Rechtspraak
Uitspraakdatum
22-05-2017
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2017:90
Zaaknummer
17-088/DH/RO
Inhoudsindicatie
dekenbezwaar; schending gedragsregel 37 door niet te reageren op verzoeken van de deken naar aanleiding van klacht 17-091, verweerder niet verschenen, geen verweer, voorwaardelijke schorsing van één maand.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag
van 22 mei 2017
in de zaak 17-088/DH/RO
naar aanleiding van de klacht van:
de deken van de Orde van Advocaten
in het arrondissement Rotterdam
ambtshalve
tegen:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief met bijlage van 26 januari 2017 heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) bezwaar ingediend tegen verweerder.
1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 20 maart 2017 in aanwezigheid van de deken. Verweerder is zonder bericht van verhindering niet verschenen.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.
2.1 Op 26 september 2016 heeft een cliënt van verweerder een klacht ingediend bij de deken.
2.2 Bij brief van 27 september 2016 heeft de deken de klacht aan verweerder voorgelegd met het verzoek om schriftelijk verweer te voeren.
2.3 Bij brief van 17 november 2016 heeft de deken verweerder verzocht om uiterlijk op 1 december 2016 te reageren op de klacht.
2.4 Bij brief van 19 december 2016 heeft de deken verweerder nogmaals verzocht om binnen acht dagen te reageren op de klacht.
2.5 Bij brief van 16 januari 2017 heeft de deken verweerder meegedeeld dat hij de klacht nader zal onderzoeken en zijn bevindingen zal geven op basis van de klachtbrief.
2.6 Op 23 januari 2017 heeft de deken schriftelijk zijn visie gegeven op de hiervoor in 2.1 bedoelde klacht. De klacht is op 30 januari 2017 ter beoordeling aan de raad voorgelegd en bij de raad bekend onder dossiernummer 17-091/DH/RO.
3 BEZWAAR
3.1 Het bezwaar van de deken houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. De deken verwijt verweerder dat hij ondanks herhaalde verzoeken niet heeft gereageerd op de klacht van zijn cliënt en daarmee in strijd heeft gehandeld met gedragsregel 37.
4 BEOORDELING
4.1 De raad stelt op grond van de hiervoor genoemde feiten vast dat verweerder niet heeft gereageerd op herhaalde verzoeken van de deken om te reageren op een klacht van een cliënt van verweerder.
4.2 Verweerder heeft daarmee gehandeld in strijd met gedragsregel 37. Deze gedragsregel strekt er onder meer toe de deken in staat te stellen onderzoek te doen naar een ingediende klacht. Dergelijk onderzoek is essentieel voor het vertrouwen in de advocatuur. Wanneer een advocaat geen medewerking verleent aan een onderzoek door de deken, frustreert hij de met het tuchtrecht te dienen belangen en handelt hij zoals een behoorlijk advocaat niet betaamt. Dat is tuchtrechtelijk verwijtbaar. Het bezwaar van de deken is derhalve gegrond.
5 MAATREGEL
5.1 Verweerder heeft geen medewerking verleend aan het tuchtrechtelijk onderzoek door de deken en is al vele malen tuchtrechtelijk veroordeeld. Daarom acht de raad oplegging van de maatregel van voorwaardelijke schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van een maand passend en geboden.
6 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
6.1 De raad ziet grond om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze proceskosten worden vastgesteld op EUR 1.000,- en moeten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart het bezwaar gegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van één maand op;
- bepaalt dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de raad van discipline later anders mocht bepalen op de grond dat verweerder de algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als algemene voorwaarde dat verweerder zich binnen de hierna te melden proeftijd niet opnieuw schuldig maakt aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging;
- stelt de proeftijd op een periode van twee jaren, ingaande op de dag dat deze beslissing onherroepelijk wordt;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van EUR 1.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten;
- bepaalt dat de in artikel 8a, derde lid, van de Advocatenwet bedoelde termijn wordt verkort tot twee jaar.
Aldus beslist door mr. M.F. Baaij, voorzitter, mrs. M.G. van den Boogaard, R. de Haan, P.J.E.M. Nuiten en P. Rijpstra, leden, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 22 mei 2017.
Griffier Voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 22 mei 2017 verzonden.