Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

22-05-2017

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2017:104

Zaaknummer

16-883 DB/LI

Inhoudsindicatie

Verzuimd om deugdelijk schriftelijk te adviseren over het al dan niet indienen van cassatiemiddelen en de daarvoor geldende termijn. Deels gegrond. Berisping.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort  ’s-Hertogenbosch

van  22 mei 2017

in de zaak 16-883/DB/LI

 

naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

 

tegen:

 

verweerster

 

 

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij brief van 12 mei 2016 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg een klacht ingediend over verweerster.

1.2      Bij brief aan de raad van 21 september 2016 met kenmerk nr. K16-083, door de raad ontvangen op 22 september 2016 , heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3      Partijen zijn opgeroepen voor de mondelinge behandeling van de raad op 23 januari 2017. Klager heeft bij brief van 22 december 2016 drie verzoeken, waaronder een verzoek om aanhouding, aan de raad gedaan. Bij brief van 13 januari 2017 zijn deze verzoeken van klager afgewezen.

1.4      Bij brief van 17 januari 2017 heeft klager een verzoek ingediend strekkende tot wraking van de voorzitter en leden van de raad van discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch samen vormend de kamer van die raad, die ter zitting van de raad dd. 23 januari 2017 de klacht van klager in de onderhavige klachtzaak zou behandelen.

1.5      De mondelinge behandeling van het verzoek tot wraking heeft plaatsgevonden op 30 januari 2017. Klager is niet ter zitting verschenen. Bij beslissing d.d. 13 februari 2017 (REF NR. 17-050/DB/LI) is het verzoek tot wraking afgewezen.

1.6      Bij brieven d.d. 13 februari 2017 zijn klager en verweerster van de afwijzende beslissing op het verzoek tot wraking op de hoogte gesteld en zijn zij opgeroepen om te verschijnen ter zitting van de raad op 27 maart 2017.

1.7      De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 27 maart 2017 in aanwezigheid van verweerster. Klager is niet verschenen. Enige tijd na aanvang van de mondelinge behandeling is mevrouw X. in de zittingszaal verschenen, die verklaarde door klager te zijn gemachtigd om zijn klacht ter zitting toe te lichten. Mevrouw X. heeft de machtiging aan de raad overhandigd. Na schorsing van de mondelinge behandeling heeft de raad besloten mevrouw X. als gemachtigde van klager tot de mondelinge behandeling toe te laten. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.8      De raad heeft kennis genomen van:

-              de brief van de deken d.d. 21 september 2016 en de daaraan gehechte stukken;

-              de hierboven genoemde correspondentie. Klager heeft zijn klacht bij brief d.d. 22 december 2016 aangevuld, doch deze aanvulling op de klacht zal door de raad niet worden behandeld, omdat deze niet in het onderzoek van de deken aan de orde is geweest.

 

2          FEITEN

          Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan:

2.1     Verweerster heeft klager bijgestaan in diens strafzaak in hoger beroep. Klager werd aanvankelijk bijgestaan door mr. A, die de behandeling van de zaak op 21 maart 2013 op verzoek van klager aan verweersters toenmalige kantoorgenoot mr. W heeft overgedragen. Vanwege de verhindering van mr. W om klager op 12 juni 2013 ter zitting van het gerechtshof  Arnhem-Leeuwarden bij te staan raakte verweerster omstreeks 15 mei 2013 bij de behandeling van de zaak betrokken.

2.2     Tijdens een tussentijdse zitting van het gerechtshof op 1 maart 2013 heeft klager het verzoek gedaan om geluidsopnamen en tapgesprekken te mogen beluisteren. Nadat op 28 mei 2013 op verzoek van verweerster d.d. 27 mei 2013 uitgewerkte zgn. pingberichten aan verweerster waren verstrekt, heeft verweerster het ressortsparket op 5 juni 2013 om aanvullende gegevens gevraagd, welk verzoek is gehonoreerd. Bij e-mailbericht d.d. 2 juni 2013 heeft verweerster voorts aan de politie verzocht om haar te doen toekomen de geluidsdrager met telefoontaps, zodat zij en klager de gesprekken zelf konden beluisteren. Bij e-mailbericht d.d. 3 juni 2013 heeft de heer J namens de politie aan verweerster bericht dat de geluidsdrager ter beschikking zou worden gesteld onder de voorwaarde dat zij een verklaring zou ondertekenen waarin was bepaald dat zij zich zou onthouden van o.a. verveelvoudiging en dat zij de geluidsdrager na het onherroepelijk worden van de strafzaak zou retourneren. Verweerster heeft de verklaring ondertekend, waarna zij de beschikking heeft gekregen over de geluidsdrager. Verweerster heeft de geluidsdrager na afloop geretourneerd aan de politie.

2.3     De strafzaak is op 12 juni 2013 inhoudelijk door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden behandeld. Klager is bij arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden d.d. 26 juni 2013 strafrechtelijk veroordeeld wegens mensenhandel, mishandeling, uitbuiting en bezit van een vuurwapen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier jaar.

2.4     Klager heeft verweerster verzocht om cassatieberoep in te stellen. Verweerster heeft zich bij brief d.d. 28 oktober 2013 bij de Hoge Raad gesteld als klagers advocaat. Bij brief d.d. 1 november 2013 heeft verweerster aan klager doorgestuurd de brief van de Hoge Raad d.d. 29 oktober 2013 waarin een termijn van 60 dagen werd gegeven voor het indienen van middelen van cassatie. Bij verweersters brief waren tevens gevoegd de processtukken ter zake de cassatie.

2.5     Bij brief d.d. 14 november 2013 heeft klager op verweersters brief en op de processtukken gereageerd, waarbij hij enkele zaken heeft aangestipt die volgens hem van belang waren voor het cassatieberoep.

2.6     Bij brief d.d. 5 december 2013 heeft verweerster aan klager een brief gezonden waarin zij onder meer het volgende schrijft:

          “Inmiddels heeft u van uw partner begrepen dat ik geen cassatiemiddelen heb ingediend. Ik schrijf u deze brief om u te informeren over de reden hiervoor.

          Cassatie verschilt wezenlijk van hoger beroep. In hoger beroep wordt een zaak geheel opnieuw beoordeeld en kan dus ook een geheel nieuw onderzoek naar de feiten plaatsvinden. In cassatie kunnen alleen rechtsvragen aan de orde komen. (…) De mogelijkheden om in een cassatieprocedure een eerdere rechterlijke beslissing te vernietigen zijn daarom beperkt. Ik heb de processtukken in uw zaak bestudeerd en daarnaast heeft mijn kantoorgenoot, die cassatiespecialist is, naar de zaak gekeken.

          Wij zijn beiden tot de conclusie gekomen dat zich in uw zaak wat bovenstaande criteria betreft geen schendingen hebben voorgedaan. Er was dus geen reden voor de Hoge Raad aanwezig geweest om uw zaak te casseren en terug te verwijzen naar het gerechtshof.

          Dit betekent dat de uitspraak van het gerechtshof de definitieve uitspraak zal zijn. “

          Dit schrijven heeft verweerster bij brief d.d. 5 december 2013 toegestuurd aan de directeur van de PI waar klager op dat moment verbleef, met het verzoek om de brief aan klager te overhandigen.

2.7     Bij arrest van de Hoge Raad d.d. 28 januari 2014 is klager niet-ontvankelijk verklaard in het door hem ingestelde cassatieberoep, omdat niet binnen de gestelde termijn bij de Hoge Raad door een raadsman een cassatieschriftuur was ingediend.  

2.8     Verweerster heeft de behandeling van klagers zaak op verzoek van klager op 12 maart 2014 overgedragen aan mr. X.

2.9     In januari 2016 heeft klager zich bij verweersters kantoor beklaagd over verweersters bijstand. De klachtencoördinator van verweersters kantoor heeft op basis van de interne klachtenregeling de klacht beoordeeld en ongegrond bevonden. Op 12 mei 2016 heeft klager een klacht tegen verweerster ingediend bij de deken.

 

3          KLACHT

3.1      De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:

1. a.          bij aanvang van de zaak niet heeft gewezen op de interne klachtenregeling van het kantoor;

                                               b.         afspraken heeft gemaakt met de politie;

                                               c.         geen cassatiemiddelen heeft ingediend;

                                                           d.         niet heeft gewezen op de mogelijkheid tot en termijnen voor het indienen van een klacht bij het EHRM;

en daarmee de vrijheid voor het te voeren beleid heeft overschreden;

            2.a.      bij de getuigenverhoren niet de vragen aan de getuigen heeft gesteld die klager had geformuleerd;

            b.         klager niet in het bezit heeft gesteld van geluidsopnamen van getuigenverhoren, verhoren van aangeefster en telefoontaps;

            c.         ontkent dat geluidsopnamen en taps zijn vrijgegeven;

                 en daarmee de aan haar verstrekte opdracht niet juist heeft uitgevoerd.

       

4          VERWEER

4.1     Ad 1a

          In 2013 bestond de verplichting om te wijzen op de interne klachtenregeling nog niet.

4.2     Ad 1b

          Het klopt dat verweerster met de politie heeft afgesproken dat zij de geluidsdrager zou retourneren na daarvan te hebben kennisgenomen, maar een dergelijke afspraak is in strafzaken niet ongebruikelijk en klager is door deze afspraak ook niet geschaad.

4.3     Ad 1c

          Tussen 14 november 2013 en 5 december 2013 heeft verweerster aan klagers vriendin telefonisch laten weten geen cassatiemiddelen te zullen indienen, hetgeen verweerster bij brief d.d. 5 december 2013 aan klager heeft bevestigd. Naar aanleiding van die brief heeft noch klager, noch zijn partner, aan verweerster laten weten dat zij cassatiemiddelen moest indienen. Eerst bij brief d.d. 11 april 2016 heeft klager zich hierover beklaagd.

4.4     Ad 1d

          Omdat in klagers zaak de mogelijkheid tot het indienen van een klacht bij het EHRM niet bestond heeft verweerster klager daar ook niet op gewezen. Overigens had verweersters opvolger, mr. X, na overname van de zaak nog voldoende tijd om een verzoek bij het EHRM in te dienen, als hij daar reden voor zag. Klager is dus niet in zijn belangen geschaad.

4.5     Ad 2 a

          Dit klachtonderdeel ziet op de bijstand in hoger beroep bij de getuigenverhoren welke hebben plaatsgevonden op 18 oktober 2012. Toen was verweerster nog niet als advocaat bij de zaak betrokken. Verweerster raakte niet eerder dan op 15 mei 2013 bij de behandeling van de zaak betrokken.

4.6     Ad 2b en 2c

          Op de door de politie aan verweerster ter beschikking gestelde geluidsdrager stonden 7 tapgesprekken, die zij tezamen met klager heeft beluisterd, waarna zij deze op grond van de met de politie gemaakte afspraak aan de politie moest retourneren.  De geluidsdrager is door haar samen met klager beluisterd. Het was haar niet toegestaan klager in het bezit te stellen van de geluidsopnamen.  De verdediging kon niet over alle geluidsmateriaal beschikken.

4.7     De pingberichten en aanvullende gegevens heeft verweerster aan klager verstrekt. Binnen hetgeen verweerster was toegestaan heeft zij ervoor zorggedragen dat klager kennis kon nemen van de stukken. Klager is niet in enig belang geschaad.

 

5.       BEOORDELING

5.1     De klacht heeft betrekking op de kwaliteit van de dienstverlening van verweerster. De tuchtrechter heeft gezien het bepaalde in art. 46 Advocatenwet mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt te beoordelen indien deze daarover klaagt. Wel zal de tuchtrechter rekening hebben te houden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes -zoals over procesrisico en kostenrisico - waarvoor de advocaat bij de behandeling van de zaak kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat dienaangaande heeft is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Tot die professionele standaard behoren het inschatten van de slagingskans van een aanhangig te maken procedure en het informeren van de cliënt daarover. De cliënt dient door de advocaat te worden gewezen op de proceskansen en het kostenrisico in zijn zaak. Voorts dienen processtukken te voldoen aan de redelijkerwijs daaraan te stellen eisen. De raad zal de klacht aan de hand van deze maatstaven beoordelen.

 

5.2     Klachtonderdeel 1a

          Vast staat dat verweerster eerst medio mei 2013 bij de behandeling van de zaak betrokken is geraakt. Op dat moment bestond de verplichting om te wijzen op de interne klachtenregeling nog niet. Dat verweerster klager niet heeft gewezen op de interne klachtenregeling kan haar tuchtrechtelijk dan ook niet worden verweten. Dit onderdeel van de klacht is derhalve ongegrond.

 

5.3     Klachtonderdelen 1b, 2b en 2c

          Gelet op de samenhang tussen de klachtonderdelen 1b, 2b en 2c zal de raad deze gezamenlijk behandelen. Uit de aan de raad overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht blijkt dat de politie op verzoek van verweerster haar een geluidsdrager ter beschikking heeft gesteld, onder de voorwaarde dat zij, nadat zij deze met klager had beluisterd, de geluidsdrager aan de politie zou retourneren en niet zou verveelvoudigen. Een dergelijke afspraak is in strafzaken niet ongebruikelijk. In zoverre is derhalve juist klagers stelling dat verweerster afspraken heeft gemaakt met de politie, maar daarvan kan verweerster naar het oordeel van de raad geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt, nu zij met het maken van de afspraak met de politie heeft beoogd klagers belangen te dienen en niet is gebleken dat klagers belangen door het maken van de afspraak zijn geschaad.

 

5.4     Dat verweerster klager niet in het bezit heeft gesteld van de geluidsopnamen is eveneens juist, maar ook daarvan kan verweerster naar het oordeel van de raad geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt, nu zij dit met de politie had afgesproken. De klacht dat verweerster heeft ontkend dat geluidsopnamen en taps zijn vrijgegeven is voorts onbegrijpelijk en niet dan wel onvoldoende door klager onderbouwd. Op basis van de overgelegde stukken en hetgeen verweerster naar voren heeft gebracht acht de raad aannemelijk dat verweerster binnen de grenzen van hetgeen haar was toegestaan ervoor heeft zorggedragen dat klager kennis kon nemen van de relevante gegevens. Ter zake verwijst de raad ook naar het door klager bij repliek overgelegde proces-verbaal van de terechtzitting van 12 juni 2013, waarin hij in zijn laatste woord heeft verklaard:

          “De advocaat-generaal heeft gezegd dat de pinggesprekken compleet waren. Achteraf blijkt dat er heel veel stukken zijn achtergehouden. Zo ook de tapgesprekken. Die heb ik uitgeluisterd met mijn raadsvrouw. Ook dat is verdraaid. Er is ook een gesprek waarvan u kunt concluderen dat ik dat niet ben.”

          De klachtonderdelen 1b, 2b en 2c zijn derhalve ongegrond.

                       

                          5.5    Klachtonderdeel 1c

Vast staat dat verweerster namens klager geen cassatiemiddelen heeft ingediend. Verweerster heeft in dat verband naar voren gebracht dat zij telefonisch met klagers partner had afgesproken dat zij geen cassatiemiddelen zou indienen en dat zij de inhoud van dat gesprek vervolgens bij brief d.d. 5 december 2013 aan klager heeft bevestigd.

 

5.6     De raad overweegt dat van een behoorlijk handelend advocaat mag worden verwacht dat hij een advies om af te zien van het instellen van een rechtsmiddel of het voortzetten van een procedure waarbij een rechtsmiddel is ingesteld, gelet op de grote daaraan verbonden rechtsgevolgen, motiveert en met de cliënt zelf bespreekt. Voorts dient  hij, indien wordt afgesproken van het instellen van een rechtsmiddel, of zoals in casu, het indienen van cassatiemiddelen, af te zien, deze afspraak schriftelijk te bevestigen om misverstanden, onzekerheid of geschil hierover te voorkomen.

 

5.7     Een advocaat behoort de belangen van zijn cliënt zorgvuldig te behartigen. In het kader van een behoorlijke rechtshulpverlening dient een advocaat zijn cliënt gemotiveerd en met deugdelijke onderbouwing te informeren over zijn kansen in een te voeren procedure. Voor zover verweerster (de partner van) klager heeft geadviseerd om af te zien van het indienen van cassatiemiddelen en nog daargelaten of de directeur van de PI waar klager destijds verbleef conform verweersters verzoek de brief d.d. 5 december 2013 aan klager heeft overhandigd, heeft verweerster haar advies naar het oordeel van de raad niet op deugdelijke wijze onderbouwd. Waar verweerster weinig kans zag in de (voortzetting van de) cassatieprocedure, had van haar mogen worden verwacht dat zij in ieder geval binnen bekwame tijd een goed onderbouwd advies op schrift had gesteld, waarin duidelijk stond vermeld binnen welke termijn nog cassatiemiddelen konden worden ingediend, zodat klager de mogelijkheid had gehad om tijdig een andere advocaat te raadplegen. Ook mocht van verweerster worden verwacht dat zij had geverifieerd of de inhoud van haar advies en de gevolgen van het niet indienen van cassatiemiddelen voor klager duidelijk waren. Verweerster heeft dit nagelaten.

 

5.8     De raad is van oordeel dat verweerster jegens klager onvoldoende zorg heeft betracht doordat zij heeft verzuimd om klager met deugdelijke schriftelijke onderbouwing te informeren over zijn kansen en mogelijkheden in de procedure. De raad is dan ook van oordeel dat klachtonderdeel 1c gegrond is.

 

5.9     Klachtonderdeel 1d

          Uit de aan de raad overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht blijkt dat verweersters opvolger, mr. X, na overname van de zaak nog  gelegenheid had om een verzoek bij het EHRM in te dienen, indien en voor zover hij daarvoor gronden aanwezig achtte. Nu klager niet in zijn belangen is geschaad, zal de raad dit klachtonderdeel ongegrond verklaren.

         

5.10   Klachtonderdeel 2a

          Uit de aan de raad overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht blijkt dat de getuigenverhoren, waarop dit klachtonderdeel ziet, hebben plaatsgevonden op 18 oktober 2012, derhalve zeven maanden voordat  verweerster  bij de behandeling van de zaak betrokken is geraakt. Dit klachtonderdeel is derhalve niet gegrond.

 

6        MAATREGEL

                          6.1     Verweerster heeft klager onvoldoende geïnformeerd  over zijn kansen en mogelijkheden in de cassatieprocedure. Aldus heeft verweerster niet gehandeld zoals het een behoorlijk advocaat betaamt. De raad acht in dezen een berisping een passende maatregel.

 

7         GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1     Aangezien de klacht deels gegrond is verklaard, moet verweerster het door klager betaalde griffierecht aan hem vergoeden.

7.2.    De raad ziet eveneens aanleiding om verweerster overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze kosten worden vastgesteld op € 1.000 en moeten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag dient te worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

-        verklaart de klachtonderdelen 1a, 1b, 1d, 2a, 2b en 2c ongegrond;

-        verklaart klachtonderdeel 1c gegrond;

-        legt ter zake het gegrond bevonden klachtonderdeel aan verweerster op de maatregel van berisping;

-        veroordeelt verweerster tot betaling van de kosten die de klagende partij voor de betaling van het griffierecht van € 50,00 heeft moeten maken, binnen 4 weken aan deze te voldoen;

-        veroordeelt verweerster tot betaling  van de kosten die in verband met de behandeling van de zaak ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten vastgesteld op € 1.000,00 binnen 4 weken te voldoen aan de Nederlandse Orde van Advocaten.

 

Aldus beslist door mr. W.E.A. Gimbrère - Straetmans , voorzitter, en mrs. A. Groenewoud , H.C.M. Schaeken, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. van de Langenberg als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 22 mei 2017.

 

 

 

Griffier                                                            Voorzitter

 

 

 

mededelingen van de griffier ter informatie:

 

Deze beslissing is in afschrift op 22 mei 2017

 

verzonden aan:

-            klager

-            verweerster

-            de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg

-            de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

-            het College van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten

-            de secretaris van de Nederlandse Orde van Advocaten

              

             Van deze beslissing staat, ten aanzien van de ongegrond verklaarde klachtonderdelen hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:

-           klager

-           verweerster

-           de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg

-           de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

 

             Van deze beslissing staat, ten aanzien van de gegrond verklaarde klachtonderdelen hoger beroep bij het Hof van Discipline

-           verweerster

-           de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg

-           de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

 

 

             Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

 

             De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

             Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

             a.         Per post

             Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

             Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

 

             b.         Bezorging

             De griffie is gevestigd aan het adres:

             Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag

 

             Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

             Het telefoonnummer van het Hof van Discipline is 088-2053777

 

             c.         Per fax

             Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088-2053701

             Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

             d.         Per e-mail

 

             Het e-mailadres van het Hof van Discipline is: griffie@hofvandiscipline.nl.

 

             Tegelijkertijd  met de indiening per e-mail dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

 

             Informatie ook op www.hofvandiscipline.nl