Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

10-04-2017

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2017:76

Zaaknummer

16-731

Inhoudsindicatie

Klacht tegen advocaat wederpartij. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klaagster aangevoerde klachten niet slagen, nu die er aan voorbij zien dat verweerster per definitie een partijdige belangenbehartiger is (in dit geval die van de voormalige partner van klaagster). Niet gebleken is dat verweerster de vrijheid die haar daarbij toekomt, heeft overschreden. Klachten ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de raad van discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 10 april 2017

in de zaak 16-731

naar aanleiding van de klacht van:

mevrouw X

wonende te A

klaagster

tegen

mr. Y

advocaat te B

verweerster

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 10 december 2015 heeft klaagster bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.

1.2    Bij brief aan de raad van 29 juli 2016 met kenmerk 15-0391/FH/rd, door de raad ontvangen op 1 augustus 2016, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 16 januari 2016 in aanwezigheid van klaagster en verweerster. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennis genomen van:

-    het van de deken ontvangen dossier;

-    brief van klaagster van 16 december 2016 met bijlagen,

-    brief van verweerster van 23 december 2016 met bijlagen.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.1    Klaagster heeft een aantal jaren samengewoond met haar, inmiddels, ex-partner (hierna: de man). Zij hebben op 23 april 2008 een notariële samenlevingsovereenkomst gesloten die bij brief van 16 februari 2011 door de man is opgezegd. Uit de relatie is een zoon geboren. Partijen waren gezamenlijk eigenaar van een woning die tijdens de samenwoning door hen werd bewoond (hierna: de woning). De man heeft de woning op 30 januari 2011 verlaten en de vrouw heeft de woning in april 2012 verlaten.

2.2    Verweerster is de advocaat van de man. Verweerster heeft van de man de opdracht gekregen om het samenlevingscontract in vermogensrechtelijke zin af te wikkelen. Daarover zijn meerdere procedures gevoerd (waaronder een procedure in kort geding), ook in hoger beroep. 

2.3    Onderwerp van geschil waren onder meer de afrekening op basis van het verrekenbeding dat in de samenlevingsovereenkomst was opgenomen, de verdeling van de inboedel, de gezamenlijke woning die uiteindelijk is verkocht, de Beheer BV, waarop een ontslagvergoeding van de man was gestort en bonussen die aldus klaagster naar het pensioenfonds van de man waren overgeboekt.

2.4    Daarnaast is er een procedure gevoerd over de kinderalimentatie.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    verweerster de rechtbank en het gerechtshof heeft misleid door onjuiste informatie te verstrekken over:

1)    de huuropbrengst van de gezamenlijke koopwoning van partijen te [..],

2)    de hoogte WOZ en OZB van de gezamenlijke koopwoning,

3)    de huurovereenkomst van de gezamenlijke koopwoning,

4)    de bonussen,

5)    de prijslijst van de inboedel,

6)    de schadeloosstelling,

b)    de handtekening van klaagster te vervalsen,

c)    zich onnodig grievend uit te laten,

d)    klaagster op onnodige kosten te jagen.

3.2    Ter onderbouwing van haar klacht heeft klaagster het volgende naar voren gebracht.

3.3    Ten aanzien van klachtonderdeel a 1) Klaagster stelt dat verweerster een onjuist beeld heeft geschetst van de huuropbrengst van de koopwoning van partijen. De huuropbrengst werd in eerste instantie verzwegen. Tijdens de zitting bij de rechtbank […] stelt de wederpartij van klaagster dat het huis is verhuurd voor € 600,- per maand. Verweerster bevestigt op de zitting dat deze uitspraak van haar cliënt klopt. Klaagster stelt dat de huuropbrengst aantoonbaar hoger is. Tijdens de comparitie bij het hof te [..] wordt de huuropbrengst door verweerster wederom onjuist aangegeven. Verweerster stelt nu dat de huurovereenkomst

€ 1.200,- per maand zou zijn. Ook dit bedrag is onjuist. Klaagster stelt dat verweerster willens en wetens heeft geprobeerd om de rechtbank en ook het hof te beduvelen, waardoor zij klachtwaardig heeft gehandeld.

3.4    Ten aanzien van klachtonderdeel a 2) Verweerster heeft ten aanzien van dit punt haar cliënt proberen te begunstigen en klaagster te benadelen door onjuiste bedragen op te geven voor de WOZ en OZB van de gezamenlijke woning. Klaagster stelt dat na onderzoek bij de gemeente blijkt dat de opgegeven bedragen niet kloppen. Ook hier heeft verweerster willens en wetens geprobeerd om het hof te misleiden.

3.5    Ten aanzien van klachtonderdeel a 3) Klaagster stelt dat verweerster willens en wetens een valse huurovereenkomst heeft aangeleverd tijdens de procedure, waardoor zij ook op dit punt klachtwaardig heeft gehandeld.

3.6    Ten aanzien van klachtonderdeel a 4) Ten aanzien van de bonussen stelt klaagster dat verweerster herhaaldelijk een onjuist beeld heeft aangegeven door te doen alsof de bonussen van haar cliënt netto op een gezamenlijke rekening van partijen zijn gestort. Dit terwijl de wederpartij van klaagster de bonussen rechtstreeks in zijn pensioenfonds heeft gestort.

3.7    Ten aanzien van klachtonderdeel a 5) Klaagster stelt dat verweerster ten aanzien van de inboedel een valse prijslijst heeft aangeleverd. Er werd gedaan alsof de hele inboedel in het bezit zou zijn van klaagster en dat de helft van de opgegeven waarde de man tegemoet zou moeten komen. Ook op dit punt heeft verweerster willens en wetens de rechtbank en het hof misleid.

3.8    Ten aanzien van klachtonderdeel a 6) Klaagster stelt dat verweerster een onjuist beeld van de stand van zaken heeft gegeven met betrekking tot de schadeloosstelling die haar cliënt heeft ontvangen. Het betreft een bedrag van € 56.060,46.

3.9    Ten aanzien van klachtonderdeel b. Klaagster stelt dat de handtekening op de stukken van verweerster zijn vervalst. Klaagster heeft niet getekend voor ontvangst van de aangetekende brieven.

3.10    Ten aanzien van klachtonderdeel c. Klaagster stelt dat verweerster zich onnodig grievend jegens haar heeft uitgelaten. Klaagster heeft dit ervaren als zeer beledigend, kwetsend en vernederend. Klaagster stelt dat verweerster mogelijk in strijd heeft gehandeld met gedragsregel 31.

3.11    Ten aanzien van klachtonderdeel d. Klaagster stelt dat verweerster het maken van onnodige kosten dient te vermijden. Dit heeft verweerster niet gedaan. Klaagster stelt dat verweerster mogelijk in strijd heeft gehandeld met gedragsregel 23.

4    VERWEER

4.1    Verweerster betwist tuchtrechtelijk verwijtbaar te hebben gehandeld. Meer in het bijzonder heeft verweerster ten aanzien van de diverse klachtonderdelen tot haar verweer het volgende naar voren gebracht.

4.2    Ten aanzien van de klachtonderdeel a 1). Verweerster betwist dat zij willens en wetens herhaaldelijk een onjuist beeld van de huuropbrengst zou hebben gegeven. Het is weliswaar correct dat er enige onduidelijkheid is geweest ten aanzien van de huuropbrengst, echter dit is niet bewust gedaan.

4.3    Ten aanzien van klachtonderdeel a 2). Verweerster ontkent hetgeen klaagster op dit punt stelt. Er zijn in eerste aanleg en in hoger beroep wel door haar cliënt opgestelde staatjes in het geding gebracht van betaalde hypotheekrente en de aftrekbaarheid daarvan. Er was voor verweerster geen enkele reden om aan die staatjes te twijfelen, mede omdat haar cliënt deze in overleg met zijn boekhouder heeft opgesteld. Bovendien is formeel slechts over een jaar de onroerend zaak belasting gevorderd, terwijl tussen partijen wel vaststaat dat de eigenaarslasten bij helfte gedeeld moeten worden. Van willens en wetens proberen het hof te misleiden, is derhalve geen sprake.

4.4    Ten aanzien van klachtonderdeel a 3). Verweerster betwist dat zij willens en wetens een valse huurovereenkomst heeft overgelegd.

4.5    Ten aanzien van klachtonderdeel a 4). Verweerster stelt dat zij niet willens en wetens heeft geprobeerd het hof te misleiden en te beduvelen. Doordat klaagster geen bankafschriften verstrekt en haar cliënt de rekeningafschriften niet meer kan opvragen, omdat de bankrekening inmiddels alleen op naam van klaagster staat, stelt klaagster haar cliënt niet in staat om zijn standpunt verder te onderbouwen.

4.6    Ten aanzien van klachtonderdeel a 5). Klaagster stelt dat verweerster verantwoordelijk is voor het indienen van de prijslijst bij de rechtbank en het hof. Dit is niet correct nu in de dagvaarding uitdrukkelijk staat vermeld dat de waardes door de man zijn geschat op basis van vergelijkbare goederen op marktplaats. Verweerster heeft geen enkele reden gehad om aan deze schatting te twijfelen, nu deze door haar cliënt goed is onderbouwd. Van willens en wetens misleiden is ook op dit punt geen sprake.

4.7    Ten aanzien van klachtonderdeel a 6). Verweerster betwist hetgeen klaagster stelt omtrent het bruto bedrag van € 56.060,46.

4.8    Ten aanzien van klachtonderdeel b. Verweerster stelt dat zij de handtekening van klaagster niet heeft vervalst. Verweerster had en heeft geen enkele reden om aan te nemen dat haar cliënt de handtekening van klaagster zou hebben vervalst.

4.9    Ten aanzien van klachtonderdeel c. Verweerster betwist dat zij opmerkingen heeft gemaakt, zoals door klaagster is opgenomen in haar brief. Verweerster betwist dat zij zich onnodig grievend heeft uitgelaten.

4.10    Ten aanzien van klachtonderdeel d. Verweerster heeft op geen enkel moment niet integer gehandeld en betwist dat haar handelen tot gevolg heeft gehad dat klaagster veel financiële schade is toegebracht. Verweerster voegt daaraan toe dat klaagster in aanmerking komt voor gefinancierde rechtsbijstand en haar cliënt niet.

5    BEOORDELING

5.1    Bij de beoordeling stelt de raad voorop dat een advocaat een ruime mate van vrijheid heeft om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren.

5.2    De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

5.3    Naar het oordeel van de raad kunnen de door klaagster aangevoerde klachten niet slagen, nu die er aan voorbij zien dat verweerster per definitie een partijdige belangenbehartiger is (in dit geval die van de voormalige partner van klaagster). Niet gebleken is dat verweerster de vrijheid die haar daarbij toekomt, heeft overschreden.

5.4    Voor zover verweerster al feiten naar voren zou hebben gebracht die niet juist bleken te zijn kan, op grond van hetgeen partijen daarover over en weer hebben gesteld, niet worden aangenomen dat verweerster met de onwaarheid daarvan bekend was of deze op het moment dat deze feiten door haar naar voren werden gebracht, redelijkerwijs had moeten kennen. Klachtonderdeel a) wordt derhalve in alle onderdelen ongegrond verklaard.

5.5    Hetzelfde geldt voor klachtonderdeel b). Verondersteld dat de daarin aan de orde zijnde handtekening al vals zou zijn, is op grond van hetgeen klaagster daarover heeft gesteld niet komen vast te staan dat verweerster daarmee bekend was of bekend had moeten zijn, laat staan dat zij deze zelf zou hebben vervalst, zoals door klaagster is beweerd.   

5.6    De in verband met klachtonderdeel c) aan de orde zijnde opmerking van verweerder ter zitting dat “de kinderalimentatie ook lekker de kant van klaagster op zou gaan”, wordt, indien wordt verondersteld dat deze opmerking door verweerster is gemaakt hetgeen zij betwist, door de raad niet aangemerkt als nodeloos grievend gegeven de context van de zaak en de felheid waarin het daarin gevoerde debat tussen partijen zich tot dan toe had ontwikkeld waarbij ook klaagster zich niet onbetuigd heeft gelaten.

5.7    Klaagster heeft als onnodig grievend ervaren dat verweerster  foto’s van de auto maakte waarmee zij naar de rechtbank was gekomen, een auto waarvan zij stelt dat deze door haar was geleend. Verweerster heeft niet bestreden dat zij de betreffende foto’s heeft gemaakt. Het is de raad niet duidelijk wat verweerster met het maken van de foto’s, in het kader van de verdediging van de belangen van haar cliënt, wilde bereiken, maar tuchtrechtelijk verwijtbaar is het niet. Uit de stellingen van partijen volgt namelijk niet dat verweerster zich op het betreffende moment realiseerde dat klaagster zag dat zij de foto’s maakte. Van een door verweerster als grievend of kwetsend bedoeld handelen is dan ook geen sprake.

5.8    Klachtonderdeel c) wordt derhalve ongegrond verklaard.

5.9    In verband met klachtonderdeel d) wordt het volgend overwogen. Uit het klachtdossier blijkt van een conflict tussen partijen dat steeds verder is geëscaleerd en telkens nieuwe elementen is gaan bevatten, waarover partijen uitvoerig, in vele procedures en in meerdere instanties hebben geprocedeerd . Dat de escalatie door het optreden van verweerster is veroorzaakt en door verweerster had kunnen worden vermeden of zelfs vermeden had moeten worden, kan uit het klachtdossier niet worden opgemaakt en klaagster heeft dat ook overigens niet voldoende toegelicht. 

5.10    Ook klachtonderdeel d) wordt derhalve ongegrond verklaard.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart alle klachtonderdelen ongegrond.

Aldus gewezen door mr. J.R. Veerman, voorzitter, mrs. E. Bige, K.F. Leenhouts, K.J. Verrips en A.M.T. Weersink, leden, bijgestaan door mr. A.M. van Rossum als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 10 april 2017.

Griffier    Voorzitter