Rechtspraak
Uitspraakdatum
12-06-2017
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2017:93
Zaaknummer
17-033/DH/RO
Inhoudsindicatie
Eindbeslissing naar aanleiding van dekenbezwaar. De raad heeft in zijn tussenbeslissing van 8 mei 2017 overwogen dat aan verweerder een voorwaardelijke schorsing dient te worden opgelegd met als bijzondere voorwaarde begeleiding door een coach. De raad heeft partijen in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over de invulling van de maatregel. Verweerder heeft de raad verzocht om mr. Y als coach te benoemen. De raad stemt daarmee in, nu een vertrouwensband tussen een coach en de gecoachte essentieel is. Aan verweerder wordt een voorwaardelijke schorsing voor de duur van 3 maanden opgelegd. Mr. Y dient verweerder gedurende de proeftijd van 2 jaar te adviseren en te voorzien van aanwijzingen met betrekking tot het gedrag van verweerder, alsmede tezamen met verweerder te onderzoeken op welke wijze veranderingen in het gedrag van verweerder het beste kunnen worden bewerkstelligd. Mr. Y en verweerder dienen ieder half jaar (tussentijds) verslag uit te brengen aan de behandelend voorzitter omtrent de stand van zaken in de uitvoering van de hiervoor genoemde opdrachten.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag
van 12 juni 2017
in de zaak 17-033/DH/RO
naar aanleiding van het bezwaar van:
de deken van de Orde van Advocaten
in het arrondissement Rotterdam
ambtshalve
klager
tegen:
verweerder
1 HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief aan de raad van 12 januari 2017 met kenmerk R 2017/01 cij, door de raad ontvangen op 13 januari 2017, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een bezwaar over verweerder ingediend.
1.2 Het bezwaar is behandeld ter zitting van de raad van 10 april 2017 in aanwezigheid van de deken en verweerder.
1.3 Op 8 mei 2017 heeft de raad een tussenbeslissing gewezen. In die beslissing heeft de raad het bezwaar van de deken gegrond verklaard en het voornemen geuit om aan verweerder een geheel voorwaardelijke schorsing op te leggen, met als bijzondere voorwaarde begeleiding door een coach. De raad heeft partijen in zijn tussenbeslissing van 8 mei 2017 in de gelegenheid gesteld om zich uiterlijk 22 mei 2017 uit te laten over de invulling van de voorgenomen maatregel.
1.4 Verweerder heeft bij e-mail van 22 mei 2017 gereageerd op de tussenbeslissing van 8 mei 2017. De raad heeft de deken vervolgens bij brief van 23 mei 2017 verzocht om uiterlijk 30 mei 2017 op de reactie van verweerder van 22 mei 2017 te reageren. Bij brief van 30 mei 2017 heeft de deken de raad bericht dat hij zich refereert aan het oordeel van de raad.
2 HET DEKENBEZWAAR
2.1 Het bezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij door zijn optreden het vertrouwen in de advocatuur schaadt (schending van gedragsregel 1) en zijn optreden daarnaast niet getuigt van een streven naar een onderlinge verhouding die berust op welwillendheid en vertrouwen (schending van gedragsregel 17).
2.2 Naar de mening van de deken is de wijze waarop verweerder meent te moeten acteren in zijn communicatie jegens de deken(s), rechters, officieren van justitie, andere ketenpartners, andere advocaten en leden van de Raad van de Orde, waarbij iedere vorm van fatsoen ontbreekt, in strijd met artikel 46 van de Advocatenwet.
2.3 Voor een nadere toelichting op het dekenbezwaar wordt verwezen naar de tussenbeslissing van 8 mei 2017, gewezen onder nummer 17-033/DH/RO.
3 DE FEITEN EN HET VERWEER
Voor een weergave van de feiten en het verweer wordt verwezen naar de randnummers 3.1 tot en met 4.4 van de tussenbeslissing van 8 mei 2017.
4 DE BEOORDELING
De raad heeft het dekenbezwaar gegrond verklaard. Voor de overwegingen die tot die beslissing hebben geleid, wordt verwezen naar de randnummers 5.1 tot en met 5.8 van de tussenbeslissing van 8 mei 2017.
5 DE MAATREGEL
5.1 Bij randnummer 6.2 van zijn tussenbeslissing heeft de raad overwogen dat aan verweerder een geheel voorwaardelijke schorsing dient te worden opgelegd. De duur van deze voorwaardelijke schorsing zal, alle omstandigheden in aanmerking genomen, worden bepaald op drie maanden. De proeftijd wordt – conform de tussenbeslissing – gesteld op twee jaar.
5.2 Voorts heeft de raad in zijn tussenbeslissing overwogen dat verweerder gedurende de proeftijd dient te worden begeleid door een coach. De raad zal deze begeleiding dan ook als bijzondere voorwaarde opleggen.
5.3 Verweerder heeft zich in zijn e-mail van 22 mei 2017 bereid verklaard om zich te laten begeleiden door een coach. Hij heeft zich echter verzet tegen de benoeming van [mr. X], advocaat te [plaatsnaam] en voormalig deken van de Orde van Advocaten in dat arrondissement, als coach. Verweerder heeft daartoe – kort gezegd – aangevoerd dat om verschillende redenen geen sprake kan zijn van een vertrouwensband tussen hem en [mr. X], terwijl een dergelijke band wel noodzakelijk is voor het bereiken van de beoogde doelstellingen. Verweerder heeft zich naar aanleiding van de tussenbeslissing van 8 mei 2017 gewend tot [mr. Y], een voormalig advocaat die thans van coaching zijn beroep heeft gemaakt. Bij e-mail van 15 mei 2017 aan verweerder heeft [mr. Y] zich bereid verklaard om verweerder gedurende de proeftijd van twee jaar te begeleiden tegen een uurtarief van EUR 225,- exclusief btw, met welk tarief verweerder – blijkens de door hem op 22 mei 2017 toegezonden stukken – akkoord is gegaan.
5.4 Hoewel de raad [mr. X] onverminderd geschikt acht om verweerder te begeleiden, heeft de raad eveneens oog voor het argument van verweerder dat een vertrouwensband tussen een coach en de gecoachte essentieel is. Nu de kans van slagen het grootst lijkt bij begeleiding door een coach waarmee verweerder naar eigen zeggen wél de benodigde vertrouwensband heeft c.q. kan opbouwen, zal de raad [mr. Y] voor de duur van de proeftijd benoemen als coach van verweerder. De griffier heeft contact opgenomen met [mr. Y], die heeft ingestemd met de hieronder genoemde, door de raad gestelde voorwaarden.
5.5 In de tussenbeslissing van 8 mei 2017 is bepaald dat de kosten van de werkzaamheden van de coach ten laste komen van verweerder, waarbij (in beginsel) een maximumbedrag van EUR 7.500,- exclusief btw zal worden gehanteerd. Verweerder heeft de raad in zijn e-mail d.d. 22 mei 2017 het volgende bericht: “Naar mijn mening dient in dit geval de coaching in beginsel geen restrictie in tijd of geld te hebben maar louter in kwaliteit. Het door u genoemde maximum ad € 7500,00 is dan wat mij betreft dan ook een richtgetal maar geen rotsvast gegeven”. Gelet hierop zal de raad ervan afzien een maximum bedrag te bepalen.
5.6 [Mr. Y] dient verweerder gedurende de proeftijd te adviseren en te voorzien van aanwijzingen met betrekking tot het gedrag van verweerder ten opzichte van de deken(s) en andere leden van de Raad van de Orde, overige collega-advocaten en ketenpartners (met name leden van de zittende magistratuur en het OM), terwijl verweerder gehouden is om zich te gedragen naar de adviezen en aanwijzingen die [mr. Y] hem zal geven. De opdracht aan [mr. Y] luidt voorts dat hij tezamen met verweerder dient te onderzoeken op welke wijze veranderingen in het gedrag van verweerder ten opzichte van de deken(s) en andere leden van de Raad van de Orde, overige collega-advocaten en ketenpartners (met name leden van de zittende magistratuur en het OM) het beste kunnen worden bewerkstelligd, waarbij bijvoorbeeld kan worden gedacht aan individuele begeleiding of het volgen van een cursus of training. Tot slot draagt de raad [mr. Y] en verweerder op om gezamenlijk, dan wel ieder apart, op 12 december 2017, 12 juni 2018, 12 december 2018 en laatstelijk op 12 juni 2019 aan mr. G.A.F.M. Wouters als behandelend voorzitter van de raad (tussentijds) verslag uit te brengen omtrent de stand van zaken in de uitvoering van de hierboven genoemde opdrachten. Steeds dient een kopie van het verslag gelijktijdig aan de deken te worden gezonden, die – indien hij daartoe aanleiding ziet – daarop kan reageren.
5.7 De raad ziet aanleiding om de in artikel 8a, derde lid, van de Advocatenwet bedoelde termijn te verkorten tot twee jaar, nu sprake is van een voorwaardelijke schorsing met een proeftijd van twee jaar.
6 KOSTENVEROORDELING
6.1 De raad ziet ten slotte aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze proceskosten worden vastgesteld op EUR 1.000,- en moeten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart het bezwaar gegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van schorsing voor de duur van drie maanden op;
- bepaalt dat deze schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de raad van discipline later anders mocht bepalen op de grond dat verweerder de navolgende voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als algemene voorwaarde dat verweerder zich binnen een proeftijd van twee jaar, ingaande op de dag dat deze beslissing onherroepelijk wordt, niet opnieuw schuldig maakt aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging;
- stelt als bijzondere voorwaarde dat verweerder zich gedurende de proeftijd zal laten begeleiden door [mr. Y] ([bedrijfsnaam], [adres]), die verweerder gedurende de proeftijd dient te adviseren en te voorzien van aanwijzingen met betrekking tot het gedrag van verweerder ten opzichte van de deken(s) en andere leden van de Raad van de Orde, overige collega-advocaten en ketenpartners (met name leden van de zittende magistratuur en het OM), terwijl verweerder gehouden is om zich te gedragen naar de adviezen en aanwijzingen die [mr. Y] hem zal geven;
- draagt [mr. Y] op om tezamen met verweerder te onderzoeken op welke wijze veranderingen in het gedrag van verweerder ten opzichte van de deken(s) en andere leden van de Raad van de Orde, overige collega-advocaten en ketenpartners (met name leden van de zittende magistratuur en het OM) het beste kunnen worden bewerkstelligd;
- draagt [mr. Y] en verweerder op om gezamenlijk, dan wel ieder apart, op 12 december 2017, 12 juni 2018, 12 december 2018 en laatstelijk op 12 juni 2019 aan mr. G.A.F.M. Wouters als behandelend voorzitter van de raad (tussentijds) verslag uit te brengen omtrent de stand van zaken in de uitvoering van de hierboven genoemde opdrachten. Steeds dient een kopie van het verslag gelijktijdig aan de deken te worden gezonden, die – indien hij daartoe aanleiding ziet – daarop kan reageren;
- bepaalt dat [mr. Y] zijn werkzaamheden zal uitvoeren tegen een – ten laste van verweerder te brengen – vergoeding van EUR 225,- per uur (exclusief btw);
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van EUR 1.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten;
- bepaalt dat de in artikel 8a, derde lid, van de Advocatenwet bedoelde termijn wordt verkort tot twee jaar.
Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, mrs. J.H.M. Nijhuis, C.A. de Weerdt, P.S. Kamminga en A.B. van Rijn, leden, bijgestaan door mr. N.M. van Trijp als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 12 juni 2017.
Deze beslissing is in afschrift op 12 juni 2017 verzonden.