Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

23-06-2017

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2017:145

Zaaknummer

17-359/A/NH

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht tegen advocaat wederpartij. Niet gebleken dat verweerder een chantabel voorstel heeft gedaan gebaseerd op onjuiste feiten. Klacht kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 23 juni 2017

in de zaak 17-359/A/NH

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna: de deken) van 11 mei 2017 met kenmerk td/md/16-466, door de raad ontvangen op 12 mei 2017, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 Mevrouw S was aanvankelijk de cliënte van verweerder. Zij heeft zich in november 2016 tot klager, letselschadespecialist, gewend met het verzoek haar verder bij te staan. Mevrouw S heeft twee vrijwel identieke – het enige verschil is dat in de ene overeenkomst wel een succes fee wordt genoemd en in de andere niet – overeenkomsten van opdracht met klager getekend en klager heeft namens mevrouw S de overeenkomst van opdracht met verweerder opgezegd. Mevrouw S heeft zich vervolgens weer tot verweerder gewend en de overeenkomsten van opdracht met klager opgezegd wegens dwaling.

1.2 Bij e-mail van 16 november 2016 heeft klager mevrouw S een einddeclaratie gestuurd ten bedrage van in totaal € 2.352,85 (incl. BTW en kantoorkosten).

1.3 Bij brief van 17 november 2016 heeft verweerder namens mevrouw S op de hiervoor genoemde e-mail van klager gereageerd. De brief luidt, voor zover van belang:

“Mijn cliënte (…) verzocht mij namens haar te reageren op uw e-mailbericht d.d. 16 november jl. met als bijlage “einddeclaratie”.

U vraagt aan cliënte in hoeverre zij bereid is deze te voldoen. Cliënte is niet bereid deze te voldoen, zij heeft zich immers beroepen op dwaling in haar brief per e-mail aan u d.d. 15 november 2016, waarvan zij mij afschrift zond.

Namens cliënte roep ik de nietigheid in van de door u gesloten overeenkomsten op grond van dwaling, zoals door cliënte beschreven.

In uw brief d.d. 15-11-2016 verzonden per e-mail erkent u dat u hebt beoogd dubbel te declareren namelijk zowel een succes fee in rekening te brengen van 25% als het in rekening brengen van uw volledige kosten bij de aansprakelijke verzekeraar, terwijl u aan cliënte hebt meegedeeld dat uw inschakeling en het eerste gesprek voor haar gratis zou zijn. Bovendien acht cliënte uw uurtarief en de geclaimde tijdsbesteding buitensporig. Ik ben bereid aan de wederpartij Allianz te vragen of er bereidheid bestaat aan u enige vergoeding in het kader van buitengerechtelijke kosten te betalen (…) onder de voorwaarde dat u alle verdere communicatie zendt aan ondergetekende en geen communicatie meer zendt aan cliënte en u, ongeacht de uitkomst van het overleg met de wederpartij, cliënte niet verder benadert in of buiten rechte.

Indien u deze handreiking afwijst, zal ik cliënte adviseren uw handelwijze te melden aan de Letselschaderaad en aan andere daarvoor in aanmerking komende instanties.

Cliënte stelt namelijk dat u haar met geen ander doel dan haar te misleiden eerst een document hebt laten ondertekenen zonder vermelding van een succes fee en vervolgens een vrijwel identiek exemplaar waar opeens wel een vermelding van een succes fee in stond, terwijl het u bekend was (dit erkent u ook in uw brief) dat de aansprakelijkheid reeds is erkend door een verzekeraar en derhalve geen enkele reden bestaat voor welke no cure no pay afspraak of succes fee-afspraak dan ook en al helemaal niet bovenop een vergoeding door de aansprakelijke wederpartij op basis van een buitensporig uurtarief zoals door u aangeduid.

Gaarne verneem ik of u wilt dat ik Allianz benader met bovengenoemd verzoek mits onder bovengenoemde voorwaarden.”

1.4 Bij brief van 2 december 2016 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij klager een chantabel voorstel heeft gedaan, dat is gebaseerd op onjuiste feiten.

2.2 Klager heeft zijn klacht aldus toegelicht dat verweerder klager in zijn brief van 17 november 2016 een voorstel heeft gedaan dat geen recht doet aan hetgeen tussen klager en mevrouw S rechtsgeldig is overeengekomen en waarvan verweerder wist dat de wederpartij van mevrouw S (Allianz) daarop niet zou ingaan en aan het niet accepteren van het voorstel door klager de consequentie heeft verbonden dat hij zijn cliënte zal adviseren de handelwijze van klager te melden bij diverse instanties, waaronder de Letselschaderaad.

3 VERWEER

3.1 Verweerder voert verweer dat hierna, voor zover van belang, zal worden weergegeven.

4 BEOORDELING

4.1 De klacht ziet op het handelen van verweerder als advocaat van een wederpartij. Uitgangspunt is dat die advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

4.2 De voorzitter is van oordeel dat verweerder met (de inhoud van) zijn brief aan klager van 17 november 2016 de grenzen van de hem toekomende vrijheid niet heeft overschreden. Verweerder heeft de brief geschreven in het belang van zijn cliënte, die meent dat zij de einddeclaratie van klager niet hoeft te betalen. Verweerder heeft zich in de brief niet onnodig grievend over klager uitgelaten en evenmin is gebleken dat verweerder in de brief feiten heeft geponeerd waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen. Om klager enigszins tegemoet te komen heeft verweerder zich in de brief bereid verklaard om de wederpartij te vragen of er bereidheid bestaat om aan klager enige vergoeding in het kader van buitengerechtelijke kosten te betalen, onder de voorwaarde dat, kort gezegd, klager mevrouw S niet meer benadert. Dat verweerder bij het doen van het voorstel wist dat de wederpartij niet bereid zou zijn om enige vergoeding aan klager te betalen en het voorstel derhalve zinledig was, heeft klager onvoldoende onderbouwd. Dat verweerder heeft geschreven dat indien klager de handreiking afwijst, hij zijn cliënte zal adviseren de handelwijze te melden aan de Letselschaderaad acht de voorzitter in de omstandigheden van het geval – zoals toegelicht in de brief van verweerder van 17 november 2016 – niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Het is de voorzitter niet gebleken dat verweerder daarmee nodeloos de belangen van klager (reputatie) zou willen schaden.

4.3 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus in het openbaar uitgesproken door mr. J. Blokland, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. S. van Excel als griffier op 23 juni 2017.

Griffier  Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift verzonden op 23 juni 2017.