Rechtspraak
Uitspraakdatum
22-05-2017
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2017:92
Zaaknummer
17-090/DH/DH
Inhoudsindicatie
klacht tegen eigen advocaat die de schijn heeft gewekt de zaak in behandeling te zullen nemen, maar dat niet heeft gedaan. verweerder was verder zeer slecht bereikbaar voor klaagster. dekenbezwaar R.4642/14-227onder meer naar aanleiding van deze kwestie. voorwaardelijke schorsing van een maand
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag
van 22 mei 2017
in de zaak 17-090/DH/DH
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
tegen:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief met bijlagen van 22 mei 2016 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Bij brief van 19 januari 2017 (kenmerk K129 2019 dk/ksl) heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 20 maart 2017.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.
2.1 In oktober 2015 heeft klaagster verweerder verzocht om bijstand in een geschil met het UWV en de ISD en heeft zij met verweerder een gesprek gehad. Daarbij heeft klaagster verweerder originele documenten overhandigd.
2.2 Uit een door klaagster overgelegde specificatie van Tele2 Mobiel 4G blijkt dat op 20 april 2016 achtereenvolgens is gebeld met het kantoornummer van verweerder (071-4012177) om 10.01 uur en met de raad voor rechtsbijstand om 10.14 uur (088-7871000).
2.3 Bij e-mail van 20 april 2016 (12.05 uur) heeft klaagster aan verweerder onder meer het volgende geschreven:
“(…) Na talloze pogingen om duidelijkheid te verschaffen met betrekking tot mijn zaak tegen de ISD en het UWV en onze eerste gesprek die ongeveer begin oktober 2015 plaats heeft gevonden, ben ik nog steeds op zoek naar duidelijk antwoorden van uw kant of mijn zaak lopende is of niet.
Volgens onze eerdere gesprekken heeft u mij duidelijk gemaakt dat u mijn zaak in genomen heeft en dat u een toevoeging bij de Raad van de Rechtsbijstand heeft aangevraagd. Na ongeveer zeven maande heb ik geen enkele correspondentie van u of van de Raad van de Rechtsbijstand ontvangen en dus geen toevoeging.
Op 20-04-2016 ( 7 maanden achteraf) heb ik contact genomen met mevrouw (…) van de Raad van de Rechtsbijstand en het is helaas gebleken dat u nooit een toevoeging heeft aangevraagd wat mij betreft.
In het verleden en na veel vruchtloos pogingen, is het mij gelukt om een afspraak met u te maken . Tijdens ons gesprek heeft u mij laten weten dat u de ISD en het UWV heeft benaderd, maar ik heb geen enkel kopie van de correspondentie gehad.
Tot heden zie ik geen zaaknummer wat betreft mijn dossier. U heeft mij ongeveer 7 maanden laten wachten waardoor ik achterstand en problemen heb ondervonden ten opzichte van het ISD.
Er is dus een grote discrepantie tussen wat ik van u mondeling meekreeg en wat zich afspeelt op juridisch veld.
Grosso modo: de voortgang van de zaak is nihil gebleven of er is nog tot heden geen zaak begonnen. (…)”
2.4 Bij brieven van 26 mei 2016, 28 juli 2016 en 8 augustus 2016 heeft de deken verweerder verzocht te reageren op de klacht van klaagster. Bij brieven van 28 september 2016 en 21 oktober 2016 en bij e-mail van 17 november 2016 heeft de deken verweerder verzocht te reageren op de repliek van klaagster.
2.5 Uit de brief van 23 november 2016 van verweerder aan klaagster blijkt dat verweerder de originele documenten die klaagster aan hem had verstrekt aan klaagster heeft teruggezonden.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet.
a) Klaagster verwijt verweerder dat hij slecht bereikbaar was, geen toevoeging voor haar heeft aangevraagd en haar niet of onjuist heeft geïnformeerd over de stand van zaken in haar geschil met het UWV en de ISD.
b) Klaagster verwijt verweerder dat hij documenten die zij tijdens het eerste gesprek aan hem heeft overhandigd onder zich houdt.
3.2 Klaagster stelt dat zij met verweerder heeft afgesproken dat hij een toevoeging zou aanvragen. Klaagster stelt verder dat zij na het gesprek in oktober 2015 diverse malen vergeefs heeft geprobeerd contact te krijgen met verweerder. Enkele maanden na het eerste gesprek vond volgens klaagster een tweede gesprek plaats tussen haar en verweerder, waarbij zij ontdekte dat verweerder nog geen toevoeging voor haar had aangevraagd. Na het tweede gesprek vernam klaagster wederom niet van verweerder, tot partijen elkaar op 20 april 2016 telefonisch spraken. Klaagster stelt dat zij kort na het telefoongesprek met verweerder (onder meer) contact heeft opgenomen met de raad voor rechtsbijstand en toen vernam dat ten behoeve van haar geen toevoeging was aangevraagd door verweerder. Hierop heeft klaagster de hiervoor in 2.3 weergegeven e-mail naar verweerder gezonden.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft verweer gevoerd. Hij heeft aangevoerd dat hij voor klaagster geen mogelijkheden zag en dat hij dit tijdens de eerste bespreking met klaagster direct kenbaar heeft gemaakt. Verweerder heeft met geen enkele instantie gecorrespondeerd of getelefoneerd.
5 BEOORDELING.
5.1 Gelet op de samenhang zal de raad klachtonderdelen a en b gelijktijdig behandelen.
5.2 De raad gaat uit van de juistheid van het relaas van klaagster. Redengevend is dat verweerder de door klaagster gestelde contactmomenten als zodanig niet heeft weersproken en bovendien dat uit de door klaagster overgelegde specificatie blijkt dat op 20 april 2016 gebeld is met verweerder en met de raad voor rechtsbijstand.
5.3 Als al uitgegaan zou worden van de juistheid van de stelling van verweerder dat hij de opdracht van klaagster niet heeft aangenomen en dit tijdens het eerste gesprek al kenbaar heeft gemaakt, had het op zijn weg gelegen om schriftelijk aan klaagster te bevestigen dat hij geen mogelijkheden zag om haar bij te staan en om de documenten terstond aan haar terug te geven. Een schriftelijke bevestiging heeft verweerder echter niet gestuurd en met het teruggeven van het dossier geeft hij ruim één jaar, tot 23 november 2016, gewacht. Verder had het, ook als verweerder geen opdracht van klaagster zou hebben aanvaard, van hem verwacht mogen worden dat hij voor klaagster bereikbaar zou zijn om haar de nodige duidelijkheid te verschaffen. Verweerder heeft klaagster echter aan haar lot overgelaten en heeft derhalve niet de zorg betracht die hij als behoorlijk advocaat had behoren te betrachten.
5.4 De slotsom is dat klachtonderdelen a en b gegrond worden verklaard.
6 MAATREGEL
6.1 Verweerder is jegens klaagster tekortgeschoten in zijn zorgplicht. Hij heeft minst genomen de schijn gewekt de zaak van klaagster in behandeling te nemen, maar heeft dat vervolgens niet gedaan. Verweerder was daarnaast niet of slecht bereikbaar voor klaagster en hij heeft gedurende meer dan een jaar originele documenten van klaagster onder zich gehouden. Verweerder heeft bovendien niet voortvarend gereageerd op de klacht van klaagster, ondanks dat de deken hem daarom meerdere keren heeft gevraagd.
6.2 Verweerder is in het verleden ook al veroordeeld door de raad voor vergelijkbare (en andere) gedragingen.
6.3 In de gegeven omstandigheden acht de raad de maatregel van voorwaardelijke schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van één maand met een proeftijd van twee jaar passend en geboden.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de klacht gegrond wordt verklaard, moet verweerder het door klaagster betaalde griffierecht aan haar vergoeden.
7.2 De raad ziet daarnaast grond om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze proceskosten worden vastgesteld op EUR 1.000,- en moeten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klachtonderdelen a en b gegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van één maand op;
- bepaalt dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de raad van discipline later anders mocht bepalen op de grond dat verweerder de algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als algemene voorwaarde dat verweerder zich binnen de hierna te melden proeftijd niet opnieuw schuldig maakt aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging;
- stelt de proeftijd op een periode van twee jaren, ingaande op de dag dat deze beslissing onherroepelijk wordt;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van EUR 50,- aan klaagster;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van EUR 1.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten.
Aldus beslist door mr. M.F. Baaij, voorzitter, mrs. M.G. van den Boogerd, R. de Haan, P.J.E.M. Nuiten en P. Rijpstra, leden, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 22 mei 2017.
Griffier Voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 22 mei 2017 verzonden.