Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

10-04-2017

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2017:79

Zaaknummer

16-929

Inhoudsindicatie

Klacht tegen eigen advocaat. Onweersproken is door klager gesteld dat hij zich op het moment dat de behandeling van zijn strafzaak een aanvang nam in voorlopige hechtenis bevond. Daarmee staat vast dat klager voor gefinancierde rechtshulp in aanmerking kwam. Klager stelt dat hij daarvan gebruik wilde maken en door verweerder is niet aangetoond dat hij in afwijking daarvan met klager heeft afgesproken dat hij op betalende basis zou optreden. Ten slotte is onweersproken door klager gesteld dat verweerder voor zijn werkzaamheden een bedrag van € 1.750,- via een kennis van klager heeft ontvangen. Daarmee staat vast dat verweerder jegens klager niet heeft gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt. Sinds de inwerkingtreding in 1995 van de Richtlijnen ter voorkoming van betrokkenheid van de advocaat bij criminele handelingen (de Bruyninckx-richtlijnen) is het uitgangspunt bij het betalingsverkeer van en met de advocaat dat geldbewegingen giraal dienen plaats te vinden. Dit uitgangspunt heeft tot gevolg dat contant betalingsverkeer zoveel mogelijk dient te worden vermeden en zeker niet moet worden aangemoedigd, zoals verweerder heeft gedaan. Berisping.

Uitspraak

Beslissing van de raad van discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 10 april 2017

in de zaak 16-929

naar aanleiding van de klacht van:

de heer X

wonende te A

klager

tegen

mr. Y

advocaat te B

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 21 maart 2016 heeft klager bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 29 september 2016 met kenmerk K 16/34, door de raad ontvangen op 3 oktober 2016, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 16 januari 2017 in aanwezigheid van klager. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van het van de deken ontvangen dossier.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.1    Klager heeft zich beklaagd over rechtsbijstand van verweerder in een strafzaak van klager die in 2014 is aangevangen.

2.2    Verweerder heeft geen verweer gevoerd tegen de klacht van klager. De deken die met het onderzoek van de klacht was belast, is het ondanks diverse pogingen niet gelukt om contact met verweerder te krijgen.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    voor zijn werkzaamheden in een strafzaak € 1.750,- in rekening te brengen terwijl klager voor gefinancierde rechtshulp in aanmerking kwam,

b)    te vragen om de kosten van rechtsbijstand contant te voldoen,

c)    zich onvoldoende in te spannen ten behoeve van de verdediging van klager,

d)    de zaak aan te nemen terwijl hij niet de vereiste deskundigheid bezat,

e)    zich terug te trekken voordat de zaak was geëindigd.

3.2    Klager heeft zijn klacht als volgt toegelicht.

3.3    Verweerder heeft klager vanaf 2014 bijgestaan in een strafzaak. Op het moment dat de strafzaak ging lopen bevond klager zich in voorlopige hechtenis, reden waarom hij recht had op gefinancierde rechtshulp. Verweerder heeft klager voor werkzaamheden die zijn verricht in een periode dat klager in voorlopige hechtenis zat, een bedrag van € 1.750,- laten betalen. De betaling is gedaan door een kennis van klager via een bankoverschrijving. Oorspronkelijk heeft verweerder verzocht het bedrag contant te betalen aan welk verzoek klager niet heeft voldaan. Klager was niet in staat de kosten van verweerder te betalen en heeft voorafgaand aan de betaling ook nooit een verplichting daartoe op zich genomen. Klager heeft ook nooit een stuk ontvangen waaruit bleek dat hij zelf een financiële bijdrage aan de kosten van verweerder moest leveren. Klager is tweemaal op het kantoor van verweerder geweest om zich over de gedane betaling te beklagen. Verweerder heeft daarop geantwoord dat het probleem dat de betaling was gedaan niet zijn probleem was.

3.4    Voordat de zaak was geëindigd heeft verweerder de behandeling van de strafzaak van klager beëindigd. Als reden noemde verweerder dat hij in strafzaken niet zo thuis was.

4    BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a)

4.1    Op grond van gedragsregel 24 lid 1 is een advocaat, tenzij hij goede gronden heeft om aan te nemen dat zijn cliënt niet in aanmerking kan komen voor door de overheid gefinancierde rechtshulp, verplicht met zijn cliënt bij het begin van de zaak en verder telkens wanneer daartoe aanleiding bestaat te overleggen of er termen zijn om te trachten door de overheid gefinancierde rechtshulp te verkrijgen. Wanneer de cliënt mogelijk in aanmerking komt voor door de overheid gefinancierde rechtshulp en niettemin verkiest daarvan geen gebruik te maken dient de advocaat dat schriftelijk vast te leggen (gedragsregel 24 lid 3).

4.2    Onweersproken is door klager gesteld dat hij zich op het moment dat de behandeling van zijn strafzaak een aanvang nam in voorlopige hechtenis bevond. Daarmee staat vast dat klager voor gefinancierde rechtshulp in aanmerking kwam. Klager stelt dat hij daarvan gebruik wilde maken en door verweerder is niet aangetoond dat hij in afwijking daarvan met klager heeft afgesproken dat hij op betalende basis zou optreden. Ten slotte is onweersproken door klager gesteld dat verweerder voor zijn werkzaamheden een bedrag van € 1.750,- via een kennis van klager heeft ontvangen.

4.3    Daarmee staat vast dat verweerder jegens klager niet heeft gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt.

4.4    Dit klachtonderdeel wordt derhalve gegrond verklaard.

Ad klachtonderdelen b), c), d) en e)

4.5    Deze klachtonderdelen zijn door verweerder niet weersproken waarmee de daaraan ten grondslag liggende feiten vaststaan. De vraag die de raad vervolgens dient te beantwoorden is of deze feiten ook tuchtrechtelijk verwijtbaar zijn.

4.6    Dat geldt per definitie voor de klachtonderdelen c) en d). Een advocaat behoort zich voldoende in te spannen ten behoeve van de verdediging van zijn cliënt, en daarvoor de vereiste deskundigheid te bezitten.

4.7    De klachtonderdelen c) en d) worden derhalve gegrond verklaard.

4.8    Ten aanzien van klachtonderdeel b) overweegt de raad dat op grond van art. 10 van de Verordening op de administratie en financiële integriteit een advocaat die na 1 januari 2014 in een zaak contante betalingen wil verrichten of aanvaarden van € 5.000,- of meer dit met de deken moet overleggen. Het bedrag waarom het hier gaat ligt onder genoemd bedrag zodat voor verweerder op grond van deze verordening een dergelijke verplichting niet bestond.

4.9    In dit geval heeft verweerder echter meer gedaan dan een betaling aanvaarden. Hij heeft expliciet op contante betaling aangedrongen.

4.10    Sinds de inwerkingtreding in 1995 van de Richtlijnen ter voorkoming van betrokkenheid van de advocaat bij criminele handelingen (de Bruyninckx-richtlijnen) is het uitgangspunt bij het betalingsverkeer van en met de advocaat dat geldbewegingen giraal dienen plaats te vinden. Dit uitgangspunt heeft tot gevolg dat contant betalingsverkeer zoveel mogelijk dient te worden vermeden en zeker niet moet worden aangemoedigd, zoals verweerder heeft gedaan.

4.11    De raad constateert dat verweerder niet conform dit uitgangspunt heeft gehandeld en is van oordeel dat verweerder daarmee niet heeft gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt. Er zijn geen feiten of omstandigheden door verweerder aangedragen die contante betaling zou kunnen rechtvaardigen.

4.12    Klachtonderdeel b) wordt derhalve gegrond verklaard.

4.13    In klachtonderdeel e) beklaagt klager zich erover dat verweerder zich uit de zaak heeft teruggetrokken voordat de zaak was geëindigd.

4.14    Zich terugtrekken uit een zaak is op zich niet tuchtrechtelijk verwijtbaar en kan zelfs geboden zijn bijvoorbeeld als er tussen de advocaat en de cliënt een onoverbrugbaar verschil van mening ontstaat over de aanpak van de zaak. Wanneer de advocaat besluit een hem verstrekte opdracht neer te leggen, dient hij dat echter op zorgvuldige wijze te doen en ervoor te zorgen dat zijn cliënt daarvan zo min mogelijk nadeel ondervindt.

4.15    Onweersproken is door klager gesteld dat verweerder zich zonder overleg uit de zaak heeft teruggetrokken met de enkele mededeling dat hij zich in strafzaken niet zo thuis voelde.

4.16    Ook al staat niet vast dat klager daardoor nadeel heeft ondervonden, het is niet toelaatbaar dat klager zich op dit late moment, zonder overleg met klager, uit de zaak heeft teruggetrokken, temeer daar niet is gebleken dat verweerder zich hard heeft gemaakt voor, althans heeft bekommerd om, een goede rechtsopvolging. Er had van verweerder meer zorgvuldigheid jegens klager verwacht mogen worden.

4.17    Klachtonderdeel e) wordt derhalve gegrond verklaard.

5    MAATREGEL

5.1    De raad beoordeelt de gegrond verklaarde klachten als ernstig. Verweerder is echter niet eerder tuchtrechtelijk veroordeeld, reden waarom met een berisping wordt volstaan.

6    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

6.1    Aangezien de klacht gegrond is verklaard, moet verweerder het door klager betaalde griffierecht aan hem vergoeden.

6.2    De raad ziet daarnaast aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die klager in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op een bedrag van € 25,- aan reiskosten.

6.3    De raad ziet eveneens aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze kosten worden vastgesteld op € 1.000,00 en moeten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart alle klachtonderdelen gegrond;

-    legt aan verweerder de maatregel van een berisping op;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,00 aan klager;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 25,00 aan klager;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.000,00 aan de Nederlandse Orde van Advocaten;

Aldus gewezen door mr. J.R. Veerman, voorzitter, mrs. E. Bige, H. Dulack, K.F. Leenhouts en K.J. Verrips, leden en bijgestaan door mr. A.M. van Rossum als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 10 april 2017.

Griffier    Voorzitter