Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

24-04-2017

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2017:83

Zaaknummer

16-928

Inhoudsindicatie

Verweerder heeft gedragsregel 15 lid 2 geschonden door zich nog ná bepaling van de uitspraakdatum zonder toestemming van (de advocaat van) klaagster met een V8-formulier tot het gerechtshof te wenden, zonder dat van bijzondere omstandigheden - die een afwijking van deze regel zouden rechtvaardigen - is gebleken. Belang van cliënt bij een spoedige uitspraak onvoldoende. Klacht in zoverre gegrond. Waarschuwing.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 24 april 2017

in de zaak 16-928

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 17 februari 2016 heeft klaagster bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 30 september 2016 met kenmerk 16-0055/AF/sd, door de raad ontvangen op 3 oktober 2016, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 13 februari 2017 in aanwezigheid van klaagster en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennis genomen van het van de deken ontvangen dossier.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.1    Klaagster is sinds enige jaren verwikkeld in een echtscheidingstraject. Haar ex-echtgenoot wordt daarin bijgestaan door verweerder.

2.2    Op [….] heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden bij het gerechtshof [naam] waarbij klaagster, bijgestaan door haar advocaat, en verweerder, met zijn cliënt, aanwezig waren. De uitspraakdatum is aan het einde van de mondelinge behandeling bepaald op [….], welke uitspraakdatum - na aanhoudingen – laatstelijk is bepaald op [….].

2.3    Op 19 januari 2016 heeft verweerder een V8-formulier ingediend bij het gerechtshof waarin hij het gerechtshof namens zijn cliënt het volgende verzoekt:

“Op [….] heeft in onderhavige zaak een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Aanvankelijk zou de beschikking op [….] volgen, doch in verband met meerdere aanhoudingen wordt de beschikking thans [….] verwacht. Alsdan zal bijna 5 maanden verstreken zijn na de mondelinge behandeling. De man kan uw hof enkel verzoeken op genoemde datum ook daadwerkelijk een beschikking te geven, doch mede als gevolg van recente ontwikkelingen in zijn baan, verzoekt de man hierom met klem. De man ligt dit als volgt kort toe.

Per 1 januari 2016 is de man van functie gewisseld en is hij nu Senior Operational Risk Controller bij de Rabobank. De man realiseert zich dat hij uw hof thans geen nieuwe stukken meer toe kan zenden, doch acht hij het wel van belang uw hof te informeren over de financiële gevolgen van zijn functiewisseling. Als gevolg van deze wisseling is de salarisuitloop zoals beschreven in productie 57 van de man namelijk komen te vervallen en valt hij als gevolg hiervan terug in zijn salaris. Voorts brengt het feit dat de man thans een controle functie uitoefent met zich mee dat aan hem geen variabele beloningen (zoals een bonus e.d.) meer kunnen worden toegekend.

Mede als gevolg van deze daling in zijn inkomen, verzoekt de man uw hof dan ook om zo spoedig mogelijk een beschikking te geven.”

2.4    Per e-mail van 19 januari 2016 om 17:43 uur heeft verweerder ter kennisgeving aan de advocaat van klaagster een kopie van zijn V8-formulier gezonden.

2.5    Naar aanleiding daarvan heeft de advocaat van klaagster op 20 januari 2016 aan het hof een V8-formulier gezonden, waarin zij aangeeft geen bezwaar te hebben tegen een spoedige beschikking, maar wel bezwaar maakt tegen kennisneming door het gerechtshof van de inhoudelijke mededelingen van verweerder in zijn V8-formulier, welke mededelingen zonder medeweten of instemming van klaagster door verweerder aan het gerechtshof kenbaar zijn gemaakt.

2.6    Bij brief van 21 januari 2016 aan verweerder - in kopie aan de advocaat van klaagster - heeft de griffier van het gerechtshof zijn V8-formulier geretourneerd met de mededeling dat de mondelinge behandeling al had plaatsgevonden en er daarna niet meer gecorrespondeerd mocht worden met het gerechtshof.

2.7    Het gerechtshof heeft op [….] uitspraak gedaan.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    nadat de zaak al voor uitspraak stond, op [....] 2016 en zonder medeweten van (de advocaat van) klaagster een formulier met daarin nieuwe inhoudelijke informatie aan het gerechtshof te sturen met de bedoeling om daarmee de beslissing van het gerechtshof te beïnvloeden;

b)    regelmatig stukken te laat / buiten de termijn aan te leveren bij de rechtbank of het hof, waardoor klaagster in haar verweer werd benadeeld.

4    VERWEER

Ad klachtonderdeel a)

4.1    Op 19 januari 2016 heeft verweerder een V8-formulier ingediend bij het gerechtshof en meteen daarna ter kennisgeving een kopie aan de advocaat van klaagster gezonden. Op 20 januari 2016 heeft de advocaat van klaagster daarop gereageerd met een V8-formulier aan het gerechtshof. Als gevolg daarvan heeft de griffier van het gerechtshof zijn V8-formulier retour gezonden. Daaruit blijkt dat het gerechtshof geen kennis heeft genomen van de inhoud van zijn V8-formulier. Van beïnvloeding van het gerechtshof kan reeds daarom geen sprake zijn geweest volgens verweerder. Los daarvan is verweerder van mening dat hij het formulier bij het hof mocht indienen met de toelichting zoals hij dat heeft gedaan. Anders dan klaagster betoogt was immers geen sprake van nieuwe financiële informatie van zijn cliënt, omdat dat al tijdens de mondelinge behandeling bij het gerechtshof was besproken. De enige intentie van de toezending van het V-formulier aan het hof was om na de diverse aanhoudingen door het gerechtshof en financiële problemen aan de zijde van zijn cliënt, nu op korte termijn een uitspraak te krijgen. Dat is ook zo gebeurd. Onder de hiervoor geschetste omstandigheden kan verweerder daarvan geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt.

Ad klachtonderdeel b)

4.2    Volgens verweerder heeft hij slechts eenmalig stukken te laat, want na de termijn van veertien dagen, ingediend en wel bij het gerechtshof. Dat had onder meer te maken met de traagheid van het aanleveren van gegevens door klaagster. Nu het gerechtshof bij aanvang van de mondelinge behandeling over de toelaatbaarheid ervan heeft geoordeeld, is van enig tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen geen sprake, aldus verweerder.

5    BEOORDELING

5.1    Voorop wordt gesteld dat naar vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline geldt dat de gedragsregels de normen onder woorden brengen, die naar de heersende opvatting in de kring der advocaten behoren te worden in acht genomen bij de uitoefening van het beroep van advocaat en zijn bedoeld als richtlijn voor de advocaat. Bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht dient de tuchtrechter het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen. Bij deze toetsing is de tuchtrechter niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien het open karakter van de wettelijke normen, daarbij van belang zijn. Of het niet naleven van een bepaalde gedragsregel ook tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen oplevert, hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.

Ad klachtonderdeel a)

5.2    In dit klachtonderdeel verwijt klaagster verweerder dat hij nadat de zaak voor uitspraak stond zonder haar toestemming nadere informatie aan het gerechtshof heeft verstrekt en daarmee tuchtrechtelijk verwijtbaar zou hebben gehandeld jegens haar. Verweerder heeft daartegen gemotiveerd verweer gevoerd.

5.3    Uitgangspunt is dat ingevolge lid 2 van Gedragsregel 15 het de advocaat, nadat om een uitspraak is gevraagd, niet is geoorloofd zich zonder toestemming van de wederpartij tot de rechter te wenden. Deze Gedragsregel strekt ter bescherming van de belangen van klaagster als wederpartij van verweerder. Daarmee wordt immers beoogd te voorkomen dat een advocaat zonder medeweten en instemming van de wederpartij na het sluiten van het processuele debat informatie aan de rechter verstrekt waardoor de rechter alsnog in zijn besluitvorming zou kunnen worden beïnvloed.

5.4    Op basis van de vastgestelde feiten staat naar het oordeel van de raad vast dat lid 2 van Gedragsregel 15 door verweerder is geschonden. Verweerder heeft zich immers nog ná bepaling van de uitspraakdatum - op  [….] - zonder toestemming van (de advocaat van) klaagster op 19 januari 2016 met een V8-formulier tot het gerechtshof gewend. Verweerder beroept zich hierbij op bijzondere omstandigheden, in het bijzonder het door hem toegelichte belang van zijn cliënt, die een afwijking van de bedoelde Gedragsregel rechtvaardigden. Naar het oordeel van de raad vormt het beroep op het belang van de cliënt van verweerder bij een spoedige beslissing van het gerechtshof, gelet op de betwisting door klaagster van de door verweerder gegeven toelichting daarop, een ontoereikende rechtvaardiging om lid 2 van Gedragsregel 15 te schenden. Het had in de gegeven omstandigheden op de weg van verweerder gelegen om vooraf overleg met de advocaat van klaagster te hebben en toestemming van klaagster te verkrijgen alvorens het V8-formulier aan het hof toe te sturen. Verweerder heeft dat nagelaten. Dat klaagster uiteindelijk feitelijk niet in haar belang is geschaad omdat de griffier van het gerechtshof het V8-formulier van verweerder meteen aan hem retour heeft gezonden, maakt dit oordeel niet anders.

5.5    Op grond van het vorenstaande is de raad dan ook van oordeel dat verweerder niet heeft gehandeld als een behoorlijk advocaat betaamt en derhalve tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Dit klachtonderdeel is dan ook gegrond.

Ad klachtonderdeel b)

5.6    Het verwijt dat verweerder regelmatig te laat documenten heeft aangeleverd aan gerechtelijke instanties is door klaagster algemeen gesteld en niet met concrete feiten onderbouwd, behoudens het niet tijdig aanleveren van stukken door verweerder voor de mondelinge behandeling bij het gerechtshof op [….].

5.7    Nu verweerder voldoende heeft toegelicht waarom hij die stukken te laat heeft aangeleverd en het gerechtshof blijkens het proces-verbaal tijdens de mondelinge behandeling heeft beslist dat die stukken toch in aanmerking zouden worden genomen bij de beoordeling, valt niet in te zien in welke zin verweerder daarvan een tuchtrechtelijk verwijt treft. Een feitelijke grondslag voor een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen ontbreekt. Op grond daarvan oordeelt de raad klachtonderdeel b) ongegrond.

6    MAATREGEL

Op grond van het vorenstaande acht de raad na te melden maatregel passend en geboden.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Aangezien de klacht gegrond is verklaard, moet verweerder het door klaagster betaalde griffierecht aan haar vergoeden.

7.2    De raad ziet daarnaast aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die klaagster in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op een bedrag van € 25,- aan reiskosten.

7.3    De raad ziet eveneens aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze kosten worden vastgesteld op € 1.000,00 en moeten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.

7.4    Alle kosten moeten binnen vier weken na heden worden betaald.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart klachtonderdeel a) gegrond;

-    verklaart klachtonderdeel b) ongegrond;

-    legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 25,- aan klaagster;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten.

Aldus gewezen door mr. A.E. Zweers, voorzitter, mrs. A.D.G. Bakker, R.J.A. Dil, leden en bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 24 april 2017.

Griffier    Voorzitter