Rechtspraak
Uitspraakdatum
22-05-2017
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2017:98
Zaaknummer
17-163/DB/LI
Inhoudsindicatie
Geheimhoudingsplicht geschonden, de financiële voorwaarden voor haar dienstverlening niet naar behoren vastgelegd en op klaagster sub 3 ongeoorloofde druk heeft uitgeoefend teneinde betaling van een (betwiste) declaratie te verkrijgen. Deels gegrond. Mede gelet op tuchtrechtelijk verleden onvoorwaardelijke schorsing 13 weken.
Inhoudsindicatie
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch
van 22 mei 2017
in de zaak 17-163/DB/LI
naar aanleiding van de klacht van:
klagers
tegen:
verweerster
1 Verloop van de procedure
1.1 Bij brief van 9 juni 2016 hebben klagers bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg een klacht ingediend over verweerster.
1.2 Bij brief aan de raad van 23 februari 2017 met kenmerk nr. K16-088, door de raad ontvangen op 24 februari 2017 , heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 27 maart 2017. Noch klagers, noch verweerster, zijn, ofschoon behoorlijk opgeroepen, verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennis genomen van:
- de brief van de deken d.d. 23 februari 2017 en de daaraan gehechte stukken.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan:
2.1 Verweerster heeft klagers in diverse zaken bijgestaan.
2.2 Klager sub 1 heeft zich tot verweerster gewend in verband met een echtscheidingszaak. Verweerster heeft een toevoegingsvraag ingediend. Nadat de toevoegingsaanvraag was afgewezen heeft klager eind april 2016 een verzoek tot peiljaarverlegging ingediend. Vervolgens heeft verweerster klager sub 1 begin mei 2016 bericht dat zij hem niet langer wilde bijstaan omdat zij vraagtekens had bij het door klager sub 1 aan de Raad voor Rechtsbijstand opgegeven vermogen. Verweerster heeft daarbij aan klager sub 1 medegedeeld:
“Nu ik mijn werkzaamheden beëindig factureer ik u voor de bestede en gewerkte tijd. Dat zijn 8,5 uur x € 230,-- per uur te vermeerderen met 20% BTW. Totaalbedrag € 2.365,55. De factuur kunt u een dezer dagen tegemoet zien. Na ontvangst van uw betaling kunt u het dossier ophalen na het maken van een afspraak.”
2.3 Klager sub 1 heeft geweigerd de declaratie te voldoen, waarna klager sub 1 is aangemaand door de deurwaarder.
2.4 Verweerster heeft klaagster sub 2 op basis van een toevoeging bijgestaan in een kwestie rondom beëindiging samenwoning.
2.5 Klaagster sub 3 is in 2015/2016 door verweerster in diverse kwesties bijgestaan. Klaagster sub 3 en verweerster zijn overeengekomen dat klaagster sub 3, uitgeefster, in ruil voor verweersters dienstverlening pr-activiteiten zou verrichten en advertenties zou plaatsen ten behoeve van verweersters kantoor. Bij e-mailbericht d.d. 1 maart 2016 heeft verweerster klaagster sub 3 bericht dat zij in de periode van 1 juli 2015 tot en met 29 februari 2016 gedurende 42,5 uur werkzaamheden had verricht en dat naar haar mening de waarde van de door haar verrichte werkzaamheden de waarde van de door klaagster sub 3 verrichte pr-activiteiten en geplaatste advertenties overtrof, op basis waarvan verweerster met klaagster sub 3 overleg wilde plegen. Op 21 maart 2016 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen klaagster sub 3 en verweerster. Op 23 mei 2016 heeft verweerster aan klaagster sub 3 een declaratie gestuurd voor de door haar in de periode van 1 juli 2015 tot en met 29 februari 2016 verrichte werkzaamheden ten bedrage van € 6.564,25 inclusief BTW. Bij e-mailbericht d.d. 25 mei 2016 heeft klaagster sub 3 verweerster bericht dat zij de declaratie, gezien de op 21 maart 2016 gemaakte afspraken, betwist. Bij e-mailbericht van dezelfde dag heeft verweerster klaagster sub medegedeeld dat zij was gestuit op informatie waarvan klaagster sub 3 niet zou willen dat deze openbaar zou worden. Verweerster heeft klaagster sub 3 medegedeeld dat zij had ontdekt dat klaagster sub 3 niet de waarheid zou spreken over de oplages, hetgeen een strafbaar feit zou zijn, waarvan aangifte zou kunnen worden gedaan. Bij e-mailbericht d.d. 2 juni 2016 heeft verweerster klaagster sub 3 bericht dat zij, vanwege het uitblijven van de betaling van haar declaratie, incassomaatregelen zou nemen.
2.6 Klaagster sub 3 en verweerster hebben middels Whatsapp-berichten met elkaar gediscussieerd over verweersters declaratie, waarbij verweerster wederom aan klaagster sub 3 heeft medegedeeld dat de oplages niet zouden kloppen. In dat verband heeft verweerster onder meer aan klaagster sub 3 geschreven:
“Vanmiddag voor 14 uur betaal jij mijn factuur. Zo niet dan gaat de werkelijke oplage [X]-agenda openbaar en laat ik de adverteerders benaderen.”
Daarnaast heeft verweerster klaagster via Whatsapp een foto gestuurd van een doos X-agenda’s met de begeleidende tekst:
“Jij wilt dat dit openbaar gaat? Heb nog geen betaling ontvangen.”
2.7 Voorts heeft verweerster klaagster bij e-mailbericht d.d. 2 juni 2016 onder meer het volgende medegedeeld:
“(…) Wat wel waar is is dat jouw oplages niet kloppen en als ik jouw was zou ik daar maar goed over nadenken. Je kunt denken dat je boven alles en iedereen staat en beter bent dan een ander, maar “hoogmoed komt voor de val”. Denk daar maar over na. (…)”
2.8 Verweerster heeft klaagster sub 3 per Whatsapp-bericht medegedeeld dat klager sub 1 niet bereid was om haar declaratie te voldoen, dat hij eist dat zij meewerkt aan een toevoeging, dat zij door hem was bedreigd en dat zij hiervan melding had gemaakt bij de deken en aangifte had gedaan bij de politie.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:
1. geen of onjuiste informatie heeft verstrekt over haar uurtarief;
2. cliëntgegevens niet geheim heeft gehouden, maar met andere cliënten heeft gedeeld;
3. klaagster sub 3 op ernstige wijze heeft gechanteerd;
4. vraagt om contante betaling en die ook aanneemt.
3.2 Toelichting:
Verweerster functioneert niet. Verweerster behartigt de belangen van haar cliënten niet en brengt deze zelfs schade toe. Klager sub 1 heeft op verzoek van verweerster namens klaagster sub 2 “een enveloppe” aan verweerster overhandigd. Verweerster stuurt facturen waaraan geen opdrachtbevestiging, offerte of vooraf genoemde uurtarief ten grondslag ligt. Verweerster spreekt tegen cliënten over andere cliënten en/of zaken van andere cliënten. Verweerster maakt zich schuldig aan chantage.
4 VERWEER
4.1 Klagers hebben niet eerder geklaagd bij verweerster en hebben geen gebruik gemaakt van de kantoorklachtenregeling. Verweerster heeft klagers voorafgaand aan haar werkzaamheden informatie verstrekt over haar uurtarief.
4.2 Klager sub 1 heeft na afwijzing van de toevoegingsaanvraag bij de Raad voor Rechtsbijstand een verzoek ingediend tot peiljaarverlegging en heeft daarbij onjuiste cijfers ter zake zijn vermogen overgelegd. Om die reden heeft verweerster de behandeling van de zaak neergelegd en aan klager sub 1 een declaratie ten bedrage van € 2.365,55 gestuurd. Vervolgens is verweerster door klager sub 1 bedreigd.
4.3 Met klaagster sub 3 was afgesproken dat zij in ruil voor verweersters werkzaamheden advertenties zou plaatsen ten behoeve van verweersters kantoor. Na verrekening van de door verweerster berekende waarde van de advertenties resteerde nog een door klaagster sub 3 te betalen bedrag, dat verweerster bij klaagster sub 3 in rekening heeft gebracht.
4.4 Verweerster heeft de gegevens en de inhoud van zaken van klagers niet met andere cliënten besproken. Verweerster heeft klagers niet gechanteerd. Verweerster heeft geen betaling in contanten gevraagd of aangenomen.
5. BEOORDELING
5.1 Klachtonderdeel 1
De raad overweegt dat gedragsregel 8 bepaalt dat de advocaat zijn cliënt op de hoogte dient te brengen van belangrijke informatie, feiten en afspraken. E en advocaat is gehouden is een hem verleende opdracht, alsmede de daarvoor geldende voorwaarden schriftelijk te bevestigen. De achtergrond daarvan is dat onduidelijkheden en misverstanden over wat er tussen advocaat en cliënt – zeker ook over de financiële voorwaarden van de advocaat – is afgesproken zoveel mogelijk dienen te worden voorkomen. Indien de advocaat dit verzuimt, komt het bewijsrisico daaromtrent op hem te rusten. Gedragsregel 23 lid 1 bepaalt tot slot dat de advocaat gehouden is tot nauwgezetheid en zorgvuldigheid in financiële aangelegenheden.
5.2 Verweerster heeft de stelling van klagers, dat verweerster hen geen of onjuiste informatie heeft verstrekt over haar uurtarief, betwist. Schriftelijke opdrachtbevestigingen waarin de financiële voorwaarden voor verweersters dienstverlening waren vastgelegd, zijn echter niet overgelegd en van het deugdelijk voorlichten over de financiële voorwaarden voor verweersters dienstverlening is uit het klachtdossier ook niet gebleken. Gelet op hetgeen onder r.o. 5.1 is overwogen moet het er dan ook voor worden gehouden dat verweerster klagers niet naar behoren heeft voorgelicht over haar uurtarief. Het eerste klachtonderdeel is dan ook gegrond.
5.3 Klachtonderdeel 2
Gedragsregel 6 lid 1 bepaalt dat de advocaat verplicht is tot geheimhouding; hij dient te zwijgen over bijzonderheden van door hem behandelde zaken, de persoon van zijn cliënt en de aard en omvang van diens belangen. Uit de aan de raad overgelegde stukken blijkt dat verweerster klaagster sub 3 per Whatsapp-bericht heeft medegedeeld dat klager sub 1 niet bereid was om haar declaratie te voldoen, dat zij door hem was bedreigd en dat zij hiervan melding had gemaakt bij de deken en bij de politie. De raad is van oordeel dat verweerster met deze uitlatingen over klager sub 1 aan klaagster sub 3 de in gedragsregel 6 vastgelegde geheimhoudingsplicht heeft geschonden, hetgeen haar tuchtrechtelijk zwaar kan worden aangerekend.
5.4 Verweerster heeft de stelling dat zij ook jegens klaagsters sub 2 en 3 haar geheimhoudingsplicht heeft geschonden betwist. Voor zover geklaagd wordt over schending van de geheimhoudingsplicht jegens klaagsters sub 2 en 3 is dit onderdeel van de klacht naar het oordeel van de raad onvoldoende onderbouwd. Uit de overgelegde stukken blijken geen feiten en omstandigheden die tot bewijs van schending van de geheimhoudingsplicht jegens klaagsters sub 2 en 3 kunnen strekken en klagers zijn niet ter zitting van de raad verschenen, zodat dit klachtonderdeel ook niet nader mondeling is toegelicht. Voor zover dit klachtonderdeel ziet op klager sub 1 is het derhalve gegrond en voor zover dit klachtonderdeel ziet op klaagsters sub 2 en 3 is het ongegrond.
5.5 Klachtonderdeel 3
Verweerster heeft betwist dat zij klaagster sub 3 op ernstige wijze heeft gechanteerd. In – onder meer - de hierboven onder r.o. 2.6 en 2.7 weergegeven passages heeft verweerster echter in niet mis te verstane bewoordingen aan klaagster sub 3 kenbaar gemaakt dat bij uitblijven van betaling van verweersters declaratie zij voor klaagster sub 3 zeer belastende informatie in de openbaarheid zou brengen. Aldus heeft verweerster op klaagster sub 3 ongeoorloofde druk uitgeoefend teneinde betaling te verkrijgen van een declaratie die door klaagster sub 3 werd betwist, waarbij verweerster zich heeft bediend van bewoordingen en dreigementen die een advocaat niet passen. Klachtonderdeel 3 is derhalve naar het oordeel van de raad gegrond.
5.6 Klachtonderdeel 4
Verweerster heeft de klacht dat zij vraagt om contante betaling en die ook aanneemt, weersproken. Tegenover de stelling van klagers, dat klager sub 1 op verzoek van verweerster namens klaagster sub 2 “een enveloppe” aan verweerster heeft overhandigd, staat de ontkenning van verweerster. In dergelijke gevallen, waarin de lezingen van partijen omtrent de inhoud van de klacht uiteen lopen en niet goed kan worden vastgesteld welke van beide lezingen het meest aannemelijk is, kan die klacht c.q. dat klachtonderdeel in beginsel niet gegrond worden verklaard. Dit berust niet hierop dat het woord van klagers minder geloof verdient dan het woord van verweerster maar op de omstandigheid dat voor het oordeel dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld eerst voldoende aannemelijk moet zijn dat het verweten handelen feitelijk heeft plaatsgevonden. Dat nu is in deze zaak niet het geval. Naar het oordeel van de raad hebben klagers onvoldoende feiten en omstandigheden naar voren gebracht om dit klachtonderdeel aannemelijk te maken. Klachtonderdeel 4 is dan ook ongegrond.
6 MAATREGEL
6.1 De raad stelt vast dat verweerster ten aanzien van klager sub 1 de op haar rustende geheimhoudingsplicht heeft geschonden, dat zij de financiële voorwaarden voor haar dienstverlening niet naar behoren heeft vastgelegd en klagers daaromtrent niet naar behoren heeft voorgelicht en dat zij op klaagster sub 3 ongeoorloofde druk heeft uitgeoefend teneinde betaling van een declaratie te verkrijgen, die door klaagster sub 3 werd betwist. Aldus heeft verweerster in ernstige mate tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld.
6.2 Verweerster is reeds eerder tuchtrechtelijk veroordeeld. Zo is verweerster bij beslissing van de raad d.d. 14 november 2016 (kenmerk 16-781/DB/LI) veroordeeld tot een voorwaardelijke schorsing voor de duur van vier weken. Verweerster is voorts na een daartoe strekkend verzoek van de deken ex artikel 60b lid 1 Advocatenwet bij beslissing van de raad d.d. 11 oktober 2016 voor onbepaalde tijd geschorst in de uitoefening van haar praktijk omdat de raad van oordeel was dat verweerster er blijk van had gegeven dat zij niet in staat was om haar praktijk behoorlijk uit te oefenen. Verweersters verzoek tot opheffing van deze schorsing is bij beslissing van de raad d.d. 9 januari 2017 afgewezen. Inmiddels is verweerster op eigen verzoek op 6 februari 2017 van het tableau geschrapt.
6.3 Verweerster is kortom reeds meerdere malen voor diverse tuchtrechtelijk verwijtbare gedragingen tuchtrechtelijk veroordeeld, waarbij aan haar diverse tuchtrechtelijke maatregelen zijn opgelegd. De raad is gelet hierop en mede gelet op de ernst van de in de onderhavige klachtzaak gegrond bevonden tuchtrechtelijke verwijten van oordeel dat niet met minder kan worden volstaan dan een onvoorwaardelijke schorsing voor de duur van 13 weken.
6.4 De raad acht gronden aanwezig om de termijn voor inzage van de schorsing ex artikel 8a lid 3 jo. lid 2 onder b Advocatenwet te verkorten tot twee jaar.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Aangezien de klacht deels gegrond is verklaard, moet verweerster het door klagers betaalde griffierecht aan hen vergoeden.
7.2 De raad ziet eveneens aanleiding om verweerster overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze kosten worden vastgesteld op € 1.000 en moeten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag dient te worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klachtonderdeel 1 gegrond;
- verklaart klachtonderdeel 2, voor zover dat klachtonderdeel ziet op schending van de geheimhoudingsplicht jegens klager sub 1 gegrond, en voor het overige ongegrond;
- verklaart klachtonderdeel 3 gegrond;
- verklaart klachtonderdeel 4 ongegrond;
- legt ter zake de gegrond bevonden klachtonderdelen aan verweerster op de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van 13 weken;
- bepaalt dat de schorsing ingaat één maand na het onherroepelijk worden van deze beslissing, met dien verstande dat:
- de onderhavige schorsing pas ingaat na afloop van eerder onherroepelijk geworden schorsingen,
- verschillende op dezelfde dag onherroepelijk geworden schorsingen niet tegelijkertijd maar na elkaar worden tenuitvoergelegd, en dat
- de onderhavige schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd gedurende de tijd dat verweerster niet op het tableau staat ingeschreven;
- veroordeelt verweerster tot betaling van de kosten die de klagende partijen voor de betaling van het griffierecht van € 50,00 hebben moeten maken, binnen 4 weken aan deze te voldoen;
- veroordeelt verweerster tot betaling van de kosten die in verband met de behandeling van de zaak ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten vastgesteld op € 1.000,00 binnen 4 weken te voldoen aan de Nederlandse Orde van Advocaten;
- bepaalt dat de in artikel 8a, derde lid, van de Advocatenwet bedoelde termijn wordt verkort tot twee jaar.
Aldus beslist door mr. W.E.A. Gimbrère - Straetmans , voorzitter, en mrs. A. Groenewoud , A.J.F. van Dok, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. van de Langenberg als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 22 mei 2017.
Griffier Voorzitter
Mededelingen van de griffier ter informatie:
Deze beslissing is in afschrift op 22 mei 2017
verzonden aan:
- klagers
- verweerster
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten
- het College van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten
- de secretaris van de Nederlandse Orde van Advocaten
Van deze beslissing staat, ten aanzien van de ongegrond verklaarde klachtonderdelen hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:
- klagers
- verweerster
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten
Van deze beslissing staat, ten aanzien van de gegrond verklaarde klachtonderdelen hoger beroep bij het Hof van Discipline
- verweerster
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.
De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.
Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:
a. Per post
Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:
Postbus 85452, 2508 CD Den Haag
b. Bezorging
De griffie is gevestigd aan het adres:
Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag
Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.
Het telefoonnummer van het Hof van Discipline is 088-2053777
c. Per fax
Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088-2053701
Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.
d. Per e-mail
Het e-mailadres van het Hof van Discipline is: griffie@hofvandiscipline.nl.
Tegelijkertijd met de indiening per e-mail dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.
Informatie ook op www.hofvandiscipline.nl