Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

05-04-2017

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2017:88

Zaaknummer

17-143

Inhoudsindicatie

Voorzitter oordeelt klacht over handelwijze advocaat wederpartij kennelijk ongegrond. Niet is gebleken dat verweerster de rechtbank bewust heeft misleid of dat sprake was van onjuiste feiten of standpunten in de procedure tegen klager.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de raad van discipline

in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 5 april 2017

in de zaak 17-143

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Midden-Nederland van 9 februari 2017 met kenmerk 16-0169AF/sd, door de raad ontvangen op 10 februari 2017.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Op 25 september 2013 is tussen klager en zijn werkgever tijdens de hoger beroep procedure een vaststellingsovereenkomst ex artikel 7:900 BW gesloten ter beëindiging van hun arbeidsgeschil. Verweerster heeft deze overeenkomst namens de ex-werkgever ondertekend. In deze vaststellingsovereenkomst hebben partijen elkaar onder meer over en weer finale kwijting verleend en zijn alle (post)contractuele afspraken inclusief de werking van het concurrentie-, relatie- en geheimhoudingsbeding komen te vervallen.

1.2    Op 6 mei 2014 heeft verweerster namens haar cliënt aan klager laten betekenen een verzoekschrift ex artikel 700 lid 3 Rv en hem tevens gedagvaard wegens vermeende computervredebreuk, waarbij - samengevat weergegeven - in incident is gevorderd te bepalen dat klager zijn medewerking dient te verlenen aan de uitvoering van het gelegde bewijsbeslag en onder meer in de hoofdzaak gevorderd dat klager wordt verboden om gebruik te maken van vertrouwelijke informatie van zijn ex-werkgever en klager te veroordelen tot de in de voormalige arbeidsovereenkomst overeengekomen boete van

€ 472.000,-.  Voor zover relevant in deze procedure is onder randnummer 106 van de dagvaarding van verweerster opgenomen:

“Wat betreft [klager] heeft zich op 4 april 2014 een gemachtigde gemeld, met de stelling dat de vorderingen zoals geformuleerd in het verzoek tot bewijsbeslag in strijd zijn met de afspraken tussen partijen in de vaststellingsovereenkomst, waaronder de finale kwijting. Nu echter de finale kwijting in de vaststellingsovereenkomst enkel ziet op datgene wat op het moment van tekenen bekend was, snijdt dit argument geen hout.” (afkorting-voorzitter)

1.3    De advocaat van klager heeft als productie 7 bij de conclusie van antwoord de vaststellingsovereenkomst met de  toenmalige werkgever van klager overgelegd.

1.4    Bij fax van 16 december 2015 heeft verweerster aan de rechtbank aangekondigd wegens omstandigheden niet aanwezig te zijn bij de op [….] 2015 geplande comparitie en aangekondigd dat een waarnemer zal komen. Tevens heeft verweerster bericht dat tijdens de comparitie de eis jegens klager zal worden verminderd.

1.5    Uit het proces-verbaal van de comparitie van partijen van [….] 2015 volgt onder meer dat namens de waarnemer van verweerster is aangevoerd:

“De eis tegen [klager] berust op een misverstand. Er is inderdaad een vaststellingsovereenkomst gesloten waardoor het concurrentiebeding is komen te vervallen. Wij verminderen de eis ten aanzien van [klager] in die zin dat wij nog een bedrag van € 20.000 vorderen vanwege overtreding van het geheimhoudingsbeding.” (afkortingen- voorzitter)

1.6    Bij brief van 19 juni 2016 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    ondanks verzoeken daartoe, te verzuimen om in de procedure bij de rechtbank te vermelden dat zij namens haar cliënt op 25 september 2013 een vaststellingsovereenkomst met klager had gesloten en die overeenkomst in het geding te brengen, waardoor zij de rechtbank bewust heeft misleid;

b)    een persoonlijk belang te hebben bij de misleiding van de rechtbank vanwege haar Facebook-vriendschap met haar cliënt;

c)    een bij voorbaat kansloze vordering jegens klager in te stellen van aanvankelijk € 472.000,- wegens schending van het relatie-, concurrentie- en geheimhoudingsbeding, die vordering later te matigen tot € 20.000,- alleen nog wegens vermeende overtreding van het geheimhoudingsbeding en zich bovendien kort voor de comparitie van partijen op [….] 2015 terug te trekken;

d)    derden bij de procedure te betrekken doordat zij de rechtbank heeft verzocht om naast klager ook derden hoofdelijk aansprakelijk te stellen voor vergoeding van de door haar cliënt geleden schade.

3    VERWEER

Ad klachtonderdelen a) en b)

3.1    Verweerster voert aan dat zij de vaststellingsovereenkomst in de dagvaarding heeft genoemd, aldus op het bestaan daarvan heeft gewezen, en dat de advocaat van klager de vaststellingsovereenkomst in het kader van het verweer in de conclusie van antwoord als produktie heeft overgelegd. Van bewuste misleiding van de rechtbank door haar is geen sprake, zodat reeds daarom het daaraan gekoppelde klachtonderdeel b) eveneens ongegrond dient te worden geoordeeld.

Ad klachtonderdelen c) en d)

3.2    Verweerster betwist dat sprake is geweest van een kansloze procedure jegens klager, omdat eerst na het sluiten van de vaststellingsovereenkomst nieuwe feiten bekend zijn geworden bij haar cliënt over mogelijke computervredebreuk door klager. Op grond hiervan is door verweerster een bewijsbeslag gevraagd en verkregen ten laste van klager. In de daaropvolgende procedure heeft zij zich namens haar cliënt op het standpunt gesteld dat sprake was van bedrog aan de zijde van klager toen hij de vaststellingsovereenkomst ondertekende, met daarin een finale kwijting, en dat die overeenkomst vernietigd was.  In de loop van de procedure is de vordering jegens klager gematigd, welke vordering niet tevens jegens derden is ingesteld zoals klager betoogt, zodat deze verwijten geen hout snijden. Verweerster voert tevens aan dat zij zich nimmer aan de zaak heeft onttrokken, maar dat een kantoorgenoot voor haar de zitting heeft waargenomen.

4    BEOORDELING

4.1    Als uitgangspunt geldt krachtens vaste jurisprudentie dat het gaat om het handelen van de advocaat van de wederpartij van klager. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt,  goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt maar kan onder meer worden ingeperkt indien de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat ze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt, zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. De voorzitter zal het optreden van verweerder derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

Ad klachtonderdelen a) en b)

4.2    De voorzitter stelt vast dat verweerster in de dagvaarding melding heeft gemaakt van het bestaan van een vaststellingsovereenkomst tussen haar cliënt en klager, zodat van bewuste misleiding van de rechtbank geen sprake is geweest. Het hieraan gekoppelde verwijt dat verweerster daarbij een persoonlijk belang zou hebben gehad, is evenmin komen vast te staan. Dat de vaststellingsovereenkomst niet door verweerster als produktie is overgelegd, kan haar tuchtrechtelijk niet worden verweten. Niet is gesteld of gebleken dat de belangen van klager daardoor op enigerlei wijze onnodig of onevenredig zijn geschaad. Het lag op de weg van de eigen advocaat van klager om in het kader van het verweer op het bestaan en de inhoud van de vaststellingsovereenkomst te wijzen, zoals de advocaat van klager ook heeft gedaan. Op grond hiervan oordeelt de voorzitter de klachtonderdelen a) en b) kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdelen c) en d)

4.3    Naar het oordeel van de voorzitter mocht, én moest verweerster als partijdige belangenbehartiger de procedure namens haar cliënte jegens klager voeren en vorderingen jegens klager instellen zoals zij heeft gedaan. Niet is gebleken dat verweerster de vrijheid die haar daarbij toekomt, heeft overschreden en dat sprake was van een bij voorbaat kansloze procedure; daartoe is door klager onvoldoende gesteld. Bovendien konden vermeende onjuiste feiten, stellingnames en vorderingen van verweerster in de procedure door de advocaat van klager in de procedure worden weerlegd, zodat niet valt in te zien hoe het handelen van verweerster de belangen van klager op enigerlei wijze zouden hebben geschaad. Daarmee oordeelt de voorzitter ook klachtonderdelen c) en d) kennelijk ongegrond.

BESLISSING

De voorzitter:

verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. K.H.A. Heenk, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M.M. Goldhoorn als griffier op 5 april 2017.

griffier    voorzitter