klager een verzoekschrift tot schadevergoeding ex artikelen 89 en 591(a) Wetboek van Strafvordering ingediend bij de rechtbank Rotterdam. De schadevergoeding ex artikel 89 Wetboek van Strafvordering werd in dat verzoekschrift gesteld op EUR 3.360,-. De schadevergoeding ex artikel 591(a) Wetboek van Strafvordering werd gesteld op EUR 275,- (zonder hoorzitting) respectievelijk EUR 540,- (met hoorzitting).

1.2 Klager heeft verweerder bij e-mail van 3 november 2015 te 13.51 uur als volgt bericht:

“(…) Het zal tijd worden dat mijn zaak wordt behandeld. Welke andere zaken bij de raadkamer?”

1.3 Verweerder heeft klager bij e-mail van 3 november 2015 te 14.57 uur onder meer het volgende bericht:

“(…) Het is meermalen gesteld dat een behandeling bij de raadkamer voor een schadevergoeding lang op zich laat wachten. Daar kan ik niets aan doen behalve dan na enige maanden informeren/aanmanen bij de rechtbank. (…)

Ik verzoek u dringend om geduld te hebben.”

1.4 Bij e-mail van 4 november 2015 heeft verweerder de rechtbank verzocht hem te informeren over de stand van zaken.

1.5 Een medewerker van de rechtbank heeft daar bij e-mail van 5 november 2015 te 09.28 uur als volgt op gereageerd:

“(…) Het verzoekschrift inzake [klager] ligt nog bij het OM ter beoordeling. Als zij het terugzenden naar de rechtbank moet het nog door de rechtbank beoordeeld worden, waarna of een beschikking of een zitting zal volgen.”

1.6 Bij e-mail van 5 november 2015 heeft verweerder de rechtbank verzocht een datum voor behandeling van het verzoekschrift te bepalen. 

1.7 Op 12 november 2015 is er telefonisch contact geweest tussen verweerder en het Openbaar Ministerie.

1.8 Bij brief van 13 november 2015 heeft een medewerker van het Openbaar Ministerie verweerder een kopie van een aanvullend verzoekschrift d.d.

10 oktober 2015 toegezonden dat door klager was ingediend. In dit verzoekschrift eiste klager dat een bedrag van EUR 36.386,75 zou worden overgemaakt op de derdenrekening van het toenmalige kantoor van verweerder.

1.9 Bij brief van 20 november 2015 heeft verweerder klager als volgt bericht:

“(…) Bijgaand stuur ik u een brief d.d. 13 november 2015 met stukken die ik van de afdeling klachtschriften van het OM ontving (bijlage). Immers informeerde ik daar over de doorlooptijd van uw klaagschrift. Mij werd meegedeeld dat u zelf een klaagschrift d.d. 10 oktober 2015 heeft toegevoegd met een 10x zo hoge eis van schadevergoeding.

Het zal u duidelijk zijn dat ik op deze manier niet als uw advocaat/gemachtigde in deze klaagschriftprocedure kan optreden. Ik zal mij onttrekken bij de rechtbank en dan kunt u de klaagschriftprocedure verder op eigen titel voeren. Mocht u een andere advocaat (niet van mijn kantoor) daarbij vinden, dan kan die advocaat zich met mij in verbinding stellen voor overname.

U beschikt zelf over alle stukken van dit dossier doordat ik u telkens alles heb toegezonden en originelen geretourneerd. Er bevinden zich geen originele stukken in het dossier.”

1.10 Bij e-mail van 29 december 2015 heeft verweerder de rechtbank Rotterdam bericht dat hij zich onttrok als raadsman van klager.

1.11 Bij brief van 6 oktober 2016 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

1.12 Verweerder heeft zich bij brief van 13 oktober 2016 tegen de klacht verweerd.

1.13 Bij brief van 12 december 2016 heeft de deken partijen zijn visie op de klacht kenbaar gemaakt.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet.

De vragen/klachten luiden:

a) waarom heeft verweerder plotseling en eenzijdig de overeenkomst met klager beëindigd?

b) waarom wilde verweerder niet meerdere zaken toevoegen aan het dossier dat bij de rechtbank lag?

c) verweerder heeft op of rond de datum de overeenkomst met klager beëindigd, juist toen het Openbaar Ministerie het dossier van klager had opgehaald bij de rechtbank. Heeft verweerder de overeenkomst met klager op gezag van het Openbaar Ministerie beëindigd?

2.2 Klager eist van verweerder een schadevergoeding ter hoogte van EUR 50.000,-. Voorts eist hij dat verweerder uit zijn ambt wordt gezet.

3 VERWEER

3.1 Verweerder stelt zich op het standpunt dat de klacht ongegrond dient te worden verklaard. Verweerder heeft met volledige toestemming van klager binnen de daarvoor geldende termijn een verzoekschrift ex artikel 89 Wetboek van Strafvordering ingediend. De vraag over het toevoegen van meerdere zaken (zie bij randnummer 2.1 onder b) kan verweerder niet plaatsen. Klager is door hem op geen enkele manier benadeeld. De reden van onttrekking heeft verweerder klager in zijn brief van 20 november 2015 meegedeeld. Vervolgens heeft hij nog gewacht op een eventueel opvolgend raadsman. Op 29 december 2015 heeft verweerder zich bij de rechtbank Rotterdam onttrokken. Er was toen nog geen datum voor een raadkamerzitting bekend.

4 BEOORDELING

4.1 Voorop dient te staan dat de tuchtrechter gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt te beoordelen indien deze daar over klaagt. Wel zal de tuchtechter rekening hebben te houden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes – zoals over procesrisico en kostenrisico – waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. De voorzitter zal het optreden van verweerder derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

4.2 De klachten/vragen lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

4.3 Gedragsregel 9 lid 2 bepaalt dat indien tussen de advocaat en zijn cliënt een verschil van mening bestaat over de wijze waarop de zaak moet worden behandeld en dit geschil niet in onderling overleg kan worden opgelost, de advocaat zich dient terug te trekken. Uit het dossier blijkt dat klager, zonder verweerder daar op enig moment van op de hoogte te stellen, een nieuw verzoekschrift bij de rechtbank heeft ingediend waarin een veel hoger bedrag aan schadevergoeding werd gevorderd. De voorzitter is van oordeel dat het verweerder, gelet op de ontstane vertrouwensbreuk, niet kan worden verweten dat hij zich als advocaat van klager heeft onttrokken. Het bestaan van wederzijds vertrouwen tussen een advocaat en een cliënt is immers essentieel voor een behoorlijke beroepsuitoefening.

4.4 De advocaat mag evenwel niet op een ongelegen moment zijn opdracht neerleggen (zie gedragsregel 9 lid 3). Hij zal alsdan zorgvuldig te werk moeten gaan om de belangen van zijn cliënt niet te schaden. Niet is gebleken dat verweerder klagers belangen heeft geschaad bij het beëindigen van zijn werkzaamheden. De voorzitter is derhalve van oordeel dat verweerder geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt van de wijze waarop hij de behandeling van klagers zaak heeft neergelegd.

4.5 De klacht is kennelijk ongegrond. 

Verzoek om schadevergoeding

4.6 Op grond van artikel 48b lid 1 van de Advocatenwet kan de tuchtrechter bij het opleggen van een maatregel (als bijzondere voorwaarde) een schadevergoeding opleggen tot een bedrag van maximaal EUR 5.000,-. Nu geen maatregel wordt opgelegd, komt de voorzitter aan de beoordeling van klagers verzoek tot schadevergoeding niet toe.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j lid 1 aanhef en onder c Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. N.M. van Trijp als griffier op 15 mei 2017.

 

Deze beslissing is in afschrift op 15 mei 2017 verzonden.