Rechtspraak
Uitspraakdatum
12-06-2017
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2017:119
Zaaknummer
17-272/DB/ZWB
Inhoudsindicatie
Advocaat heeft zich gedurende de bij beslissing van 15 februari 2016 door de Raad van Discipline bepaalde proeftijd schuldig gemaakt aan een in art. 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging. Tenuitvoerlegging ex artikel 48 e Advocatenwet van de bij beslissing van de Raad van Discipline van 15 februari 2016 voorwaardelijk aan verweerder opgelegde schorsing voor de duur van twee maanden.
Inhoudsindicatie
TUL 2 maanden
Inhoudsindicatie
Inhoudsindicatie
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch
Van 12 juni 2017
in de zaak 17-272/DB/ZWB
naar aanleiding van de vordering ex artikel 48e juncto artikel 57a van de Advocatenwet van:
deken
tegen:
verweerder
1 Verloop van de procedure
1.1 Bij brief van 5 april 2017 met kenmerk K17-018 heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant een vordering ex artikel 57 a juncto artikel 48 e Advocatenwet bij de raad ingediend
1.2 De vordering van de deken is behandeld ter zitting van de raad van 1 mei 2017 in aanwezigheid van de deken en verweerder . Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.3 De raad heeft kennis genomen van:
- de brief van de deken van 5 april 2017, met bijlagen.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de vordering ex artikel 48e Advocatenwet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.
2.1 De raad van discipline heeft bij beslissing van 15 februari 2016 in klachtzaken 15-463 en 15-464/DB/ZWB/ aan verweerder een schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van drie maanden opgelegd met bepaling dat twee maanden daarvan niet ten uitvoer zullen worden gelegd, tenzij de raad van discipline later anders mocht bepalen op de grond dat verweerder zich binnen een periode van twee jaar opnieuw heeft schuldig gemaakt aan een in art. 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging. Het door verweerder tegen voormelde beslissing ingestelde appel is door verweerder op 24 mei 2016 ingetrokken, waarmee voormelde beslissing van de raad onherroepelijk is ingegaan. De proeftijd is daarmee ingegaan op 24 mei 2016 en eindigt op 24 mei 2018.
2.2 De deken heeft bij brief van 9 september 2016 tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk deel van de door de raad opgelegde schorsing gevorderd. De raad van discipline heeft bij beslissing dd. 13 maart 2016 geoordeeld vooralsnog geen aanleiding te zien om naast de tenuitvoerlegging van de in klachtzaak 15-297/DB/ZWB aan verweerder voorwaardelijk opgelegde schorsring voor de duur van twee weken ook de tenuitvoerlegging van de in klachtzaken 15-463 en 15-464/DB/ZWB voorwaardelijke aan verweerder opgelegde deel van de schorsing voor de duur van twee maanden ten uitvoer te leggen.
2.3 De deken heeft bij brief van 15 februari 2017 een bezwaar tegen verweerder ingediend, omdat verweerder heeft gehandeld in strijd met de geheimhoudingsverplichting en met de Wet Basisregistratie Persoonsgegevens. De verweten gedraging vond plaats binnen de voor verweerder op grond van voormelde beslissing van het Hof van Discipline vastgestelde proeftijd.
3 VORDERING EX ARTIKEL 57a juncto 48E ADVOCATENWET
3.1 De deken vordert tenuitvoerlegging van de bij beslissing van de raad van discipline van 15 februari 2016 aan verweerder voorwaardelijke opgelegde schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van twee maanden, aangezien verweerder zich gedurende de door het de raad van Discipline bepaalde proeftijd opnieuw heeft schuldig gemaakt aan een in art. 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging.
4 BEOORDELING
4.1 De deken heeft bij brief van 15 februari 2017 bij de raad bezwaren tegen verweerder ingediend (bij de raad bekend onder nummer 17-132/DB/ZWB) De raad heeft de bezwaren van de deken beoordeeld en bij beslissing van de raad van heden geoordeeld dat het eerste onderdeel van het bezwaar gegrond is en ter zake aan verweerder de maatregel van schorsing in de uitoefening in de praktijk voor de duur van drie maanden opgelegd.
4.2 Op grond van het bovenstaande is komen vast te staan dat verweerder zich gedurende de bij beslissing van 15 februari 2016 door de raad van discipline bepaalde proeftijd heeft schuldig gemaakt aan een in art. 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging. De raad zal met toepassing van 48 e Advocatenwet de tenuitvoerlegging gelasten van de bij beslissing van de raad van discipline van 15 februari 2016 voorwaardelijk aan verweerder opgelegde schorsing voor de duur van twee maanden.
BESLISSING
De raad van discipline:
- gelast de tenuitvoerlegging van de door de raad van discipline bij beslissing van 15 februari 2016 aan verweerder voorwaardelijk opgelegde schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van twee maanden;
- bepaalt dat de schorsing ingaat op 10 juli 2017, met dien verstande dat:
a. de schorsing pas ingaat na afloop van eerder onherroepelijk geworden schorsingen;
b. verschillende op dezelfde dag onherroepelijk geworden schorsingen niet tegelijkertijd maar na elkaar worden tenuitvoergelegd,
c. de onderhavige schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd gedurende de tijd dat verweerder niet op het tableau staat ingeschreven.
Aldus beslist door mr. M.T. van Vliet , voorzitter, mrs. H.C.M. Schaeken en A.L.W.G. Houtakkers , leden, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal, als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 12 juni 2017.
Griffier Voorzitter
Mededelingen van de griffier ter informatie:
Deze beslissing is in afschrift op 13 juni 2017
verzonden aan:
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten
- de secretaris van de Nederlandse Orde van Advocaten
- het College van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten
Tegen deze beslissing staat ingevolge het bepaalde in artikel 48 g van de Advocatenwet geen rechtsmiddel open.