Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

22-05-2017

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2017:121

Zaaknummer

17-325/A/NH

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over advocaat wederpartij. Klacht deels kennelijk ongegrond en deels kennelijk niet-ontvankelijk vanwege het ontbreken van belang.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van 22 mei 2017

in de zaak 17-325/A/NH

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen:

  

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna: de deken) van 25 april 2017 met kenmerk td/md/17-009, door de raad ontvangen op 26 april 2017, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 Verweerster is de advocaat van de wederpartijen van klaagster, mevrouw K en haar dochter S.

1.2 Bij brief van 15 december 2016 heeft verweerster klaagster namens haar cliënten het volgende meegedeeld:

“Hierbij bericht ik u dat mevrouw [K] en haar dochter [S] (…) zich tot mij hebben gewend met het verzoek hun belangen te behartigen in de navolgende kwestie.

Sinds ongeveer twee maanden valt u mijn cliënten ongewenst lastig via de email, WhatsApp en met SMS-berichten. U bejegent mijn cliënten op een onheuse wijze, waarbij u zeer ongepaste taal gebruikt, waar cliënten absoluut niet van gediend zijn.

Van cliënten heb ik begrepen dat een en ander voortvloeit uit het feit dat u een relatie hebt met de man van uw zus die in België woont. Bij deze affaire betrekt u nu cliënten alsmede andere neven en nichten en familieleden. 

Cliënten hebben mij de emails, Whatsapp-berichten en SMS-berichten overhandigd die u aan hen en de overige familieleden hebt verstuurd. Uw taalgebruik in deze berichten is beschamend en schofferend te noemen.

Cliënten wensen dat u per direct stopt met het zoeken van contact met hem op welke wijze dan ook. Cliënten zijn absoluut niet gediend van uw grove taalgebruik en wensen geen contact meer met u te hebben.

Met cliënten ga ik ervan uit dat u na ontvangst van deze brief op geen enkele wijze meer contact opneemt met cliënten. Niettemin sommeer ik u om na ontvangst van deze brief geen telefonisch contact, geen emailcontact, geen SMS-contact, geen WhatsApp-contact of via sociale media -in elk geval op geen enkele wijze- contact meer op te nemen met cliënten.

Indien en voor zover u aan deze sommatie geen gevolg geeft, heb ik de opdracht van cliënten om mij tot de voorzieningenrechter te wenden, waarbij ik een contactverbod zal vorderen op straffe van een dwangsom voor iedere keer dat u het contactverbod overtreedt en tevens aanspraak zal maken op de proceskosten.

Ik ga er echter van uit dat u het zover niet zal laten komen en u met cliënten geen contact meer zoekt.(…)”

1.3 Bij brief van 31 december 2016 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) zij zich van oneigenlijke middelen heeft bediend door een contactverbod aan te kondigen;

b) zij de belangenafweging uit het oog heeft verloren;

c) er geen rechtsgrond bestaat voor een contactverbod;

d) zij in strijd met artikel 8 EVRM heeft gehandeld;

e) zij gemeenschapsgeld verkwist doordat zij op basis van gefinancierde rechtshulp cliënten bijstaat voor een ‘wissewasje’.

3 VERWEER

3.1 Verweerster voert verweer dat hierna, voor zover van belang, zal worden weergegeven.

4 BEOORDELING

4.1 De klacht ziet op het handelen van een advocaat van een wederpartij. Uitgangspunt is dat die advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

Ad klachtonderdelen a) en b)

4.2 Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Klaagster verwijt verweerster dat zij zich van oneigenlijke middelen heeft bediend door een contactverbod aan te kondigen en dat zij daarbij de belangenafweging uit het oog is verloren.

4.3 De voorzitter overweegt als volgt. Verweerster heeft de brief van 15 december 2016 aan klaagster geschreven in het belang van haar cliënten, die, naar zij stellen, per e-mail, Whatsapp en SMS werden lastiggevallen door klaagster. De wijze waarop verweerster de brief heeft geschreven is niet tuchtrechtelijk verwijtbaar; zij heeft zich niet onnodig grievend over klaagster uitgelaten, heeft geen feiten geponeerd waarvan zij de onwaarheid kent en heeft de belangen van klaagster niet onnodig of onevenredig geschaad zonder redelijk doel. Daarbij geldt dat verweerster in beginsel mag afgaan op de juistheid van het door haar cliënten verstrekte feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen is gehouden de juistheid daarvan te verifiëren. Dat van een dergelijk uitzonderingsgeval sprake is, is de voorzitter niet gebleken. Klachtonderdelen a) en b) zijn kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdelen c) en d) 

4.4 Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling en zien op de vraag of een contactverbod gerechtvaardigd is en of sprake is van strijd met artikel 8 EVRM.

4.5 De voorzitter overweegt dat het antwoord op de vraag of er een rechtsgrond is voor een contactverbod en of een contactverbod in strijd is met artikel 8 EVRM is voorbehouden aan de civiele rechter. Daarbij is voor de tuchtrechter in beginsel geen rol weggelegd. Dat zou slechts anders zijn indien verweerster een evident onjuist standpunt zou innemen en de belangen van haar cliënten en die van klaagster als wederpartij nodeloos zou schaden. Dat daarvan in dit geval sprake is, is de voorzitter echter niet gebleken. Ook klachtonderdelen c) en d) zijn derhalve kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel e)

4.6 In dit laatste klachtonderdeel verwijt klaagster verweerster dat zij gemeenschapsgeld verkwist doordat zij op basis van gefinancierde rechtshulp haar cliënten bijstaat voor een ‘wissewasje’. De voorzitter ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of klaagster kan worden ontvangen in dit klachtonderdeel.

4.7 Het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen tegen een advocaat komt niet aan een ieder toe, doch slechts aan diegene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen. Voor zover in het algemeen belang een tuchtrechtelijke procedure is vereist, wordt het klachtrecht uitgeoefend door de deken.

4.8 De voorzitter overweegt als volgt. Het belang om in aanmerking te komen voor gefinancierde rechtshulp ligt bij de cliënten van verweerster. Dat de cliënten van verweerster kennelijk in aanmerking komen voor een toevoeging en tegen lagere kosten kunnen procederen is de onvermijdelijke consequentie van een systeem waarbij binnen bepaalde grenzen rechtshulp door de overheid wordt bekostigd. Dat maakt echter nog niet dat klaagster als wederpartij een eigen belang heeft als bedoeld in de Advocatenwet om tegen verweerster te klagen over de aanvraag en afgifte van die toevoeging. Klaagster is derhalve kennelijk niet-ontvankelijk in klachtonderdeel e).

4.9 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook deels kennelijk ongegrond en deels kennelijk niet-ontvankelijk verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

- klachtonderdelen a), b), c) en d), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond;

- klachtonderdeel e), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk.

Aldus in het openbaar uitgesproken door mr. D.H. Steenmetser-Bakker, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. S. van Excel als griffier op 22 mei 2017.

Griffier  Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 22 mei 2017 verzonden.