Rechtspraak
Uitspraakdatum
22-05-2017
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2017:84
Zaaknummer
16-710/DH/DH
Inhoudsindicatie
Ongegrond verzet. De voorzitter heeft de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond verklaard.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag
van 22 mei 2017
in de zaak 16-710/DH/DH
naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 26 september 2016 op de klacht van:
klaagster
tegen:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 16 maart 2016 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Bij brief aan de raad van 22 juli 2016 met kenmerk K067 2016 dk/ab, door de raad op diezelfde datum ontvangen, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 Bij beslissing van 26 september 2016 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 26 september 2016 is verzonden aan klaagster.
1.4 Bij brief van 25 oktober 2016, door de raad ontvangen op 26 oktober 2016, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.
1.5 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 27 maart 2017 in aanwezigheid van klaagster en verweerder.
1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klaagster van 25 oktober 2016 en de op 13 maart 2017 van klaagster ontvangen stukken. Tot slot heeft de raad kennisgenomen van de op 20 maart 2017 zijdens verweerder ingediende nagekomen stukken.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.
2.1 Verweerder heeft een kantoorgenote bijgestaan in een procedure tegen klaagster bij de rechtbank Den Haag, in welke procedure betaling werd gevorderd van een aantal facturen die klaagster onbetaald had gelaten en die betrekking hadden op door de kantoorgenote van verweerder aan haar verleende rechtshulp.
2.2 Bij vonnis van 1 oktober 2014 heeft de rechtbank Den Haag klaagster veroordeeld tot betaling aan de wederpartij van een bedrag van EUR 39.359,33, vermeerderd met de wettelijke rente. Voorts heeft de rechtbank klaagster veroordeeld in de kosten van de procedure. Klaagster heeft niet, althans niet volledig aan dit vonnis voldaan.
2.3 Verweerder heeft een deurwaarder opdracht gegeven tot betekening en executie van het vonnis over te gaan. Het vonnis is op 17 oktober 2014 aan klaagster betekend. Op 29 oktober 2014 is er executoriaal beslag gelegd op een aan klaagster in eigendom toebehorende woning. De beslaglegging is op 3 november 2014 aan klaagster overbetekend. Diezelfde dag is het vonnis aan de derde-beslagene betekend.
2.4 De deurwaarder heeft klaagster bij e-mail van 21 november 2014 het volgende bericht:
“(…) Na overleg met cliënt delen wij u mede dat niet akkoord wordt gegaan met uw aflossingsvoorstel van € 500,00 per maand. Cliënt wenst omgaande betaling van een substantieel bedrag van € 30.000,00 en voor het restant kan een betalingsregeling worden getroffen, bij gebreke waarvan cliënt de veiling van de onroerende zaken wenst door te zetten. (…)”
2.5 De deurwaarder heeft klaagster bij e-mail van 17 december 2014 te 08.06 uur het volgende bericht:
“(…) Uw voorstel hebben wij aan cliënt voorgelegd en delen u mede dat daarmee niet akkoord wordt gegaan. Cliënt wacht al jaren op betaling van u en wil niet nog eens 8 jaar wachten. U kunt verdere maatregelen ter executie slechts voorkomen door minimaal een bedrag van € 30.000,00 ineens te betalen uiterlijk 24 december 2014 en de rest in termijnen van € 750,00 per maand.”
2.6 Klaagster heeft daar bij e-mail van 17 december 2014 te 19.57 uur als volgt op gereageerd:
“Naar aanleiding van uw terugkoppeling maak ik alvast € 30.000,00 over. Voor het restbedrag wil ik gaarne een betalingsregeling die ik zelf kan betalen.
€ 750 is over mijn budget. (…)”
2.7 Bij e-mail van 18 december 2014 heeft de deurwaarder klaagster als volgt bericht:
“(…) In antwoord op uw voorstel tot betaling van het thans verschuldigde bedrag ad € 47.656,32 (behoudens nog te vervallen rente en kosten (w.o. doorhaling van de beslagen bij volledige betaling)) delen wij u hierbij mede dat wij u namens cliënt het volgende en laatste voorstel doen: U betaald vandaag op de rekening Stichting Beheer Derdengelden van [verweerder] een bedrag van € 30.000,00. Vanaf 1 januari 2015 betaald u € 500,00 per maand en het restant uiterlijk 1 mei 2015. U wordt geen verder uitstel van betaling gegeven en deze regeling vervalt zonder verder bericht indien deze op enig moment niet correct wordt nagekomen. Indien u dit aanbod niet accepteert dan vernemen wij dit schriftelijk. Verdere correspondentie zal niet meer worden gevoerd en de veiling van de in beslag genomen panden zal worden doorgezet.”
2.8 Vervolgens is er een betalingsregeling tot stand gekomen.
2.9 Verweerder heeft de advocaat van klaagster bij e-mail van 23 april 2015 het volgende bericht:
“(…) Ik verzoek u om uw cliënte er op te wijzen dat op grond van de gemaakte afspraken het restantverschuldigde € 15.942,67 uiterlijk 1 mei a.s. op [rekeningnummer] ten name van stichting beheer derdengelden [kantoor verweerder] dient te zijn bijgeschreven, bij gebreke waarvan de regeling zonder verder bericht is komen te vervallen en ik opdracht zal geven de executoriale verkoop van de woning met spoed ter hand te nemen. Indien uw cliënte nog met een schikkingsvoorstel wil komen dan hoor ik dat graag (…)”
2.10 Vervolgens heeft verweerder de advocaat van klaagster bij e-mail van 30 april 2015 als volgt bericht:
“(…) Naar aanleiding van mijn mail van vorige week vernam ik niets meer van u zo dat ik er van uit ga dat er van de kant van uw cliënte geen schikkingsvoorstel meer te verwachten valt. Ik wijs u er daarom nog maar eens op dat het restantverschuldigde € 15.942,67 morgen binnen moet zijn, bij gebreke waarvan ik zonder verder bericht opdracht zal geven de executoriale verkoop van de woning door te zetten.”
2.11 Bij e-mail van 4 mei 2015 heeft verweerder de advocaat van klaagster het volgende bericht:
“(…) Helaas heeft uw cliënte slechts een deelbetaling van € 10.000,- gedaan, zodat thans resteert te voldoen € 5.942,67. Het geduld van cliënte is inmiddels op en tenzij het restantverschuldigde uiterlijk vanmiddag voor 16.00 uur op [rekeningnummer] tnv stichting beheer derdengelden is bijgeschreven, zal ik opdracht geven tot openbare verkoop van de woning over te gaan. De daaraan verbonden kosten komen eveneens voor rekening van uw cliënte.”
2.12 Bij brief van 16 maart 2016 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
3 KLACHT EN VERZET
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
a) hij ten onrechte heeft gedreigd met openbare verkoop van de in beslag genomen woning van klaagster, aangezien zij op dat moment aan de getroffen regeling had voldaan;
b) hij klaagster niet zorgvuldig heeft geïnformeerd over wat er van haar werd verwacht;
c) klaagster EUR 13.530,55 teveel heeft betaald.
3.2 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat klaagster zich met de beslissing van de voorzitter en de gronden waarop die berust, niet kan verenigen.
4 BEOORDELING
4.1 De raad is van oordeel dat de voorzitter bij de beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de raad heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond verklaard. Ten overvloede overweegt de raad dat noch uit het dossier, noch uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat klaagster met de deurwaarder heeft afgesproken dat zij een bedrag van EUR 30.000,- zou betalen tegen finale kwijting en dat de rente zou worden kwijtgescholden. Dat klaagster teveel heeft betaald, zoals zij in klachtonderdeel c stelt, is evenmin aannemelijk geworden.
4.2 Nu het verzet van klaagster tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart het verzet ongegrond.
Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, voorzitter, mrs. T. Hordijk en P.C.M. van Schijndel, leden, bijgestaan door mr. N.M. van Trijp als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 22 mei 2017.
Deze beslissing is in afschrift op 22 mei 2017 verzonden.