Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

12-06-2017

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2017:98

Zaaknummer

16-1094/dh/dh

Inhoudsindicatie

DIverse klachten tegen de advocaat die klaagster bij haar echtscheiding heeft bijgestaan. Klachten gedeeltelijk gegrond, voor zover het de (gebrekkige) informatieverstrekking aan en communicatie met klaagster betreft. Waarschuwing.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 12 juni 2017

in de zaak 16-1094/DH/DH

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen:

verweerster

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 18 maart 2016 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.

1.2    Bij brief aan de raad van 25 november 2016 heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    Op de aanvankelijk geplande zitting van de raad op 6 maart 2017 is de behandeling van de zaak aangehouden. De klacht is vervolgens behandeld ter zitting van de raad van 3 april 2017 in aanwezigheid van verweerster. Van beide zittingen is een proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennis genomen van de hiervoor vermelde stukken en van:

-    de brief met bijlagen van 17 februari 2017 van klaagster aan de raad;

-    de e-mail met bijlagen van 3 maart 2017 van de gemachtigde van verweerster aan de raad;

-    de e-mail van 20 maart 2017 met bijlagen, waaronder een specificatie van de bedragen die verweerster bij klaagster in rekening heeft gebracht, van de gemachtigde van klaagster aan de raad;

-    de brief van 21 maart 2017 met bijlagen, waaronder een pleitnota ten behoeve van de zitting van 6 maart 2017, van klaagster aan de raad.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1    Klaagster heeft verweerster verzocht om bijstand met betrekking tot haar echtscheiding. Op 19 maart 2013 hebben partijen voor het eerst met elkaar gesproken over de kwestie.

2.2    In haar e-mail van 2 april 2013 schrijft klaagster onder meer het volgende aan verweerster:

“Wanneer moet ik bij u komen voor de contract tekenen? Ik had ook nog geen nota van u ontvangen, van afgelopen gesprekt.”

2.3    Op 16 april 2013 heeft verweerster de opdracht schriftelijk aan klaagster bevestigd. Verweerster heeft in de brief gemeld dat zij geen zaken behandelt op basis van gefinancierde rechtsbijstand en dat zij haar werkzaamheden in rekening zal brengen tegen een uurtarief van € 200,- vermenigvuldigd met het aantal aan de zaak bestede uren. De brief is ondertekend door verweerster en klaagster.

2.4    In haar e-mail van 26 april 2013 aan verweerster verzoekt klaagster om informatie over, in ieder geval, de financiële gevolgen van de echtscheiding. Uit de e-mail blijkt dat klaagster wil weten wat haar rechten zijn ten aanzien van de inboedel, het huis en het pensioen van haar man.

2.5    Bij brief van 3 juli 2014 aan de advocaat van de man heeft verweerster verzocht om toezending van gegevens van belang voor de afwikkeling van de echtscheiding.

2.6    Bij brieven van 6 februari 2015 en 13 februari 2015 heeft verweerster de Belastingdienst en de gemeente Den Haag verzocht om toezending van gegevens en documenten van belang voor (de afwikkeling van) de echtscheiding en de verdeling.

2.7    Verweerster heeft bij brief van 16 februari 2015 aan de man verzocht om toezending van (schriftelijke) gegevens die alle betrekking hebben op de (afwikkeling van) de echtscheiding en de verdeling. Uit de brief blijkt dat verweerster ook op 6 februari 2015 heeft verzocht om toezending van de gegevens. De brief van 16 februari 2015 is door de deurwaarder aan de man betekend.

2.8    Op 24 februari 2015 heeft verweerster een akte vermeerdering van verweer, alsmede vermeerdering van het zelfstandig verzoek ingediend bij de rechtbank. Bij de akte zijn veertien producties gevoegd.

2.9    In de e-mail van 23 maart 2015 aan klaagster heeft verweerster haar geadviseerd om de belastingaangifte te laten verzorgen door belastingadviseur L.

2.10    Bij beschikking van de rechtbank van 31 maart 2015 is de echtscheiding tussen klaagster en de man uitgesproken. In de beschikking is onder meer bepaald dat klaagster vanaf de datum van inschrijving van de beschikking huurster zal zijn van de (tot die datum) gezamenlijke huurwoning van klaagster en de man.

2.11    Bij brief van 17 juni 2015 heeft verweerster aan klaagster bevestigd wat zij op 12 juni 2015 hebben besproken. Bij e-mail van 17 juni 2015 heeft klaagster verweerster vragen gesteld over (de kosten van) het door de man tegen klaagster aangespannen kort geding en het hoger beroep tegen de echtscheidingsbeschikking.

2.12    Op 18 juni 2015 heeft een zitting plaatsgevonden in een door de man tegen klaagster ingesteld kort geding. De zaak betrof het vrijgeven van een onder een notaris in depot gegeven bedrag. Voorafgaand aan de behandeling ter zitting is namens klaagster conservatoir beslag gelegd onder de notaris op het depotbedrag. Ter zitting hebben klaagster en de man overeenstemming bereikt over, zakelijk weergegeven, de financiële afwikkeling van de echtscheiding. Een en ander is vastgelegd in een door klaagster en de man ondertekend proces-verbaal. Onderdeel van de schikking is dat klaagster en de man elkaar over en weer finale kwijting hebben verleend.

2.13    Op 23 juni 2015 heeft verweerster telefonisch overleg gevoerd met de heer T. over de vraag of de heer T. bereid is om klaagster financieel bij te staan in de afwikkeling van (de procedures rondom) haar echtscheiding Bij brief van 15 juli 2015 heeft verweerster aan de heer T. een conceptdeclaratie van € 24.143,06 en een concept-urenverantwoording voorgelegd

2.14    De echtscheidingsbeschikking van 31 maart 2015 is op 26 juni 2015 ingeschreven.

2.15    Bij e-mail van 19 juli 2015 aan verweerster heeft de heer T. meegedeeld dat hij “om persoonlijke redenen” niet bereid is om bij te dragen in de kosten van de afwikkeling van de echtscheiding van klaagster.

2.16    De brief van 5 augustus 2015 van verweerster aan klaagster heeft onder meer de volgende inhoud:

“(…) Bijgaand zend ik u afschrift van:

- de email van de heer T(..)  d.d. 19 juli 2015;

en in origineel:

- mijn nota d.d. 4 augustus 2015.

(…)

Ik zal nu mijn werkzaamheden met u afrekenen. Uit de bij de declaratie gevoegde specificatie ( ik stuurde u al eerder mijn concept nota met de specificatie) kunt u zien welke werkzaamheden ik heb verricht en hoeveel tijd daarmee gemoeid is geweest. Eerder heb ik u al laten weten dat ik niet alle tijd die ik aan uw zaak besteed heb, zal doorberekenen. Enige tijd dien ik wel aan u door te berekenen.

Ik heb voor u tweeprocedures behandeld: de echtscheidingsprocedure en de kortgeding procedure. Voor de echtscheidingsprocedure bereken ik aan honorarium € 2.500,00, wat overeenkomt met 12,5 uur. Een gedeelte van mijn werkzaamheden betrof het verzoek aan de rechtbank tot het vaststellen van alimentatie. Alle kosten, die een vrouw moet maken voor het verkrijgen van inkomen of behoud van inkomen, zijn voor de vrouw fiscaal aftrekbaar, omdat een alimentatieverzoek feitelijk een verzoek is om een inkomen voor de vrouw vast te stellen. Alle kosten die verbonden zijn aan het voor u ingediende alimentatieverzoekzijn dus voor een fiscale aftrekpost in het jaar dat die kosten betaald zijn.

Ik schrijf u daar verder over bij afzonderlijke brief. Voor het kort geding bereken ik aan honorarium € 1.250,00. Naast voornoemde honoraria bent u verschuldigd de kantoorkosten, de griffierechten, de overige kosten en BTW verschuldigd.

U hebt € 500,00 in februari jl. overgemaakt naar de derdengeldrekening van mijn kantoor, dit met het oog op eventueel door u aan de bank te betalen kosten voor kopieën van de dagafschriften van de bankrekening van [de man]. Tot slot hoefde dat bedrag niet gebruikt te worden. Bij het kort geding is overeengekomen dat [de man] aan u nog een bedrag zou betalen uit het depot onder notaris Kroes en dat het bedrag zou worden overgemaakt naar de derdengeldrekening van mijn kantoor. Ik heb van notaris Kroes € 8.663,40, ontvangen, zodat ik nu onder mij heb € 9.163,40. Ik bevestig nogmaals onze afspraak dat het bedrag van mijn nota verrekend mag worden met het bedrag van de derdengeldrekening. Dat betekend dat ik aan u zal overmaken 9.163,40 - 5.686,45 = € 3.476,95.

Wilt u mij laten weten naar welk bankrekeningnummer het bedrag overgemaakt kan worden?

(…)

Bij afzonderlijke brief bericht ik u over de pensioenen en over het bedrag dat voor u fiscaal aftrekbaar is bij uw aangifte in de inkomstenbelasting 2015. (…)”

2.17    Bij e-mail van 5 augustus 2015 aan klaagster heeft de secretaresse van verweerster een brief met bijlagen toegezonden. Het onderwerp van de e-mail is “brief met bijlagen”. Achter bijlagen is het volgende vermeld: “05-08-2015 Mail v. T(…).pdf, 05-08-2015 decl.[klaagster].pdf”.

2.18    De e-mail van 14 september 2015 van klaagster aan verweerster heeft de volgende inhoud:

“(…) Afgelopen vrijdag heb ik uw brief ontvangen via de post.

ln uw brief geeft u aan dat een bedrag van € 3490,-- naar mij over gemaakt is. Ook heeft er een betaling plaats gevonden aan u, een bedrag van € 2443,94.

Bij de uitspraak van 18 juli jl. is er toen een bedrag van € 8750,-- aan mij toegewezen van mijn ex man.

Als de bovengenoemde bedragen verrekend zijn met dit bedrag dan mis ik nog een bedrag van € 2.829,11.

Ik heb eerder ook een bedrag van € 500,-- overgemaakt op uw rekening voor de kosten van de koerier. De laatste keer dat we elkaar ontmoeten vertelde u dat er geld over was uit dit bedrag en u zou later voor mij overmaken.

Zoals ik hieruit begrijp zijn nu alle kosten aan u voldaan?

Kunt u dit alles alsnog specificeren, zodat het voor mij duidelijk is?

Mijn ex man heeft ook een pensioen lopen op Zwitser leven, en ik zie hier dat u geen kopie toe gevoegd heeft. Wat is de bedoeling? Moet ik zelf een formulier aanvragen bij Zwitser leven? lk dank u voor het aanvragen van de pensioenen. Ik zit nu bijna 3 maanden te wachten op de uitbetaling. Hoop dat dit spoedig mogelijk overgemaakt wordt, want ik heb het geld echt hard nodig.

Doorlopende krediet, zie ik niet meer op mijn bankrekening. Ik neem aan dat de rekening afgesloten is.

De sleutel van de opslag ruimte is nog steeds niet gegeven, maar binnenkort zal ik alles gaan verplaatsen en de sleutel terug geven aan de eigenaar, want tot nu toe is op naam van mijn ex man. Ik hoop dat alles binnenkort geregeld is, zodat ik af ben van mijn ex-man. (…)”

2.19    Bij factuur van 18 september 2015 heeft belastingadviseur L. een bedrag van € 193,60 bij klaagster in rekening gebracht. Klaagster heeft de factuur op 19 september 2015 voldaan.

2.20    In de e-mail van 21 september 2015 stelt klaagster vragen aan verweerster over, zakelijk weergegeven, een door klaagster ontvangen brief van een pensioenfonds, haar aangifte inkomstenbelasting en over een door klaagster van verweerster te ontvangen bedrag.

2.21    In haar e-mail van 11 oktober 2015 aan verweerster wijst klaagster erop dat zij geen reactie heeft ontvangen op haar e-mails van 14 en 21 september 2015.

2.22    Brief van 23 december 2015 schrijft verweerster aan klaagster dat haar uit een op 18 december 2015 door verweerster ontvangen brief van klaagster is gebleken dat klaagster geen antwoord heeft gehad op de bij e-mail van 14 september 2015 gestelde vragen. In de brief van 23 december 2015 beantwoordt verweerster alsnog een deel van de vragen van klaagster. Een ander deel blijft onbeantwoord, omdat verweerster tijdelijk niet beschikte over haar eigen boekhouding. De brief van 27 januari 2016 van verweerster aan klaagster vormt een aanvulling op de brief van 23 december 2015. In de brief van 27 januari 2016 beantwoordt verweerster de op dat moment nog openstaande vragen van klaagster.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerster het volgende.

a)    Verweerster had klaagster bij aanvang van de zaak moeten doorverwijzen naar een advocaat die zaken op toevoegingsbasis behandeld. Door dit na te laten heeft verweerster haar eigen belang bij een nieuwe cliënt laten prevaleren boven het belang van klaagster.

b)    Verweerster heeft vragen van klaagster of de afwikkeling van haar echtscheiding, de boedelverdeling en het pensioen niet beantwoord.

c)    Verweerster heeft documenten te laat ingediend bij de rechtbank.

d)    Verweerster heeft klaagster de mogelijkheid van het instellen van hoger beroep ontnomen, omdat zij klaagster heeft belet zelf een andere advocaat te zoeken voor bijstand in hoger beroep en er niet in is geslaagd zelf een andere advocaat te vinden.

e)    Verweerster heeft klaagster verplicht gebruik te maken van diensten van belastingadviseur L.

f)    Verweerster heeft met een kostenraming van € 24.143,06 bewerkstelligd dat niemand klaagster geld wilde lenen voor het voeren van een hoger beroepsprocedure.

g)    Verweerster heeft derdengeld verrekend met openstaande declaraties en klaagster heeft lang moeten wachten op de specificaties van deze declaraties.

h)    Verweerster heeft vragen en verzoeken van klaagster genegeerd en heeft haar pas achteraf geïnformeerd over haar handelwijze.

i)    De ex-echtgenoot van klaagster heeft de huurmachtiging ingetrokken en verweerster heeft daartegen geen actie ondernomen.

j)    Verweerster heeft ten onrechte conservatoir beslag gelegd op een depotbedrag bij de notaris en de kosten daarvan in rekening gebracht bij klaagster.

k)    Verweerster is zonder overleg met en instemming van klaagster ter zitting van 18 juni 2015 akkoord gegaan met een voorstel van de wederpartij betreffende een bedrag van € 8.750,=.

l)    Verweerster heeft op 15 juli 2015 een nota van € 24.143,06 gezonden. Klaagster betwist de hoogte van die nota en verzoekt een begrotingsprocedure.

3.2     Op de stellingen die klaagster aan haar klachten ten grondslag heeft gelegd zal hierna, voor zover van belang, worden ingegaan.

4    VERWEER

4.1    Verweerster heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Daarop zal hierna, voor zover van belang, worden ingegaan.

5    BEOORDELING

klachtonderdeel a)

5.1    De raad stelt vast dat klaagster de opdrachtbevestiging van 16 april 2013 heeft ondertekend. In de opdrachtbevestiging is uitdrukkelijk meegedeeld dat verweerster op factuurbasis werkt en geen zaken behandelt op basis van gefinancierde rechtshulp. Uit de e-mail van klaagster aan verweerster van 2 april 2013 blijkt verder dat klaagster zich ervan bewust is dat de werkzaamheden van verweerster bij haar in rekening gebracht zullen worden. De raad komt gelet daarop tot het oordeel dat verweerster klaagster voldoende heeft geïnformeerd omtrent de kosten die zij haar voor haar werkzaamheden in rekening zou brengen. De raad heeft hierbij in aanmerking genomen dat verweerster onweersproken heeft aangevoerd dat klaagster alle nota’s die zij tussen 19 maart 2013 en 5 augustus 2015 van verweerster heeft ontvangen telkens zonder protest heeft behouden en voldaan. De raad zal klachtonderdeel a ongegrond verklaren.

 

klachtonderdelen b), g) en h)

5.2    Klachtonderdelen b, g en h zien alle in de kern op de informatieverstrekking door en communicatie met verweerster. De raad ziet daarin grond voor gezamenlijke behandeling.

5.3    Klaagster verwijt verweerster dat zij niet heeft gereageerd op de vragen die klaagster haar heeft gesteld bij e-mails van 26 april 2013, 17 juni 2015, 14 en 21 september 2015, 11 oktober 2015 en 17 december 2015.

 

5.4    Verweerster heeft aangevoerd dat zij in een gesprek op 19 april 2013 vragen van klaagster heeft beantwoord en dat zij klaagster heeft meegedeeld dat zij schriftelijk zal worden geïnformeerd “wanneer dat nodig is”. Naar het oordeel van de raad had verweerster hetgeen zij met klaagster heeft besproken op 19 april 2013 schriftelijk moeten bevestigen. Het had verder op de weg gelegen van verweerster om klaagster na 26 april 2013 aanvullend en schriftelijk te informeren. Door een en ander na te laten heeft verweerster gehandeld in strijd met gedragsregel 8.

5.5    Dat verweerster niet heeft gereageerd op de email van klaagster van 17 juni 2015 acht de raad begrijpelijk en niet tuchtrechtelijk verwijtbaar, nu verweerster en klaagster elkaar op 18 juni 2015 zouden treffen bij de mondelinge behandeling van het door de man tegen klaagster aangespannen kort geding, waarbij door een schikking tussen klaagster en de man bovendien een einde kwam aan (een deel van) het geschil tussen klaagster en de man.

5.6    Klaagster stelt verder dat zij lang heeft moeten wachter op de declaratie en specificatie van de bedragen zoals genoemd in de brief van verweerster van 5 augustus 2015 en maakt verweerster hiervan een verwijt.

5.7    De raad acht dit verwijt terecht. Het had naar het oordeel van de raad op de weg van verweerster gelegen om voortvarend te reageren op de vragen van klaagster, zoals gesteld in haar e-mails van 14 en 21 september 2015. Verweerster heeft echter pas op 23 december 2015, dus drie maanden na de eerste e-mail van klaagster en bovendien na herhaalde herinneringen van klaagster, gereageerd op de vragen van klaagster. Dit is niet in overeenstemming met de professionele standaard en tuchtrechtelijk verwijtbaar. De omstandigheid dat verweerster (mogelijk) ten onrechte in de veronderstelling verkeerde dat zij met de brief van 5 augustus 2015 haar gespecificeerde declaratie had meegezonden ─ ter zitting heeft verweerster verklaard dat de bijlagen mogelijk niet zijn meegezonden met de brief van 5 augustus 2015 ─ maakt het oordeel van de raad niet anders.

5.8    Uit het voorgaande volgt dat verweerster bij de informatieverstrekking aan klaagster op verschillende momenten steken heeft laten vallen. Dit is tuchtrechtelijk verwijtbaar. Klachtonderdelen b en h zijn gegrond en klachtonderdeel g is gedeeltelijk gegrond.

5.9    Klachtonderdeel g behelst ook het verwijt van klaagster dat verweerster derdengeld heeft verrekend met openstaande declaraties, zonder voorafgaande overeenstemming daarover.

5.10    Verweerster heeft aangevoerd dat klaagster, na overleg over het onderwerp, heeft ingestemd met verrekening en dat dit ook blijkt uit de brief van verweerster aan klaagster van 5 augustus 2015.

5.11    De raad stelt vast dat klaagster in haar e-mails van 14 en 21 september 2015 geen bezwaar kenbaar heeft gemaakt tegen de verrekening van derdengelden met declaraties.

5.12    Gelet hierop heeft klaagster de door verweerster gestelde afspraak tot verrekening onvoldoende gemotiveerd betwist. Klachtonderdeel g is in zoverre ongegrond.

klachtonderdeel c)

5.13    Klaagster verwijt verweerster dat zij pas op 24 februari 2015 documenten naar de rechtbank heeft gestuurd in een zaak die voor vonnis stond op 31 maart 2015. De rechtbank heeft deze documenten niet bij de beoordeling in de zaak betrokken, omdat de stukken te laat waren ingediend.

5.14    De raad begrijpt uit het verweer van verweerster dat gedurende de echtscheidingsprocedure, vóór de mondelinge behandeling van 3 februari 2015, bij diverse instanties tevergeefs is verzocht om toezending van financiële (bewijs)documenten. Omdat het gebrek aan bewijs aan de zijde van klaagster ter zitting op 3 februari aan de orde kwam heeft, zo begrijpt de raad, verweerster het onderwerp opnieuw met klaagster besproken. Dit heeft geleid tot verzoeken van verweerster aan (in ieder geval) de Belastingdienst en de gemeente Den Haag tot het verstrekken van belastinggegevens. De verzoeken zijn, in ieder geval gedeeltelijk, succesvol geweest, waarna verweerster aanvullende stukken in de echtscheidingsprocedure heeft overgelegd.

5.15    Verweerster heeft ten aanzien van deze klacht aangevoerd dat het niet (primair) aan haar is om bewijs te verzamelen.

5.16    Naar het oordeel van de raad lag het (ten minste) op de weg van verweerster om klaagster voor te lichten over het belang van het tijdig verzamelen van bewijs en haar daarin te sturen en te adviseren. Het lag verder op de weg van verweerster om de voorlichting aan klaagster over het onderwerp schriftelijk te bevestigen. Gesteld noch gebleken is of, en zo ja in hoeverre, verweerster klaagster heeft voorgelicht. Van enige schriftelijke vastlegging is de raad niet gebleken. Daar komt bij dat het de raad niet is gebleken dat verweerster, na het uitblijven van een reactie op haar verzoek van 3 juli 2014, de advocaat van de man heeft gerappelleerd. Tot slot is gesteld noch gebleken dat verweerster klaagster (schriftelijk) heeft gewezen op de mogelijkheid dat de rechtbank de aanvullende stukken bij de akte van 24 februari 2015 niet bij de beslissing zou betrekken.

5.17    Naar het oordeel van de raad heeft verweerster rondom het vergaren en aan de rechtbank overleggen van bewijsstukken niet de zorg betracht die zij als advocaat jegens klaagster had moeten betrachten. Van de gang van zaken valt verweerster tuchtrechtelijk een verwijt te maken. Klachtonderdeel c is in zoverre gegrond.

Klachtonderdeel d)

5.18    Klaagster stelt dat verweerster haar de mogelijkheid van het instellen van hoger beroep heeft ontnomen, omdat verweerster er niet in is geslaagd een andere advocaat voor klaagster te vinden en zij klaagster heeft belet zelf een andere advocaat te zoeken voor bijstand in hoger beroep. Verweerster heeft aangevoerd dat zij tevergeefs heeft geprobeerd om voor klaagster een advocaat te vinden die de zaak in hoger beroep op basis van een toevoeging zou willen behandelen. Verweerster heeft betwist dat zij klaagster heeft belet om zelf een andere advocaat te zoeken. Verweerster stelt verder dat zij de uren die zijn besteed aan het vinden van een andere advocaat voor klaagster, niet bij klaagster in rekening heeft gebracht.

5.19    In het licht van het hiervoor weergegeven verweer heeft klaagster dit klachtonderdeel onvoldoende feitelijk onderbouwd. De raad zal klachtonderdeel d daarom ongegrond verklaren.

klachtonderdeel e)

5.20    Uit de e-mail van 23 maart 2015 blijkt dat verweerster klaagster heeft geadviseerd om haar belastingaangifte te laten verzorgen door belastingadviseur L. Klaagster heeft, zo begrijpt de raad, aan dit advies gevolg gegeven en heeft op 19 september 2015 een rekening van belastingadviseur L. voldaan. Gelet op een en ander heeft klaagster haar stelling dat verweerster heeft geëist dat de belastingaangifte door belastingadviseur L. zou worden verzorgd onvoldoende feitelijk onderbouwd. Niet is immers gebleken dat verweerster klaagster niet de mogelijkheid liet een andere belastingadviseur in de arm te nemen. De raad zal klachtonderdeel e ongegrond verklaren.

klachtonderdeel f)

5.21    Verweerster heeft aangevoerd dat zij klaagster heeft gevraagd of er iemand in haar omgeving was die haar financieel bij zou kunnen staan in de hoger beroepsprocedure, nu de zoektocht naar een advocaat die het hoger beroep zou kunnen behandelen op toevoegingsbasis vergeefs was gebleken. Klaagster kwam daarop met de heer T. Verweerster heeft vervolgens overleg gevoerd met de heer T. en op zijn verzoek een begroting van de kosten gemaakt. De heer T. heeft daarop meegedeeld dat hij “om persoonlijke redenen” niet bereid is om klaagster financieel bij te staan.

5.22    Uit de reactie van de heer T. blijkt niet dat zijn keuze is bepaald door de hoogte van de kostenraming. Nu bovendien is gesteld noch gebleken dat de kostenraming niet realistisch of excessief is, zal de raad klachtonderdeel f als onvoldoende feitelijk onderbouwd ongegrond verklaren.

klachtonderdeel i)

5.23    Klaagster stelt dat de man de lasten van de huurwoning tot de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking had moeten voldoen. De man heeft dit niet gedaan en klaagster verwijt verweerster dat zij daartegen niets heeft ondernomen.

5.24    De raad overweegt dat klaagster en de man op 18 juni 2015 een minnelijke schikking hebben getroffen, waarbij zij elkaar over en weer finale kwijting hebben verleend. Daargelaten de juistheid van de stelling van klaagster dat de man de huurlasten voor zijn rekening moest nemen, staat het finaal kwijtingsbeding in de weg aan enige vordering van klaagster op de man met betrekking tot huurlasten. Gelet hierop is de raad van oordeel dat verweerster niet valt te verwijten dat zij op dit onderwerp niets heeft ondernomen tegen de man. De raad acht klachtonderdeel i ongegrond.

klachtonderdeel j)

5.25    In een reeds aanhangig kort geding heeft verweerster conservatoir beslag gelegd op een onder een notaris in depot gegeven bedrag. Verweerster heeft aangevoerd dat zij op voorhand overleg heeft gevoerd met klaagster en dat klaagster instemde met het voorstel om conservatoir beslag te leggen.

5.26    Dit verweer vindt op dit onderdeel steun in de brief van verweerster aan klaagster van 17 juni 2015 (zie hiervoor in 2.11). Gelet op het onderwerp van het kort geding, het vrijgeven van het depotbedrag, was het leggen van conservatoir beslag bovendien passend bij de voor advocaten geldende professionele standaard. Het was naar het oordeel van de raad wellicht zorgvuldiger geweest als verweerster het gesprek, in het bijzonder de afspraak over het leggen van conservatoir beslag, schriftelijk aan klaagster had bevestigd vóór het leggen van het beslag. In aanmerking genomen dat de termijnen bij een kort geding doorgaans kort zijn, acht de raad het handelen van verweerster echter niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Klachtonderdeel j is ongegrond.

klachtonderdeel k)

5.27    Verweerster heeft ter zitting verklaard dat tijdens de zitting uitgebreid is gesproken met klaagster over de schikking en dat de voor- en nadelen ervan besproken zijn. Verweerster was ervan overtuigd dat klaagster op dat moment begreep waar ze mee instemde. In het licht van die verklaring van verweerster heeft klaagster haar klacht op dit onderdeel onvoldoende feitelijk onderbouwd. De raad zal klachtonderdeel k ongegrond verklaren.

klachtonderdeel l)

5.28    De raad stelt voorop dat klaagster er in de klachtprocedure aanvankelijk (kennelijk abusievelijk) van is uitgegaan dat verweerster een factuur van € 24.143,06 bij haar had ingediend. Tussen partijen is thans niet (meer) in geschil dat dit bedrag de conceptfactuur betreft die verweerster aan de heer T. heeft voorgelegd. Klaagster heeft zich in haar pleitnota op het standpunt gesteld dat verweerster in totaal € 18.260,08 bij haar in rekening heeft gebracht. Uit de brief van 20 maart 2017 van verweerster aan de raad en de daarbij gevoegde bijlagen blijkt dat verweerster in totaal € 12.573,63 bij klaagster in rekening heeft gebracht. In aanmerking genomen dat klaagster het door haar genoemde bedrag niet met documenten heeft onderbouwd moet worden uitgegaan van de juistheid van het door verweerster gestelde en met stukken onderbouwde bedrag.

5.29    De raad overweegt verder dat de tuchtrechter volgens vaste jurisprudentie niet bevoegd is om declaratiegeschillen te beslechten. Dergelijke geschillen kunnen worden voorgelegd aan de civiele rechter of aan de geschillencommissie. De tuchtrechter dient echter wel op te treden indien sprake is van excessief declareren. In het licht van hetgeen de raad heeft overwogen over het gedeclareerde bedrag en in aanmerking genomen dat verweerster klaagster heeft bijgestaan in een echtscheidingsprocedure en een kort geding, geeft hetgeen zij in rekening heeft gebracht geen aanleiding om aan te nemen dat sprake is van excessief declareren. De raad zal klachtonderdeel l dan ook ongegrond verklaren.

6    MAATREGEL

6.1    Verweerster heeft op het vlak van communicatie met en voorlichting aan klaagster steken laten vallen. Aldus heeft zij niet gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt. In de gegeven omstandigheden acht de raad de maatregel van waarschuwing passend en geboden.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Aangezien de klacht gegrond wordt verklaard, moet verweerster het door klaagster betaalde griffierecht aan haar vergoeden.

7.2    De raad ziet grond om verweerster overeenkomstig artikel 48 zesde lid van de Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze proceskosten worden vastgesteld op EUR 1.000,- en moeten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart klachtonderdelen a, d, e, f, i, j, k en l ongegrond;

-    verklaart klachtonderdelen b en h gegrond;

-     en klachtonderdeel g gedeeltelijk gegrond, voor zover betrekkelijk tot het niet tijdig reageren op vragen van klaagster, en overigens ongegrond;

-    legt aan verweerster de maatregel van waarschuwing op;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van EUR 50,- aan klaagster;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van EUR 1.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten.

Aldus beslist door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, voorzitter, mrs. M. Aukema en A.J.N. van Stigt, leden, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 12 juni 2017.

Griffier    Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 12 juni 2017 verzonden.