Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

12-06-2017

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2017:113

Zaaknummer

17-019/DB/ZWB

Inhoudsindicatie

Advocaat heeft een in een Penitentiaire Inrichting gedetineerde zonder toestemming van diens advocaat twee maal bezocht.

Inhoudsindicatie

Zwaarte van de maatregel mede ten gevolge van tuchtrechtelijk verleden.

Inhoudsindicatie

Klacht gegrond, schorsing 4 weken, waarvan 2 voorwaardelijk, proeftijd 2  jaar,  termijn ex art 8a, lid 3, verkort tot 2 jr.

Inhoudsindicatie

 

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort  ’s-Hertogenbosch

van 12 juni 2017

in de zaak 17- 019/DB/ZWB

 

naar aanleiding van de klacht van:

 

 

klaagster

 

tegen:

 

 

verweerder

 

 

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij brief van 7 juni 2016 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant een klacht ingediend over verweerder.

1.2      Bij brief aan de raad van 9 januari 2017 met kenmerk K16-070, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3      De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 1 mei 2017 in aanwezigheid van klaagster en verweerder . Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

 

 

1.4      De raad heeft kennis genomen van:

-       de brief van de deken van 9 januari 2017, met bijlagen

 

2          FEITEN

          Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1      Klaagster heeft de heer K, verder te noemen K,  als piketadvocaat bezocht op 15 maart 2016, op 16 maart 2016 in verband met de inverzekeringstelling, op 17 maart 2016 tijdens het politieverhoor en op 18 maart 2016 tijdens de voorgeleiding aan de rechter-commissaris. K werd in bewaring gesteld en overgebracht naar de Penitentiaire Inrichting te Vught. Klaagster heeft K in zijn strafzaak verder als toegevoegde advocaat bijgestaan.

2.2      Per email dd. 12 april 2016 schreef verweerder het volgende aan klaagster :

“Tot mij wendde zich vanuit PI Vught de heer K(….), geboren op 14-10-1988, met het verzoek zijn verdere belangen te behartigen terzake opgemelde strafzaak. Ik ga er vanuit dat u tegen dit verzoek geen bezwaar hebt. Ik verzoek u dan ook vriendelijk om het strafdossier, alsmede de last tot toevoeging en uw uren-en kilometerregistratie aan mij te doen toekomen. Na afloop van de kwestie zal ik u een passend verrekeningsvoorstel doen toekomen.

(…..)”.  

2.3     Klaagster heeft per email dd. 20 april 2016 als volgt geantwoord:

          “(…..)

          Cliënt heeft mij medegedeeld, dat hij niet wenst dat u de zaak overneemt. Hij wenst dat ik zijn belangen blijf behartigen.

          Ik zal het dossier dan ook niet aan u overdragen.(…..)”

2.4   Verweerder schreef per e-mail van 22 april 2016 het volgende aan klaagster:

          “Heden heb ik cliënt bezocht in PI Vught. Aldaar gaf cliënt mij te kennen dat hij thans wel wenst dat ik de kwestie van u overneem. Ik verzoek u dan ook vriendelijk om aan het verzoek van cliënt gehoor te geven.”

 

 

         

2.5     K heeft tijdens een bespreking met klaagster op 25 april 2016 in de ochtend de volgende schriftelijke verklaring ondertekend:

 

          “Bij deze verklaar ik, (K….), geboren op 14 oktober 1984 te  ….. (Polen), dat ik wil dat (klaagster) van (…..) Advocaten mijn advocaat is en blijft, en dat ik niet (verweerder) als advocaat wens.

 

          Deze tekst is door de tolk vertaald in het Pools en ik ben me er dus van bewust wat ik heb getekend.”

 

2.6     Per email van 25 april 2016 om 15:40 uur schreef verweerder het volgende aan klaagster:

          “In verband met de raadkamer terzake de verlenging gevangenhouding van aanstaande donderdag, verzoek ik u vriendelijk om uiterlijk morgen voor 11.00 uur het procesdossier digitaal aan mij te doen toekomen.”

 

2.7     Klaagster heeft per email van 26 april 2016 het volgende aan verweerder geschreven:

 

          “Client heeft mij uitdrukkelijk medegedeeld, dat hij wenst dat ik zijn belangen behartig.

 

Voorts heeft cliënt mij aangegeven, dat hij niet (meer) door u bezocht wenst te worden.

U heeft ook nooit mijn toestemming gehad om hem te bezoeken, en u heeft ook niet mijn toestemming om hem weer te bezoeken.

 

U handelt in strijd met de gedragsregels.

Daarom zal ik een klacht tegen u indienen.”

 

2.8     Verweerder heeft op 23 mei 2016 twee toevoegingen aangevraagd bij de Raad voor Rechtsbijstand. Bij beslissing dd. 9 juni 2016 is aan K een toevoeging verstrekt in verband met een beklagzaak terzake een ordemaatregel afzonderingscel. De toevoegingsaanvraag voor een schorsingsverzoek bij de voorzitter van de Raad voor de Strafrechttoepassing is afgewezen.

 

3          KLACHT

3.1      De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

verweerder zonder toestemming van klaagster de cliënt van klaagster twee maal in de Penitentiaire Inrichting waar hij verbleef heeft bezocht.

 

4          VERWEER

4.1     K heeft zich begin april 2016 tot verweerder gewend met het verzoek zijn belangen te behartigen in een beklagzaak. Vervolgens heeft verweerder K bezocht in de PI Vught. Tijdens dit bezoek heeft K verweerder verzocht om naast de beklagzaak ook in de materiele strafzaak zijn belangen te behartigen.  Verweerder heeft K toen medegedeeld dat, indien hij wenste dat verweerder ook in die kwestie zijn belangen zou behartigen, hij zich met dit verzoek tot klaagster diende te wenden. Er is derhalve geen sprake van het ongevraagd bezoeken van K.

4.2     Verweerder is in beeld gekomen op het  moment dat aan K een ordemaatregel (hij werd in afzondering geplaatst) is opgelegd, waarna verweerder de beklagzaak voor hem ter hand heeft genomen. De maatregel ging in op 5 april 2016 en eindigde op 12 april 2016.

 

5          BEOORDELING

5.1      Ingevolge vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline behoort een advocaat alvorens hij overgaat tot overname van een zaak voorafgaand contact op te nemen met de advocaat die op dat moment de cliënt bijstaat.

5.2      Verweerder stelt niet tuchtrechtelijk verwijtbaar te hebben gehandeld omdat hij K enkel heeft bijgestaan in een beklagzaak en er geen sprake was van overname van de strafzaak. Vast staat dat verweerder K begin april 2016 in de Penitentiaire Inrichting te Vught heeft bezocht. Verweerder heeft ter zitting van de raad verklaard dat het bewijs dat hij door klager is benaderd met het verzoek hem bij te staan  is te vinden in de stukken in de beklagzaak. De raad stelt vast dat verweerder deze stukken niet aan de raad heeft overgelegd. Uit het aan de raad overgelegde dossier blijkt niet dat K verweerder telefonisch of anderszins heeft benaderd met het verzoek om hem in de beklagzaak bij te staan. De raad houdt het er daarom voor dat verweerder K, zonder zich ervan te vergewissen of K door een advocaat werd bijgestaan, begin april 2016 ongevraagd heeft bezocht, wat verweerder tuchtrechtelijk valt aan te rekenen.

5.3      De raad overweegt ten overvloede dat ook indien  juist zou zijn dat verweerder door K is benaderd met het verzoek hem in een beklagzaak bij te staan, het op de weg van verweerder had gelegen zich ervan te vergewissen of K in de onderliggende strafzaak niet reeds door een advocaat werd bijgestaan. Het is immers aannemelijk dat een verdachte die in bewaring is genomen (middels de piketregeling) reeds van rechtsbijstand is voorzien. Een  beklagzaak hangt dermate samen met de onderliggende strafzaak, dat het een advocaat niet vrijstaat om zonder overleg met de advocaat in de strafzaak, die betreffende cliënt in de beklagzaak bij te staan. Verweerder heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij zich ervan heeft vergewist of K in de strafzaak al dan niet door een advocaat werd bijgestaan. Verweerder heeft hierover tegenstrijdige verklaringen afgelegd. In zijn brief van 29 juni 2016 aan de deken  stelt verweerder, dat K hem tijdens het eerste gesprek begin april 2016 heeft verzocht de strafzaak van klaagster over te nemen, terwijl hij ter zitting van de raad heeft verklaard dat hij pas later aan K heeft gevraagd of hij door een advocaat werd bijgestaan. De raad houdt het ervoor, gelet op het schriftelijk verweer dd. 29 juni 2016, dat verweerder in ieder geval tijdens het gesprek begin april 2016 wist dat K door klaagster werd bijgestaan. Indien al juist is dat verweerder door K was benaderd, had het op de weg van verweerder gekregen om zich direct na zijn bezoek aan K tot klaagster te wenden in verband met de  rechtsbijstand in de beklagzaak aan K. Vast staat dat verweerder zich pas op 12 april 2016, toen de beklagzaak door beëindiging van de ordemaatregel was geëindigd, tot klaagster heeft gewend in verband met de overname van de zaak. Verweerder heeft klaagster ook toen niet geïnformeerd over de door hem aan K in de beklagzaak verleende rechtsbijstand.

5.4      Klaagster heeft verweerder per e-mail van 20 april 2016 bericht dat K niet wenste dat verweerder de behandeling van zijn strafzaak van klaagster overnam. Desondanks heeft verweerder K op 22 april 2016 in de Penitentiaire inrichting bezocht. Verweerder heeft ter zitting van de raad desgevraagd verklaard dat hij toch in de Penitentiaire Inrichting te Vught aanwezig was en dat hij benieuwd was hoe het met K ging. Verweerder heeft klaagster per email van 22 april 2016 bericht dat hij K had bezocht en dat die K thans wel wenste dat hij de strafzaak van klaagster overnam. Vast staat dat verweerder K op 22 april 2016 zonder toestemming van klaagster K heeft bezocht. Voorts heeft verweerder per e-mail op 25 april 2016 om 15.40 uur aan klaagster om toezending van het dossier verzocht, terwijl K op 25 april 2016 in de ochtend een verklaring heeft ondertekend waarin hij verklaart dat hij wenst dat klaagster zijn advocaat is en blijft en dat hij verweerder niet als advocaat wenst. 

5.5      Verweerder heeft geen enkel bewijs overgelegd van zijn stelling dat K wenste dat de strafzaak door hem werd overgenomen. Verweerder heeft op K 22 april 2016 zonder toestemming van klaagster bezocht en in strijd met de door K op 25 april 2016 ondertekende verklaring aan klaagster bericht dat K wenste dat de strafzaak door hem werd overgenomen en om toezending van het dossier verzocht.  Verweerder heeft zich aldus niet gedragen zoals een behoorlijk advocaat betaamt, wat hem tuchtrechtelijk valt aan te rekenen.

5.6      De raad zal de klacht op grond van al het bovenstaande gegrond verklaren.

 

 

6          MAATREGEL

6.1       Verweerder heeft zonder toestemming van klaagster de cliënt van klaagster twee maal bezocht in de Penitentiaire Inrichting waar hij verbleef, terwijl hij wist dat K door klaagster werd bijgestaan, althans zonder dat hij zich ervan had vergewist of K door een advocaat werd bijgestaan. Vast staat dat verweerder, in strijd met een door K ondertekende verklaring en zonder enig bewijs van zijn stelling, bij herhaling aan klaagster heeft bericht dat K wenste dat de strafzaak door hem werd overgenomen. Voormeld handelen valt verweerder tuchtrechtelijk ernstig aan te rekenen en rechtvaardigt op zich al een zware tuchtrechtelijke maatregel.

 

6.2       Deze zaak staat bovendien niet op zichzelf. In het verleden zijn aan verweerder voor vergelijkbaar tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen tuchtrechtelijke maatregelen opgelegd. De raad stelt op grond van het tuchtrechtelijk verleden van verweerder vast dat verweerder volhardt in zijn onbetamelijk handelen en klaarblijkelijk geen lering trekt uit eerder aan hem opgelegde tuchtrechtelijke maatregelen, zodat niet kan worden volstaan met een lichtere dan de hierna op te leggen maatregel.

 

7         GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1.    Aangezien de klacht gegrond is verklaard, moet verweerder het door klaagster betaalde griffierecht aan /haar vergoeden.

7.2.    De raad ziet daarnaast aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die klager in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op een bedrag van € 25,00 aan reiskosten.

 

7.3     De raad ziet eveneens aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze kosten worden vastgesteld op € 1.000 en moeten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag dient te worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.

 

 

BESLISSING

De raad van discipline:

-        verklaart de klacht  gegrond;

-        legt aan verweerder op de maatregel van schorsing voor de duur van 4 weken, met bepaling dat  hiervan 2 weken niet worden ten uitvoer zullen worden gelegd, tenzij de raad later anders mocht bepalen op grond dat verweerder zich voor het einde van de proeftijd, welke de raad stelt op 2 jaar, aan een in artikel 46 van de advocatenwet bedoelde gedraging heeft schuldig gemaakt.

-        bepaalt dat het onvoorwaardelijk gedeelte van de schorsing ingaat één maand na het onherroepelijk worden van deze beslissing, met dien verstande dat:

-        de onderhavige schorsing pas ingaat na afloop van eerder onherroepelijk geworden schorsingen,

-        verschillende op dezelfde dag onherroepelijk geworden schorsingen niet tegelijkertijd maar na elkaar worden tenuitvoergelegd, en dat

-        de onderhavige schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd gedurende de tijd dat verweerder niet op het tableau staat ingeschreven];

-        veroordeelt verweerder tot betaling van de kosten die de klagende partij voor de betaling van het griffierecht van € 50,00 heeft moeten maken, binnen 4 weken aan deze te voldoen;

-        veroordeelt verweerder tot betaling van reiskosten die de klagende partij heeft moeten maken, vastgesteld op € 25,00 binnen 4 weken aan deze te voldoen;

-        veroordeelt verweerder tot betaling van de kosten die in verband met de behandeling van de zaak ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten vastgesteld op € 1.000,00 binnen 4 weken te voldoen aan de Nederlandse Orde van Advocaten;

-        bepaalt dat de in artikel 8a, derde lid, van de Advocatenwet bedoelde termijn wordt verkort tot twee jaren.

 

Aldus beslist door mr. M.T. van Vliet , voorzitter, mrs. H.C.M. Schaeken en A.L.W.G. Houtakkers , leden, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal, als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 12 juni 2017.

 

Griffier                                                            Voorzitter

 

 

 

 

mededelingen van de griffier ter informatie:

 

Deze beslissing is in afschrift op 13 juni 2017

 

verzonden aan:

-            klaagster

-            verweerder

-            de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant     

-            de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

-            de secretaris van de Nederlandse Orde van Advocaten

-            het College van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten

 

Van deze beslissing staat hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:

-            verweerder

-            de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant   

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

 

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.      Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

 

b.      Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres:

Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag

 

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

Het telefoonnummer van het Hof van Discipline is 088-2053777

 

c.       Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088-2053701

Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

d.         Per e-mail

Het e-mailadres van het Hof van Discipline is: griffie@hofvandiscipline.nl .

 

Tegelijkertijd  met de indiening per e-mail dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

 

Informatie ook op www.hofvandiscipline.nl