Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

22-05-2017

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2017:89

Zaaknummer

17-091/DH/RO

Inhoudsindicatie

Klacht tegen eigen advocaat, verweerder niet verschenen, geen verweer. klacht voldoende onderbouwd en aldus gegrond. zie ook dekenbezwaar 17-088 in dezelfde kwestie. onvoorwaardelijke schorsing van twee maanden

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 22 mei 2017

in de zaak 17-091/DH/RO

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 26 september 2016 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 30 januari 2017 heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 20 maart 2017 in aanwezigheid van klager. Verweerder is zonder bericht van verhindering niet verschenen.

1.4    De raad heeft kennis genomen van:

-    de klacht met bijlagen van 26 september 2016;

-    de dekenvisie van 23 januari 2017;

-    de door de deken met partijen gevoerde correspondentie.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1    Verweerder heeft klager bijgestaan in vijf zaken, te weten:

-    een geschil met de ex-werkgever van klager,

-    een geschil met betrekking tot de arbeidsongeschiktheid van klager,

-    een geschil met de gemeente waar klager woonachtig is,

-    de aansprakelijkstelling van de Nederlandse staat en

-    de aansprakelijkstelling van een ziekenhuis.

2.2    Bij brief van 27 september 2016 heeft de deken verweerder verzocht te reageren op de klacht van klager.

2.3    Bij brief van 17 november 2016 heeft de deken verweerder meegedeeld dat hij nog geen reactie had ontvangen op de klacht van klager. De deken heeft verweerder verzocht om uiterlijk op 1 december 2016 te reageren.

2.4    Bij brief van 19 december 2016 heeft de deken verweerder nogmaals verzocht te reageren op de klacht, uiterlijk binnen acht dagen.

2.5    Bij brief van 16 januari 2017 heeft de deken aan verweerder meegedeeld dat hij, bij het uitblijven van een reactie, de klacht zou onderzoeken en beoordelen op basis van de klachtbrief van klager.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder, zakelijk weergegeven, het volgende.

a)    Verweerder startte voor klager nieuwe zaken en procedures. Verweerder vroeg daarvoor toevoegingen aan ten behoeve van klager en bracht de eigen bijdrage in rekening. Verweerder behandelde de zaken van klager vervolgens niet of niet voortvarend.

b)    Verweerder was niet of slecht bereikbaar voor klager. Hij reageerde niet op (verzoeken in) e-mails en telefoonberichten met betrekking tot de zaken die hij voor klager in behandeling had. Verweerder reageerde evenmin op het verzoek van klager om informatie over de interne klachtregeling te verstrekken.

c)    Verweerder informeerde klager niet of onvoldoende over de stand van zaken in ingestelde procedures.

d)    Verweerder kwam afspraken jegens klager niet na en werkte niet volgens de met klager besproken planning. Verweerder is onder meer zijn toezegging aan klager om bij de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar melding te maken van de klachten niet nagekomen.

e)    Verweerder is twee maal niet bij een zitting van de rechtbank verschenen, zonder klager daarover op voorhand te informeren.

f)    Verweerder heeft (bewijs)documenten die klager hem had gegeven niet aan de rechtbank overgelegd en evenmin, in hoger beroep, aan het gerechtshof.

g)    Verweerder heeft klager niet goed geadviseerd in een procedure met betrekking tot de arbeidsongeschiktheid van klager.

3.2    Klager stelt door de gedragingen van verweerder schade te hebben geleden en verzoekt de raad om verweerder te veroordelen tot vergoeding daarvan. Klager heeft ter zitting verklaard dat hij met het indienen van de klacht niet slechts zijn eigen belang voor ogen heeft, maar ook de belangen van andere (potentiële) slachtoffers die verweerder mogelijk maakt en heeft gemaakt als gevolg van de wijze waarop hij zijn praktijk voert.

4    BEOORDELING

4.1    Verweerder heeft de klacht niet weersproken. Hij heeft geen (schriftelijk) verweer gevoerd en is niet ter zitting verschenen. Nu de afzonderlijke klachtonderdelen voldoende zijn onderbouwd, worden deze daarom als vaststaand  aangenomen.

4.2    Met de verweten gedragingen heeft verweerder gehandeld in strijd met de op hem rustende plicht om de hem opgedragen zaken zorgvuldig te behandelen, om zijn cliënt (schriftelijk) op de hoogte te brengen van belangrijke informatie en om zijn kantoororganisatie in te richten in overeenstemming met de eisen van een goede praktijkuitoefening (gedragsregels 4, 8 en 33). Verweerder heeft aldus niet de zorg betracht die hij als advocaat had moeten betrachten en niet gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt. Dat is tuchtrechtelijk verwijtbaar.

4.3    In het voorgaande ziet de raad tevens grond om ambtshalve toepassing te geven aan het bepaalde bij artikel 48 lid 10 van de Advocatenwet.

5    MAATREGEL

5.1    Gelet op de ernst van de verweten gedragingen, waaruit blijkt dat verweerder gedurende geruime tijd op verschillende onderdelen ernstig tekort geschoten is in zijn bijstand aan klager de acht de raad de maatregel van onvoorwaardelijke schorsing voor de duur van twee maanden passend en geboden.

5.2    De raad heeft hierbij mede in aanmerking genomen dat verweerder een relatief groot aantal tuchtrechtelijke veroordelingen heeft en daarvan kennelijk niet geleerd heeft.

5.3    De raad kan op grond van het bepaalde in artikel 48b lid 1 van de Advocatenwet als bijzondere voorwaarde bepalen dat een advocaat de door hem veroorzaakte schade moet vergoeden. Nu klager de omvang van de door hem geleden schade niet heeft gesteld en deze ook anderszins niet is gebleken, heeft de raad geen aanknopingspunten om de in artikel 48b lid van de Advocatenwet bedoelde bijzondere voorwaarde te stellen. De raad voegt hieraan toe dat klager zijn vordering tot schadevergoeding ter beoordeling kan voorleggen aan de civiele rechter.

6    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

6.1    Omdat de klacht gegrond wordt verklaard, moet verweerder het door klager betaalde griffierecht aan hem vergoeden.

6.2    De raad ziet daarnaast grond om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid van de Advocatenwet te veroordelen in de kosten die klager in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze proceskosten worden vastgesteld op een bedrag van EUR 25,- aan reiskosten.

6.3    De raad ziet eveneens grond om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze proceskosten worden vastgesteld op EUR 1.000,- en moeten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht gegrond;

-    legt aan verweerder de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van twee maanden op;

-    bepaalt dat de schorsing ingaat vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing, met dien verstande dat:

-     de onderhavige schorsing pas ingaat na afloop van eerder onherroepelijk geworden schorsingen,

-     verschillende op dezelfde dag onherroepelijk geworden schorsingen niet tegelijkertijd maar na elkaar worden tenuitvoergelegd, en dat,

-     de onderhavige schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd gedurende de tijd dat verweerder niet op het tableau staat ingeschreven;

-    spreekt ambtshalve uit dat verweerder jegens klager niet de zorgvuldigheid heeft betracht die bij een behoorlijke rechtshulpverlening betaamt;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van EUR 50,- aan klager;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van EUR 25,- aan klager;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van EUR 1.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten.

Aldus beslist door mr. M.F. Baaij, voorzitter, mrs. M.G. van den Boogerd, R. de Haan, P.J.E.M. Nuiten en P. Rijpstra, leden, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 22 mei 2017.

Griffier    Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 22 mei 2017 verzonden.