Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

10-04-2017

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2017:78

Zaaknummer

16-927

Inhoudsindicatie

Gedragsregel 37 bepaalt dat bij een tuchtrechtelijk onderzoek of een verzoek om informatie van de deken dat met een mogelijk tuchtrechtelijk onderzoek of een aan de deken opgedragen controle verband houdt, de advocaat tegen wie het onderzoek of de controle is gericht, verplicht is alle gevraagde inlichtingen aanstonds te verstrekken, behoudens bijzondere gevallen. Door na te laten de gevraagde reactie te geven en de inlichtingen te verschaffen, heeft verweerder de deken belemmerd in zijn toezichthoudende taak. Naar het oordeel van de raad geeft de opstelling van verweerder jegens de deken geen blijk van respect en gevoel voor de onderlinge verhoudingen en de toezichthoudende en controlerende taak van de deken. Gelet op de aard en de ernst van de begane overtreding acht de raad twee maanden schorsing, waarvan een maand voorwaardelijk, passend en geboden. Daarbij heeft de raad mede in aanmerking genomen dat verweerder ook niet ter zitting is verschenen en het in ieder geval bij één van de klachtzaken om een ernstige tuchtrechtelijk misslag kan gaan.

Uitspraak

Beslissing van de raad van discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 10 april 2017

in de zaak 16- 927

naar aanleiding van de klacht van:

mr. drs. X in zijn hoedanigheid van

deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement [..]

klager hierna: deken

tegen

mr. Y

advocaat te B

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief aan de raad van 29 september 2016 met kenmerk K 16/99, door de raad ontvangen op 3 oktober 2016, heeft de deken een ambtshalve klacht tegen verweerder ter kennis van de raad gebracht.

1.2    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 16 januari 2017 in aanwezigheid van de deken vergezeld van de adjunct-secretaris. Verweerder is zonder bericht van verhindering niet verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3    De raad heeft kennisgenomen van:

-    het van de deken ontvangen dossier;

-    een brief van de deken van 15 november 2016 met bijlagen.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de ambtshalve klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.1    Tegen verweerder zijn door en namens de heren A1, A2 en A3 klachten ingediend bij de deken. Kort voor de indiening van de ambtshalve klacht heeft verweerder met de heer A1 een schikking bereikt inhoudende dat verweerder bepaalde bedragen aan klager heeft terugbetaald, waarna de heer A1 de klacht heeft ingetrokken. De klacht van de heer A2 is bij beschikking van de raad van gelijke datum als van de onderhavige, gegrond verklaard met oplegging van een berisping aan verweerder.

2.2    De klacht van de heer A3 heeft betrekking op het niet doorbetalen van derdengelden. In deze zaak is verweerder bij vonnis van de rechtbank [..] van 9 juli 2014 veroordeeld om informatie te verstrekken en rekening en verantwoording af te leggen voor zijn handelen en de inkomsten en uitgaven die verweerder in de zaak heeft ontvangen/heeft betaald op straffe van een dwangsom. Vervolgens heeft verweerder de nodige informatie aan de toenmalige advocaat van de heer A3 verschaft. Daarop heeft de huidige advocaat van de heer A3 aan de deken laten weten dat, voor zover hem thans bekend is, een bedrag van (kort samengevat) omstreeks € 68.000,- niet aan de heer A3 is doorbetaald.

2.3    Bij brief van 29 maart 2016 heeft de adjunct-secretaris de klacht van de heer A1 aan verweerder toegezonden met verzoek binnen drie weken schriftelijk op de klacht te reageren. Bij brief van 14 april 2016 heeft verweerder verzocht om een verlenging van de verweertermijn wegens vakantie, die tot uiterlijk 18 mei 2016 is verleend. Vervolgens heeft de adjunct-secretaris bij brief van 31 mei 2016 en e-mails van 16 juni, 23 juni en 3 augustus 2016 in deze klachtzaak gerappelleerd. Uit de e-mails blijkt dat de adjunct- secretaris daarnaast diverse malen heeft getracht verweerder telefonisch te bereiken. Ter zitting heeft zij verteld ook nog de echtgenote/partner van verweerder telefonisch te hebben benaderd. Bij e-mail van 4 augustus 2016 heeft verweerder in het kader van de behandeling van de klacht van de heer A1, aan de adjunct-secretaris geantwoord begin van de daaropvolgende week het dossier te zullen toesturen en dan tevens inhoudelijk op de klacht te zullen reageren. Dit is vervolgens niet gebeurd.

2.4    Bij brief van 11 april 2016 heeft de adjunct-secretaris de klacht van de heer A2 aan verweerder toegezonden met het verzoek binnen drie weken schriftelijk te reageren. Bij brief van 10 mei 2016 is aan verweerder uitstel voor een reactie verleend tot 24 mei 2016. Bij e-mails van 16 juni en 23 juni 2016 is verweerder in deze klachtzaak gerappelleerd.

2.5    Bij brief van 27 oktober 2016 heeft de deken verweerder verzocht uiterlijk binnen 10 dagen op de klacht van de heer A3 te reageren.

2.6    Bij brief van 11 juli 2016 heeft de adjunct-secretaris aan verweerder laten weten dat bij controle van de kantooropgave was geconstateerd dat verweerder had opgegeven geen schriftelijke procedures te hebben vastgelegd met betrekking tot de vakbekwaamheid en het informatie en risicomanagement en dat bij e-mail van 18 maart 2016 van de zijde van de Landelijke Orde van Advocaten om bescheiden en/of uitleg was verzocht waarop geen reactie was ontvangen. In deze brief is verweerder verzocht dit alsnog te doen. Bij brief van 3 augustus 2016 heeft de adjunct secretaris verweerder in deze kwestie gerappelleerd.

2.7    Op alle brieven, e-mails en telefoontjes van de adjunct secretaris heeft verweerder niet inhoudelijk gereageerd.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    ondanks herhaald rappel niet (inhoudelijk) te reageren in het onderzoek van de klacht die klagers A1 en A2 indienden en namens klager A3 is ingediend,

b)    ondanks herhaald rappel niet te reageren op het verzoek om informatie van de deken met betrekking tot de Centrale Controle Verordeningen 2015,

c)    niet telefonisch bereikbaar te zijn en niet of nauwelijks te reageren op boodschappen die per e-mail of telefoon werden achtergelaten.

4    BEOORDELING

4.1    Nu alle klachtonderdelen met elkaar samenhangen zal de raad deze gezamenlijk behandelen.

4.2    In de Advocatenwet is aan de deken onder meer opgedragen een behoorlijke uitoefening van de praktijk te bevorderen en toe te zien op de naleving van de plichten van de advocaat als zodanig, terwijl zij de taken vervullen die hun bij verordeningen zijn opgelegd. Gedragsregel 37 bepaalt dat bij een tuchtrechtelijk onderzoek of een verzoek om informatie van de deken dat met een mogelijk tuchtrechtelijk onderzoek of een aan de deken opgedragen controle verband houdt, de advocaat tegen wie het onderzoek of de controle is gericht, verplicht is alle gevraagde inlichtingen aanstonds te verstrekken, behoudens bijzondere gevallen.

4.3    In drie aan de deken voorgelegde klachtzaken en ter zake de naleving van de verordeningen is door de adjunct-secretaris herhaaldelijk aan verweerder om een reactie en om inlichtingen verzocht. Daarin is door verweerder in alle gevallen geen inhoudelijk gehoor gegeven. Op een bijzonder geval heeft verweerder zich daarbij niet beroepen. Sterker nog, hij heeft veelal in het geheel niet gereageerd. Daarmee staat vast dat verweerder gedragsregel 37 heeft geschonden. Uit de hiervoor weergegeven feiten blijkt voorts dat verweerder zich ook niet heeft gehouden aan een toezegging die hij in een e-mail aan de adjunct-secretaris heeft gedaan.

4.4    Door na te laten de gevraagde reactie te geven en de inlichtingen te verschaffen, heeft verweerder de deken belemmerd in zijn toezichthoudende taak. Naar het oordeel van de raad geeft de opstelling van verweerder jegens de deken geen blijk van respect en gevoel voor de onderlinge verhoudingen en de toezichthoudende en controlerende taak van de deken. De raad acht dat ernstig tuchtrechtelijk verwijtbaar.

5    MAATREGEL

5.1    Gelet op de aard en de ernst van de begane overtreding acht de raad de hierna te melden maatregel passend en geboden. Daarbij heeft de raad mede in aanmerking genomen dat verweerder ook niet ter zitting is verschenen en het in ieder geval bij de klachtzaak van de heer A3 om een ernstige tuchtrechtelijk misslag kan gaan.

6    KOSTENVEROORDELING

6.1    De raad ziet aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze kosten worden vastgesteld op € 1.000,00 en moeten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klachtonderdelen gegrond;

-    legt aan verweerder de maatregel van schorsing in de praktijkuitoefening op voor de duur van twee maanden;

-    bepaalt dat van deze schorsing één maand niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de raad van discipline later anders mocht bepalen op grond dat 

     verweerder zich binnen de hierna vermelde proeftijd opnieuw schuldig heeft gemaakt aan een in art. 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging,

-    stelt de proeftijd vast op twee jaren, ingaande op de dag dat deze beslissing onherroepelijk wordt,

-    bepaalt dat het onvoorwaardelijk gedeelte van de schorsing ingaat één maand na het onherroepelijk worden van deze beslissing, met dien verstande dat:

-    de onderhavige schorsing pas ingaat na afloop van eerder onherroepelijk geworden schorsingen,

-    verschillende op dezelfde dag onherroepelijk geworden schorsingen niet tegelijkertijd maar na elkaar worden tenuitvoergelegd,

-    de onderhavige schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd gedurende de tijd dat verweerder niet op het tableau staat ingeschreven;

-    bepaalt dat de in art. 8a, derde lid, van de Advocatenwet bedoelde termijn wordt verkort tot nihil;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.000,00 aan de Nederlandse Orde van Advocaten;

Aldus gewezen door mr. J.R. Veerman, voorzitter, mrs. E. Bige, H. Dulack, K.F. Leenhouts en K.J. Verrips, leden, bijgestaan door mr. A.M. van Rossum als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 10 april 2017.

Griffier    Voorzitter