Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

01-06-2017

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2017:114

Zaaknummer

17-332/DB/ZWB

Inhoudsindicatie

Klacht onderzocht conform leidraad.

Inhoudsindicatie

Kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch

van    1 juni 2017

in de zaak 17-332/DB/ZWB

 

naar aanleiding van de klacht van:

 

 

                                              

                                              

klaagster

 

 

tegen:

 

 

verweerder

 

 

 

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant (hierna: de deken) van 2 mei 2017 met kenmerk nr. K16-115 en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

 

1                FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en voor zover voor de beoordeling van de klacht van belang, van de volgende feiten  uitgegaan:

1.1       Bij brieven d.d. 1 mei, aangevuld bij brieven d.d. 14 juli, 6 en 12 augustus 2015 heeft klaagster bij verweerder in zijn hoedanigheid van deken in het arrondissement Amsterdam klachten ingediend tegen mr. B.

1.2       Nadat de klachten vervolgens op verzoek van verweerder door het kantoor van mr. B overeenkomstig de interne klachtenregeling zijn behandeld, heeft klaagster haar klachten gehandhaafd. Verweerder heeft klaagster vervolgens gewezen op de mogelijkheid om de zaak voor te leggen aan de Geschillencommissie Advocatuur, van welke mogelijkheid klaagster geen gebruik heeft gemaakt, zodat verweerder de klachten op 18 augustus 2015 in behandeling heeft genomen.

1.3       Mr. B heeft bij brieven d.d. 11 november 2015 en 12 januari 2016 verweer gevoerd tegen de klachten. Bij brief d.d. 21 januari 2016 heeft klaagster verweerder van haar repliek voorzien, op welke brief mr. B bij brief d.d. 8 maart 2016 heeft gereageerd.

1.4       Klaagster heeft om doorzending van het klachtdossier aan de raad van discipline gevraagd. Na ontvangst van het griffierecht heeft verweerder de klachten, voorzien van een toelichting en stukken, bij brief d.d. 19 mei 2016 ter kennis gebracht van de raad van discipline in het ressort Amsterdam. De klachten zijn behandeld ter zitting van de raad van discipline in het ressort Amsterdam op 2 augustus 2016. Bij beslissing d.d. 30 augustus 2016 met kenmerk 16-466/A/A heeft de raad van discipline klaagsters klachten deels gegrond, deels ongegrond verklaard en is aan mr. B een waarschuwing opgelegd.  

1.5       Bij brief d.d. 24 augustus 2016 heeft klaagster een klacht tegen verweerder ingediend bij het Hof van Discipline. Het Hof van Discipline heeft bij beslissing d.d. 29 augustus 2016 voor onderzoek van de klacht de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant aangewezen.

 

2             KLACHT

2.1      De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

in zijn hoedanigheid van deken klaagsters klacht niet naar behoren heeft behandeld.

                       

 

2.2       Toelichting:

Er heeft geen daadwerkelijke behandeling van klaagsters klachten plaatsgevonden en er is geen gedegen onderzoek gedaan. Het onderzoeksdossier is niet compleet. Klaagster is niet gehoord c.q. er is geen verslag gemaakt van een hoorzitting. De klachten van klaagster zijn niet afgehandeld. Verweerder heeft geen dekenoordeel gegeven. Het dossier is niet tijdig doorgeleid naar de raad van discipline.

 

3             VERWEER

                        3.1       De klacht is ongegrond. Verweerder heeft klaagster en mr. B erop gewezen dat eerst de interne klachtenregeling diende te worden gevolgd. Toen bleek dat dit niet tot een oplossing had geleid, heeft verweerder klaagster gewezen op de mogelijkheid om de zaak voor te leggen aan de Geschillencommissie Advocatuur, van welke mogelijkheid klaagster geen gebruik wenste te maken, zodat verweerder de klachten op 18 augustus 2015 in behandeling heeft genomen.

                        3.2       Verweerder heeft bij de behandeling van klaagsters klachten de landelijke Leidraad inzake dekenale klachtbehandeling gevolgd. Om die reden is klaagsters klacht niet direct doorgeleid naar de raad van discipline, maar pas nadat de interne klachtenregeling was gevolgd en nadat verweerder een onderzoeksdossier had gevormd. Na afsluiting van het onderzoek is de klacht met de aanbiedingsbrief d.d. 19 mei 2016 aan de raad van discipline doorgeleid voor verdere behandeling door de raad, die zich kennelijk voldoende voorgelicht achtte en een beslissing heeft gegeven op 30 augustus 2016, waarbij de klachten deels gegrond, deels ongegrond zijn verklaard en waarbij aan mr. B een waarschuwing is opgelegd.

                                                                   

4             BEOORDELING

4.1       De klacht heeft betrekking op het optreden van verweerder in zijn hoedanigheid van deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam. De voorzitter stelt als maatstaf voorop dat het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht betrekking heeft op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Maar ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, bijvoorbeeld als deken, blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Indien hij zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt (HvD 30 januari 2017, ECLI:NL:TAHVD:2017:16, HvD 7 april 2014, ECLI:NL:TAHVD:2014:124). De tuchtrechter toetst dat optreden in hoedanigheid niet slechts marginaal; er volgt een volle toets naar de vraag of het vertrouwen in de advocatuur is geschaad en, bij positieve beantwoording, of is gehandeld in strijd met de norm van artikel 46 Advocatenwet (HvD 7 juli 2014, ECLI:NL:TAHVD:2014:222). Dit betekent dat de vraag voorligt of verweerder zich bij de vervulling van die functie op de punten die in dit geding aan de orde zijn zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad.

4.2       Naar het oordeel van de voorzitter heeft verweerder klaagster terecht en conform hetgeen is bepaald in de Leidraad houdende regels inzake dekenale klachtbehandeling (hierna: “de Leidraad”) geadviseerd om de interne klachtregeling bij het kantoor van mr. B te doorlopen. Uit de overgelegde stukken blijkt dat verweerder klaagsters klacht vervolgens, nadat de interne klachtenregeling was doorlopen, conform de Leidraad heeft behandeld, waarbij klaagster en mr. B in de gelegenheid zijn gesteld om hun standpunten schriftelijk naar voren te brengen en toe te lichten. Van het feit dat geen hoorzitting heeft plaatsgevonden kan verweerder geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt, nu de Leidraad dit niet voorschrijft en ook niet van de noodzaak van het mondeling horen van partijen is gebleken.

4.3       Naar het oordeel van de voorzitter heeft verweerder bij de behandeling van klaagsters klachten en de doorzending van de klachten en de daarbij behorende stukken aan de raad van discipline de benodigde zorgvuldigheid betracht. Klaagsters stelling dat verweerder haar klacht niet heeft afgehandeld is dan ook feitelijk onjuist. Dat het klachtdossier niet compleet was, is niet gebleken, noch dat verweerder het klachtdossier niet tijdig aan de raad van discipline heeft doorgestuurd.  Voor zover de inhoud van de klacht of de feiten waarop de klacht berustte naar klaagsters mening niet volledig of niet op de juiste wijze in het door verweerder aan de raad van discipline doorgestuurde klachtdossier tot uitdrukking kwamen, was klaagster in de gelegenheid om dit tijdens de procedure bij de raad van discipline naar voren te brengen. De voorzitter overweegt voorts dat, indien en voor zover de raad van discipline in het ressort Amsterdam bij de beoordeling van klaagsters zaak tot de conclusie was gekomen dat het door verweerder verrichte onderzoek ontoereikend was geweest, de raad het klachtdossier had kunnen terugsturen naar verweerder teneinde nader onderzoek te verrichten. De raad heeft dit kennelijk echter niet nodig geacht en heeft op basis van het door verweerder doorgestuurde klachtdossier op 30 augustus 2016 een beslissing gegeven, waarbij de klachten deels gegrond, deels ongegrond zijn verklaard en waarbij aan mr. B een waarschuwing is opgelegd.

4.4       De voorzitter overweegt tot slot dat verweerder niet gehouden was om een dekenstandpunt in te nemen. De Leidraad verplicht niet tot het formuleren van een dekenstandpunt en niet is gebleken dat klaagster nadeel heeft ondervonden van het feit dat verweerder geen dekenstandpunt heeft ingenomen.

4.5       Gelet op het voorgaande is de voorzitter van oordeel dat de klacht met toepassing van artikel 46j lid 1 sub c Advocatenwet kennelijk ongegrond moet worden verklaard. Naar het oordeel van de voorzitter is geenszins gebleken dat verweerder zich in zijn hoedanigheid van deken zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht met toepassing van artikel 46j lid 1 sub c Advocatenwet kennelijk ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. A.G.M. Zander, voorzitter, met bijstand van mr. Th.H.G. van de Langenberg als griffier op   1 juni 2017

 

 

Griffier                                            Voorzitter

 

mededelingen van de griffier ter informatie:

 

Deze beslissing is in afschrift op 1 juni 2017

                                                                         

verzonden aan:

-     klaagster

-     verweerder

-     de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant

 

Ingevolge artikelen 46j en 46h van de Advocatenwet kunnen klaagster, verweerder en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant binnen dertig dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch.

Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift ( in tweevoud ), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven.

De termijn van dertig dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van dertig dagen is niet mogelijk.

 

                     Het verzetschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij de raad van discipline:

 

                     a.         Per post

Het verzetschrift dient samen met de beslissing waarvan verzet in tweevoud, per post te    worden toegezonden aan de griffie van de raad.

Het postadres van de griffie van de raad van discipline is:

Postbus 1190, 4801 BD Breda

 

b.         Bezorging

De griffie is gevestigd in het gerechtsgebouw, Sluissingel 20, Breda

 

c.         Per fax

Het faxnummer van de raad van discipline is

088-2053737

 

Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het verzetschrift samen met een afschrift van de beslissing waarvan verzet in tweevoud per post te worden toegezonden aan de griffie van de raad van discipline.

 

 

Informatie ook op raadvandiscipline.nl