Rechtspraak
Uitspraakdatum
29-05-2017
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2017:109
Zaaknummer
16-1050/DB/ZWB
Inhoudsindicatie
Advocaat staat klagers gedurende 20 jaar bij in procedures bij de Raad van State. Klacht dat advocaat in de laatste procedure bij de Raad van State de belangen van klagers onvoldoende heeft behartigd onvoldoende geconcretiseerd. Advocaat heeft voldoende aannemelijk gemaakt op grond waarvan hij het indienen van een zienswijze tegen een globale startnotitie niet zinvol achtte.
Inhoudsindicatie
verzet ongegrond
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch
van 29 mei 2017
in de zaak 16-1050/DB/ZWB
naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de (plaatsvervangend) voorzitter van de raad van discipline van 22 november 2016 op de klacht van:
klagers
tegen:
verweerder
1 Verloop van de procedure
1.1 Bij brief van 8 januari 2016 hebben klagers bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant (hierna: “de deken”) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Bij brief aan de raad van 14 november 2016 met kenmerk K16-003, door de raad ontvangen op 15 november 2016, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 Bij beslissing van 22 november 2016 heeft de (plaatsvervangend) voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 24 november 2016 is verzonden aan klager.
1.4 Bij brief van 22 december 2016 , door de raad ontvangen op 22 december 2016, hebben klagers verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.
1.5 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 3 april 2017 in aanwezigheid van klagers en verweerder.
1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van de volgende stukken:
- het verzetschrift van klagers van 22 december 2016;
- de brief van verweerder van 15 maart 2017, met bijlagen;
- de brief van klagers van 16 maart 2017, met bijlagen.
2 FEITEN
2.1 Verweerder heeft klagers vanaf 1998 bijgestaan in diverse bestuursrechtelijke procedures bij de Raad van State betreffende de (agrarische) bestemming op het naast de woning van klagers gelegen perceel.
2.2 In 2009 is het buurpand met perceel te koop gekomen. Verweerder heeft ter voorkoming van het in de toekomst starten van een veehouderij geageerd tegen de uitbreiding van bouwmogelijkheden in het bestemmingsplan en in de procedure bij de Raad van State verkleining van het bouwblok bepleit. De Raad van State heeft bij beslissing van 13 november 2013 het beroep van klagers tegen de aan het belendend perceel toegekende agrarische bestemming gegrond verklaard, maar ook geoordeeld dat het betoog van klagers dat het bouwvlak op het naast de woning van klagers gelegen perceel diende te worden verkleind, faalde.
2.3 In 2014 is het buurpand met perceel verkocht. Verweerder heeft bij brief van 16 april 2014 aan de gemeente X verzocht om de bij besluit van 1 augustus 1995 aan de buren van klagers verleende vergunning voor het houden van vee (14 schapen en 20 stieren) in te trekken. De omgevingsdienst Midden- en West-Brabant heeft verweerder bij brief van 3 juli 2014 bericht dat de vergunning van 1 augustus 1995 door de inwerkingtreding van het Besluit landbouw milieubeheer op 6 december 2006 van rechtswege is komen te vervallen en is gaan gelden als zijnde een melding in het kader van voormeld besluit. Voorts is aan verweerder bericht dat niet kan worden ingegaan op het verzoek van verweerder omdat er geen milieuvergunning meer rust op de locatie en een melding niet kan worden ingetrokken.
2.4 Klagers hebben in mei 2015 kennisgenomen van de bekendmaking van de ‘Eerste herziening bestemmingsplan Buitengebied Halderberge”. Klagers hebben verweerder verzocht namens hen een zienswijze in te dienen. Verweerder heeft klagers bij brief van 4 juni 2015 bericht dat hij, nu het slechts de ter inzagelegging van het startdocument en het voornemen tot het opstellen van een milieueffectenrapportage betrof, geen idee (de raad leest hier aanleiding) bestond om te reageren. Hij schreef voorts dat het in zekere zin zelfs nadelig voor klagers zou kunnen uitwerken, om reeds op dat moment , omdat dit de gemeente en de nieuwe eigenaar de gelegenheid zou geven bepaalde zaken “dicht te timmeren”. Verweerder heeft klagers geadviseerd nauwlettend in de gaten te houden of er een (voor)ontwerpbestemmingsplan, dat juridisch wel relevant was, ter inzage kwam te liggen.
3 KLACHT
De voorzitter heeft de inhoud van de klacht als volgt omschreven:
Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
1. verweerder de belangen van klagers tijdens de procedure bij de Raad van State niet goed heeft behandeld; ter zitting heeft verweerder het standpunt van klagers onvoldoende verwoord;
2. verweerder geen tijd heeft gemaakt om de stukken voor de zitting bij de Raad van State door te nemen. Verweerder heeft de stukken pas in de autorit onderweg naar de zitting met klagers doorgenomen;
3. de milieuvergunning niet kon worden ingetrokken;
4. verweerder niet heeft gereageerd op de fax van 6 augustus 2014 en de e-mail van 26 juni 2015 van klagers;
5. verweerder geen zienswijze wilde indienen tegen het startdocument “eerste herziening bestemmingsplan Buitengebied Halderberge”;
6. verweerder zijn geheimhoudingsplicht heeft geschonden;
7. verweerder tegenstrijdige belangen heeft behartigd. Verweerder moet betrokken zijn geweest bij de aan- en verkoop van het buurpand, aangezien hij klagers heeft tegengewerkt in hun streven om te voorkomen dat er veehouderij zou komen op het naastgelegen perceel.
4 VERZET
4.1 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het volgende in:
1. De klacht heeft niet enkel betrekking op de verwoording ter zitting, maar ook op het gedrag, de handelwijze en de inhoud van het bij de Raad van State ingediende beroepschrift;
2. verweerder heeft in de procedure bij de Raad van State niet alle stukken aan klagers doorgestuurd en heeft voorafgaand aan de zitting bij de Raad van State geen uitleg gegeven.
3. klagers hebben er ook over geklaagd dat het dossier zoek is;
4. de voorzitter heeft klagers klachten ten onrechte kennelijk ongegrond geoordeeld.
5 VERWEER
5.1 Verweerder heeft namens klagers geageerd tegen de uitbreiding van bouwmogelijkheden in het bestemmingsplan. Er is geprocedeerd tegen zowel de omvang van het bouwblok, de vorm van het bouwblok als de bebouwingsmogelijkheden. Verweerder heeft op verzoek van klagers in de procedure bij de Raad van State op verkleining van het bouwblok aangestuurd. Verweerder betwist dat de voorzitter hem heeft gevraagd wat hij wilde bereiken en dat hij daar geen antwoord op had.
5.2 Verweerder heeft alle mogelijke procedures gevoerd en daarbij steeds nauw overleg met klagers gevoerd. Verweerder was ook aanwezig bij het bezoek van de in bedoelde procedure bij de Raad van State ingeschakelde StAB, welk bezoek hij uitvoerig met klagers heeft voorbereid.
5.3 Het verzoek om intrekking van de vergunning kon op grond van juridische argumenten niet slagen. Verweerder heeft dit aan klagers uitgelegd.
5.4 Het indienen van een zienswijze tegen een globale notitie als het startdocument achtte verweerder zinloos. Klaagster heeft dit telefonisch ook erkend. Een reactie op het startdocument zou voor klagers zelfs negatief hebben kunnen uitvallen.
5.5 Verweerder betwist met de buurman tegen klagers te hebben samengespannen.
5.6 Het dossier is nooit zoek geraakt. Verweerder heeft een afschrift van het dossier naar het kantoor van de advocaat die een second opinion zou uitvoeren toegezonden. Bij de verzending is iets misgegaan. Verweerder beschikt nog steeds over het dossier. Het verzoek om een second opinion is uiteindelijk door klagers ingetrokken.
6 BEOORDELING
6.1 Klagers hebben in verzet aangevoerd dat de voorzitter zich in haar beslissing van 22 november 2016 van een te enge klachtomschrijving is uitgegaan. Blijkens verzetgrond 1 menen klagers dat de voorzitter zich ten onrechte heeft beperkt tot de rol van verweerder tijdens de zitting bij de Raad van State. De raad volgt klagers hierin niet. De voorzitter heeft het eerste onderdeel van de klacht aldus weergegeven dat verweerder de belangen van klagers tijdens de procedure bij de Raad van State niet goed heeft behandeld en is bij de beoordeling hiervan uitgegaan. Klagers gaan er ten onrechte van uit dat de toevoeging in het tweede zinsdeel “ter zitting heeft verweerder het standpunt van klagers onvoldoende verwoord” als beperking is bedoeld in die zin dat deze enkel betrekking zou hebben op de zitting. Daarnaast hebben klagers hun standpunt dat het beroepschrift juridisch inhoudelijk onjuist was, ook niet als zelfstandig klachtonderdeel in het dekenonderzoek naar voren gebracht. De raad verwijst hier naar de klachtbrief van 8 januari 2016 en de Gespreksnotitie van 27 januari 2016 waarin klagers (nadere) formulering van hun klacht ten overstaan van de deken is vastgelegd. Hun standpunt omtrent het beroepschrift is ook niet in de brief van de deken van 22 september 2016 als zelfstandig klachtonderdeel opgenomen. Niet gebleken is dat klagers zich met de weergave van hun klachten in de fase van het dekenonderzoek niet konden verenigen. Derhalve heeft de voorzitter met juistheid het hier genoemde standpunt van klagers niet als zelfstandig klachtonderdeel opgenomen.
6.2 Met betrekking tot klagers’ betoog dat ook de klachtomschrijving door de voorzitter van het tweede klachtonderdeel te eng was, zoals aangevoerd in verzetgrond 2, verwijst de raad naar het hiervoor overwogene. Ook het standpunt van klagers dat verweerder in de procedure bij de Raad van State niet alle stukken aan hen heeft doorgestuurd, werd niet eerder als zelfstandig klachtonderdeel naar voren gebracht. Dit geldt evenzeer voor klagers’ verzetgrond 3 die zich ertegen richt dat de voorzitter ten onrechte hun klacht dat het dossier zoek is niet in zijn beoordeling heeft betrokken. Ten overvloede overweegt de raad dat ook deze door klagers gestelde feiten niet zijn geconcretiseerd noch onderbouwd. Verweerder heeft -uitvoerig en met stukken onderbouwd- de correspondentie met klagers en het met hen gevoerd overleg in het kader van de procedure bij de Raad van State weergegeven en daarbij uitdrukkelijk weersproken dat hij stukken uit die procedure zou hebben achter gehouden. Ter zitting heeft verweerder voorts verklaard dat de aan de advocaat die de door klagers gewenste second opinion zou uitvoeren, toegezonden stukken daar kennelijk niet zijn aangekomen, maar hijzelf nog steeds over het complete dossier beschikt.
6.3 Verweerder heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zijn aan klagers gegeven advies om geen zienswijze tegen de genoemde eerste herziening van het bestemmingsplan in te dienen, op goede gronden berustte. Dat klagers zich hierin niet konden vinden, betekent niet dat dit advies onjuist was en verweerder hiervan tuchtrechtelijk een verwijt te maken valt. Nu het verzet van klagers tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.
BESLISSING
De raad van discipline:
verklaart het verzet ongegrond.
Aldus beslist door mr. M.M.T. Coenegracht, voorzitter, mrs. H.C.M. Schaeken en L.W.M. Caudri, leden, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 29 mei 2017.
Griffier Voorzitter
mededelingen van de griffier ter informatie:
Deze beslissing is in afschrift op 30 mei 2017
verzonden aan:
- klagers
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant
Op grond van artikel 46h lid 7 Advocatenwet kan van deze beslissing geen hoger beroep worden ingesteld.