Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

19-06-2017

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2017:137

Zaaknummer

17-324/A/NH

Inhoudsindicatie

Verweerder heeft bij het aanhangig maken en voortzetten van de gerechtelijke procedure jegens klager en ook overigens de grenzen van de aan hem, in zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij, toekomende vrijheid niet overschreden. Kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 19 juni 2017

in de zaak 17-324/A/NH

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

De voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna: de deken) van 25 april 2017 met kenmerk td/np-md/16-372, door de raad ontvangen op 26 april 2017 en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken, alsmede van de e-mail van klager aan de raad van 8 mei 2017 met bijlage. Tevens heeft de voorzitter kennisgenomen van de e-mail met bijlage van klager van 16 juni 2017.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 Klager is verwikkeld in een geschil met zijn buren. Klagers buren werden aanvankelijk, vanaf januari 2015, bijgestaan door juristen van hun rechtsbijstandsverzekeraar, die klager hebben aangeschreven en – onder meer – hebben gesommeerd tot het verwijderen van overhangende takken. Medio 2016 heeft de rechtsbijstandsverzekeraar van klagers buren de behandeling van de zaak overgedragen aan verweerder.

1.2 Verweerder heeft klager bij brief van 8 juni 2016 gesommeerd om binnen vier weken overhangende takken te verwijderen en de hoogte van de bomen nabij de erfgrens terug te brengen.

1.3 Bij brieven van 9 en 14 juni 2016 heeft klager verweerder bericht dat hij niet voornemens was om aan de sommatie te voldoen.

1.4 Op 14 juli 2016 heeft verweerder klager doen dagvaarden. Bij de dagvaarding was als productie gevoegd een brief van 14 juli 2014 van klagers buren aan klager, waarin zij hem onder meer verzochten om overhangende takken te verwijderen.

1.5 Nadat verweerder de dagvaarding op 27 juli 2016 bij de rechtbank had aangebracht is wederom getracht om de zaak in der minne te regelen, hetgeen niet is gelukt. Klager heeft in augustus 2016 snoeiwerkzaamheden verricht in zijn tuin, waarna verweerder heeft voorgesteld de situatie ter plaatse te bekijken en te bezien of een minnelijke regeling kon worden getroffen. Klager heeft dit voorstel afgewezen. Partijen hebben voortgeprocedeerd en op 16 maart 2017 heeft een comparitie van partijen plaatsgevonden, waarbij verweerder wederom naar voren heeft gebracht dat zijn cliënten klager bij aangetekende brief van 14 juli 2014 hadden verzocht om overhangende takken te verwijderen.

1.6 Bij brief van 6 oktober 2016 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

1. klager op kosten heeft gejaagd doordat hij klager onnodig in rechte heeft betrokken, de zaak ten onrechte heeft aangebracht bij de rechtbank in plaats van bij de kantonrechter en de procedure ten onrechte heeft doorgezet;

2. aan de dagvaarding een ongetekende brief van 14 juli 2014 heeft gehecht terwijl klager die brief nooit had ontvangen.

3 VERWEER

3.1 Nadat eerst, zowel door de juristen van de rechtsbijstandsverzekeraar van verweerders cliënten als door verweerder zelf, vergeefs was geprobeerd de kwestie in der minne te regelen, is besloten om tot dagvaarding over te gaan. Klager is voorafgaand aan het uitbrengen van de dagvaarding meerdere malen gewezen op het feit dat rechtsmaatregelen zouden worden genomen indien de kwestie niet in der minne zou worden opgelost. Van rauwelijks dagvaarden is derhalve geen sprake geweest.

3.2 De bij dagvaarding in het geding gebrachte brief van 14 juli 2014 is volgens verweerders cliënten aangetekend aan klager verzonden en zij hebben van die aangetekende verzending ook bewijsstukken getoond. Verweerder had geen reden om aan de stelling van zijn cliënten, dat zij op 14 juli 2014 een aangetekende brief aan klager hebben verzonden, te twijfelen. Overigens staat niet ter discussie dat klager ook nadien meerdere brieven heeft ontvangen waaruit hem duidelijk had moeten worden dat hij gesommeerd werd om tot snoeiactiviteiten over te gaan.

3.3 Er was sprake van onrechtmatige hinder, zodat verweerders cliënten wel degelijk een belang hadden om een gerechtelijke procedure jegens verweerder aanhangig te maken en het is verweerders taak om de belangen van zijn cliënten te behartigen.

3.4 De rechtbank, en niet de sector kanton, is op grond van de wet bevoegd om kennis te nemen van de kwestie. Dat klager bij het voeren van verweer in een procedure bij de rechtbank gehouden is om zich door een advocaat te laten vertegenwoordigen, waarmee kosten zijn gemoeid, is een consequentie die nu eenmaal uit de wet voortvloeit.

3.5 Ofschoon klager ruimschoots nadat de dagvaarding was aangebracht enig snoeiwerk in zijn tuin heeft verricht, hebben verweerders cliënten nog steeds belang bij voortzetting van de procedure. Voor zover daarmee al alsnog aan de vorderingen van verweerders cliënten is voldaan, hebben zij nog een procesbelang ten aanzien van de proceskosten.

4 BEOORDELING

4.1 De klacht heeft betrekking op het optreden van verweerder in zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij. De voorzitter overweegt dat de advocaat van de wederpartij een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. De voorzitter zal de klacht met inachtneming van dit uitgangspunt beoordelen.

4.2 Uit de overgelegde stukken blijkt dat verweerder het kennelijk noodzakelijk heeft geacht om in het kader van de behartiging van de belangen van zijn cliënten een gerechtelijke procedure jegens klager aanhangig te maken. Verweerders cliënten waren van mening dat er sprake was van onrechtmatige hinder en nadat aanvankelijk vergeefs was getracht om de kwestie in der minne op te lossen zagen zij geen andere mogelijkheid meer dan het voorleggen van de kwestie aan de rechter. Naar het oordeel van de voorzitter stond het verweerder ter behartiging van de belangen van zijn cliënten vrij om klager te sommeren en vervolgens te doen dagvaarden. Ook van het feit dat verweerder de procedure heeft voortgezet nadat door klager snoeiwerkzaamheden waren verricht kan verweerder geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. Kennelijk waren verweerders cliënten van mening dat aan hun vorderingen niet afdoende was voldaan, zodat voortzetting van de procedure noodzakelijk was. Dat verweerder klager nodeloos op kosten heeft gejaagd is derhalve niet gebleken.

4.3 Naar het oordeel van de voorzitter mocht verweerder voorts afgaan op de juistheid van de stelling van zijn cliënten, dat zij klager op 14 juli 2014 een aangetekende brief hebben gestuurd. Dat verweerder aanleiding had om aan de juistheid van die stelling te twijfelen heeft klager niet aannemelijk gemaakt. Indien en voor zover klager het niet eens was met de door verweerder naar voren gebrachte feiten en / of standpunten, was klager, die werd bijgestaan door een advocaat, in de gelegenheid dit in de procedure aan de rechter kenbaar te maken. Dit geldt eveneens voor klagers stelling dat de zaak had moeten worden aangebracht bij de rechtbank, sector kanton, welke stelling gemotiveerd door verweerder is weersproken.

4.4 De voorzitter is van oordeel dat verweerder bij het aanhangig maken en voortzetten van de gerechtelijke procedure jegens klager en ook overigens de grenzen van de aan hem, in zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij, toekomende vrijheid niet heeft overschreden. Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. drs. A.P. Schoonbrood-Wessels, voorzitter, met bijstand van mr. T.H.G. van de Langenberg als griffier op 19 juni 2017.

Griffier  Voorzitter

 

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 19 juni 2017 verzonden.