Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

10-04-2017

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2017:82

Zaaknummer

16-882

Inhoudsindicatie

De raad oordeelt de kwaliteit van de verleende dienstverlening grotendeels voldoende. Klaagster wist van verstrijken bezwaartermijn maar heeft ingestemd met de procedure tegen UWV. Verweerder heeft in dat kader gedaan wat hij moest doen, behalve tijdig toezenden van negatieve uitspraak aan klaagster met toelichting over hoger beroep mogelijkheden. In vakantietijd onvoldoende voor waarneming gezorgd. Dat klachtonderdeel is gegrond. Waarschuwing.

Uitspraak

Beslissing van de raad van discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 10 april 2017

in de zaak 16-882

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 1 februari 2016 heeft klaagster bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 20 september 2016, met kenmerk 16-0032/AF/sd, door de raad ontvangen op 21 september 2016, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 13 februari 2017 in aanwezigheid van klaagster en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennis genomen van het van de deken ontvangen dossier.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.1    Verweerder heeft in de periode vanaf 2014 tot september 2015 de belangen van klaagster behartigd in haar geschil met het UWV. Klaagster heeft op twee verschillende adressen twee WW-uitkeringen aangevraagd en ontvangen. Het UWV heeft van klaagster terugbetaling gevorderd van de teveel ontvangen bedragen en een boete opgelegd. 

2.2    Bij brief van 22 december 2014 heeft verweerder namens klaagster aan het UWV bericht:

“Bij mail van 19 december 2014 ontving ik van cliënte het dwangbevel van 14 november 2014. Cliënte heeft beroep ingesteld tegen de onderliggende besluiten waarop nog geen uitspraak is gedaan. Onder protest stelt cliënte voor dat zij per maand een bedrag van Eur. 100,- aflost. Zij heeft geen draagkracht om het bedrag ineens te voldoen. Graag verneem ik of u akkoord gaat met het voorstel.”

2.3    Bij brief van 30 januari 2015 heeft verweerder namens klaagster aan het UWV verzocht om een bedrag voor aflossing vast te stellen conform de wens van klaagster.

2.4    Op 10 februari 2015 heeft verweerder aan klaagster een e-mail van het UWV inzake de betaalregeling gemaild en haar gevraagd om de daarin door het UWV verzochte stukken bij hem in te leveren.

2.5    Op 16 februari 2015 heeft verweerder gemaild met het UWV en diezelfde dag tevens met klaagster over de door het UWV opgevraagde stukken, de opgevraagde informatie en “inzake de betaalregeling met klaagster”.

2.6    Bij brief van 28 september 2015 heeft verweerder aan klaagster laten weten:

“Vorige week ontving uw partner van mij persoonlijk een kopie  van de uitspraak van de rechtbank.

De termijn voor het indienen van hoger beroep was verlopen. Uw partner heeft mij duidelijk gemaakt dat hij daarmee niet kon leven. Indien u meent dat ik schadeplichtig naar u ben, dan kunt u mij aansprakelijk stellen en ik zal dan uw brief naar mijn aansprakelijkheidsverzekering doorgeleiden.

U vroeg mij om uw dossier aan u over te dragen. U treft uw dossier bijgaand aan. Ik heb geen kopie gemaakt. Het staat u uiteraard vrij om advies in te winnen.”

2.7    De verzekeringsmaatschappij van verweerder heeft aansprakelijkheid van verweerder jegens klaagster afgewezen.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    post van de wederpartij / het UWV met betrekking tot een betalingsregeling niet door te sturen aan klaagster;

b)    na het verstrijken van de bezwaartermijn namens klaagster bezwaar in te dienen;

c)    klaagster niet te attenderen op de noodzaak tot het treffen van een betalingsregeling met het UWV of haar te informeren over de zittingsdatum;

d)    veel te laat, pas aan het einde van de zitting op 16 juli 2015 in [plaats], te verschijnen;

e)    onbereikbaar te zijn voor klaagster, zowel telefonisch als per e-mail;

f)    het - voor klaagster ongunstige - vonnis niet meteen aan haar door te sturen en haar daarna niet te wijzen op de mogelijkheid van het instellen van hoger beroep. Daardoor kon zij geen hoger beroep meer instellen.

4    VERWEER

Ad klachtonderdelen a) en c)

4.1    Verweerder betwist dat hij klaagster niet op de hoogte zou hebben gehouden van post betreffende een betalingsregeling met het UWV en dat zij daardoor een hogere boete zou hebben gekregen van het UWV. Verweerder heeft klaagster over de door haar gewenste betalingsregeling gesproken, haar op de noodzaak van een regeling gewezen, en bij brieven van 22 december 2014 en van 30 januari 2015 het UWV daarover nader geïnformeerd. Ook op 10 februari 2015 heeft hij klaagster een e-mail van het UWV doorgezonden inzake de betalingsregeling. Volgens verweerder was klaagster bekend met de zittingsdatum. Uiteindelijk heeft klaagster, buiten verweerder om, een betalingsregeling met het UWV getroffen.

Ad klachtonderdeel b)

4.2    Volgens verweerder wist klaagster toen zij voor het eerst bij hem kwam, dat de bezwaartermijn tegen de terugvordering door het UWV al was verlopen. Op dat moment stond alleen nog een termijn open van de aan haar opgelegde boete en kon alleen daartegen het bezwaar worden gericht.  In overleg met klaagster heeft verweerder alsnog gepoogd om door het indienen van bezwaar uit te zoeken of wel sprake was geweest van juiste adressering aan klaagster. Het bezwaar is door de rechtbank afgewezen.

Ad klachtonderdeel d)

4.3    Verweerder erkent dat hij te laat op de zitting bij de rechtbank is verschenen als gevolg van het uitlopen van een zitting daarvoor. Dat hij mogelijk later zou zijn, had verweerder vooraf al telefonisch en schriftelijk aan de rechtbank laten weten. Klaagster heeft van zijn latere aanwezigheid op de zitting geen nadeel ondervonden. Het UWV heeft de boete tijdens die zitting zelfs ambtshalve verlaagd, aldus verweerder.

Ad klachtonderdeel e)

4.4    Verweerder bestrijdt dat hij voor klaagster onbereikbaar is geweest en stelt dat hij haar regelmatig en indien nodig heeft gesproken of met haar heeft gemaild.

Ad klachtonderdeel f)

4.5    Verweerder erkent dat hij de uitspraak van de rechtbank niet terstond aan klaagster heeft toegezonden en haar daarna niet heeft gewezen op de mogelijkheid om tegen het negatieve vonnis in hoger beroep te gaan. Of verweerder hiervoor aansprakelijk kan worden gehouden is een kwestie tussen klaagster en zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar. Het enkele feit dat hij klaagster niet heeft geïnformeerd over de mogelijkheid van hoger beroep is echter niet tuchtrechtelijk verwijtbaar, zo stelt verweerder.

5    BEOORDELING

5.1    In deze zaak staat centraal of verweerder het geschil van klaagster met het UWV over haar uitkering heeft behandeld met voldoende zorg ten opzichte van de belangen van klaagster, als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. De raad neemt bij de beoordeling het volgende in aanmerking.

5.2    De tuchtrechter toetst de kwaliteit van de dienstverlening in volle omvang, rekening houdende met de vrijheid die de advocaat dient te hebben met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waarvoor een advocaat bij de behandeling kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat daarbij heeft is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.

Ad klachtonderdelen a), c) en e)

5.3    Gelet op de samenhang van deze klachtonderdelen zal de raad deze gelijktijdig behandelen.

5.4    Tot de professionele standaard als bedoeld in 5.2 hiervoor behoort onder meer het informeren van een cliënt over de voortgang van de lopende procedure door relevante post door te sturen en de cliënt deskundig te adviseren over een noodzaak tot het sluiten van een betalingsregeling of juist niet. De advocaat dient tevens voldoende bereikbaar te zijn voor de cliënt.

5.5    De raad acht het aannemelijk, gelet op de door klaagster niet betwiste inhoud van de brief van 22 december 2014 van verweerder aan het UWV, dat verweerder voor verzending daarvan met klaagster heeft gesproken over de (mogelijkheid van een) betalingsregeling van aflossing met € 100,- per maand aan het UWV. De raad is uit de stukken en het verhandelde ter zitting gebleken dat klaagster kennelijk zelf op een zeker moment een betalingsregeling met het UWV heeft afgesproken, van € 200,- per maand. Klaagster heeft niet met stukken onderbouwd dat zij door toedoen van verweerder een hogere boete van het UWV opgelegd heeft gekregen terwijl volgens verweerder de boete ter zitting juist is verlaagd. Gelet hierop kan de raad de juistheid van dit verwijt van klaagster jegens verweerder niet vaststellen.

5.6    Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is de raad voorts gebleken dat verweerder in elk geval op 10 februari 2015 en op 16 februari 2015 per e-mail contact met klaagster heeft gehad, onder meer over een betalingsregeling en over toezending van relevante stukken aan het UWV. Gelet op de betwisting daarvan door verweerder is niet vast komen te staan dat verweerder meer post van het UWV met betrekking tot de betalingsregeling niet heeft doorgezonden aan klaagster. Daarnaast heeft verweerder onbetwist verklaard dat hij telefonisch contact met klaagster heeft gehad en met haar heeft gezocht indien dat nodig was, ook over de zitting. Dat verweerder onbereikbaar was voor klaagster is dan ook niet komen vast te staan.

5.7    Op grond van het vorenstaande is de raad van oordeel dat verweerder daarin naar behoren heeft bijgestaan, zodat hem geen tuchtrechtelijk verwijt treft. Daarmee oordeelt de raad de klachtonderdelen a), c) en e) ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

5.8    Klaagster verwijt verweerder in dit klachtonderdeel dat hij nodeloos, want na het verstrijken van de bezwaartermijn, bezwaar heeft ingediend. Verweerder heeft hiertegen gemotiveerd verweer gevoerd. Klaagster heeft in haar klachtbrief aangegeven dat zij in elk geval vanaf de eerste kennismaking met verweerder wist dat de bezwaartermijn toen al was verlopen. Uit de overgelegde correspondentie met verweerder komt ook niet naar voren dat klaagster geen bezwaar had willen indienen. Daaruit volgt eerder dat zij aan verweerder alle noodzakelijke medewerking heeft gegeven. Daar komt bij dat, zo heeft verweerder onweersproken verklaard, de boete juist tijdens de zitting door het UWV is verlaagd, hetgeen in het belang van klaagster is geweest. Onder deze omstandigheden is de raad van oordeel dat verweerder de belangen van klaagster op voldoende zorgvuldige wijze heeft behartigd. Daarmee oordeelt de raad klachtonderdeel b) ongegrond.

Ad klachtonderdeel d)

5.9    Van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat mag worden verwacht dat deze op tijd op een zitting aanwezig is, behoudens bijzondere omstandigheden. Verweerder erkent dat hij te laat op de zitting is verschenen, maar stelt dat hij de rechtbank daarvan al voor de zitting per telefoon en per fax op de hoogte heeft gesteld en dat het niet nadelig voor klaagster is geweest. Alhoewel een schriftelijk stuk hiervan ontbreekt, is de raad niet gebleken dat verweerder dusdanig laat op de zitting is verschenen dat klaagster daarvan nadeel heeft ondervonden. Daartoe heeft klaagster onvoldoende gesteld. Op grond hiervan oordeelt de raad klachtonderdeel d) eveneens ongegrond.

Ad klachtonderdeel f)

5.10    Verweerder erkent dat hij het vonnis niet meteen na ontvangst ervan aan klaagster heeft doorgestuurd en voorts dat hij haar niet tijdig, voor het verstrijken van de termijn, heeft gewezen op de mogelijkheid van het instellen van hoger beroep tegen het voor haar negatieve vonnis. Vast staat dan ook dat verweerder te laat heeft ontdekt dat de termijn voor hoger beroep was verstreken. Weliswaar heeft verweerder na de ontdekking van deze fout klaagster per brief van 28 september 2015 ingelicht, haar gewezen op de mogelijkheid om onafhankelijk advies in te winnen en dat klaagster hem voor de mogelijke beroepsfout aansprakelijk kon stellen, dat neemt naar het oordeel van de raad niet weg dat verweerder door zijn nalatige wijze van handelen de belangen van klaagster niet naar behoren heeft behartigd. Het had op zijn weg gelegen om óók in de vakantietijd na ontvangst van de uitspraak ervoor zorg te dragen dat die uitspraak, met toelichting, naar klaagster was doorgezonden, waarbij hijzelf - dan wel een waarnemer - de hoger beroep termijn had dienen te agenderen en bewaken. Dat verweerder dat niet heeft gedaan wordt hem tuchtrechtelijk aangerekend. De raad zal dit klachtonderdeel f) dan ook gegrond oordelen.

Tot slot

5.11    Al hetgeen hiervoor is overwogen, leidt tot de conclusie dat hetgeen aan de klacht ten grondslag is gelegd, genoemd onder randnummer 3.1 in deze beslissing, naar het oordeel van de raad door verweerster wat betref klachtonderdelen a) tot en met e) niet, en met betrekking tot klachtonderdeel f) wel is komen vast te staan. Daarmee oordeelt de klacht ten aanzien van klachtonderdelen a) tot en met e) ongegrond en met betrekking tot klachtonderdeel f) gegrond.

6    MAATREGEL

De raad acht het opleggen van de hierna te noemen maatregel passend en geboden.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Aangezien de klacht gegrond is verklaard, moet verweerder het door klaagster betaalde griffierecht aan haar vergoeden.

7.2    De raad ziet daarnaast aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die klaagster in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op een bedrag van € 25,- aan reiskosten.

7.3    De raad ziet eveneens aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze kosten worden vastgesteld op € 1.000,00 en moeten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.

7.4    Alle kosten moeten binnen vier weken na heden worden betaald.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart klachtonderdeel f) gegrond;

-    verklaart de klachtonderdelen a) tot en met e) ongegrond;

-    legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 25,- aan klaagster;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten.

Aldus gewezen door mr. A.E. Zweers, voorzitter, mrs. A.D.G. Bakker, R.J.A. Dil, leden en bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 10 april 2017.

Griffier    Voorzitter