Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

23-06-2017

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2017:144

Zaaknummer

17-289/A/A

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over eigen advocaat. Geen sprake van excessief declareren. Ook niet gebleken dat verweerster tekort is geschoten in haar dienstverlening aan klagers. Klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 23 juni 2017

in de zaak 17-289/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klagers

tegen:

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 11 mei 2017 met kenmerk 4016-0548, door de raad ontvangen op 12 mei 2017, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 In juli 2013 is de zoon van klaagster (tevens stiefzoon van klager) plotseling overleden. Volgens klagers is hun zoon onder verdachte omstandigheden overleden; zij verdenken de ex-echtgenote van de zoon van betrokkenheid bij zijn overlijden en hebben daarom aangifte tegen haar gedaan bij de politie.

1.2 Bij brief van 15 april 2014 heeft het OM klagers bericht dat er geen onderzoek of vervolging zal worden ingesteld naar aanleiding van hun aangifte, omdat op basis van de voorhanden zijnde informatie niet is gebleken dat de zoon van klagers door een misdrijf om het leven is gekomen.

1.3 Verweerster heeft klagers bijgestaan in een procedure ex artikel 12 Wetboek van Strafvordering (hierna Sv). De opdrachtbevestiging d.d. 2 juli 2014 luidt, voor zover relevant:

“Jullie hebben mijn rechtsbijstand verzocht in verband met het opstarten van een artikel 12-procedure bij het Gerechtshof Amsterdam in verband met de brief d.d. 15 april jl. waarin te kennen is gegeven dat het overlijden van jullie zoon (…) door het Openbaar Ministerie niet wordt beschouwd als een misdrijf (…)

Wij hebben het met elkaar gehad over de mogelijkheden en de onmogelijkheden van een artikel 12-procedure. Omdat het Openbaar Ministerie ook na herhaaldelijke verzoeken daartoe telkens heeft geweigerd een afschrift van de stukken te verstrekken, is het slechts beperkt mogelijk om een onderbouwd standpunt in te nemen over de omstandigheden waaronder [de zoon] is overleden alsmede de betrokkenheid van [de ex-echtgenote van de zoon] daarbij. Omdat die stukken op dit moment niet beschikbaar zijn heb ik mij ook niet kunnen uitlaten over de haalbaarheid van een artikel 12-procedure. Desondanks hebben jullie aangegeven te willen dat ik een artikel 12 procedure namens jullie in gang zet.

(…)

Verder hebben wij besproken dat de artikel 12-procedure in ieder geval de gelegenheid biedt om alle op de zaak betrekking hebbende stukken naar boven te krijgen. In uitzonderlijke gevallen kan het Hof weigeren inzage in de stukken te geven, maar het is niet heel waarschijnlijk dat een van die gevallen zich bij jullie zal voordoen. Wanneer wij deze stukken hebben ontvangen dan kan het verzoek om de vervolging van [de ex-echtgenote van de zoon] te bevelen nog nader worden onderbouwd. Dan zal ook pas inzichtelijk worden welke onderzoekshandelingen precies door de politie zijn verricht. Mogelijkerwijs geeft dit aanleiding tot het verzoek nader onderzoek te laten verrichten door de politie. Dat zal echter afhangen van de stukken die nog dienen te worden verstrekt.

Bijgaand treffen jullie het door mij namens jullie opgestelde klaagschrift aan. (…)

Ik verleen mijn bijstand tegen een uurtarief van € 160,-- exclusief 6% kantoorkosten en exclusief 21% BTW.”

1.4 Op 2 juli 2014 heeft verweerster namens klagers een klaagschrift ex artikel 12 Sv ingediend. Op 12 maart 2015 heeft de zitting bij het Gerechtshof Amsterdam plaatsgevonden. Klaagster en verweerster waren bij die zitting aanwezig. Verweerster heeft het woord gevoerd aan de hand van een pleitnota.

1.5 Bij brief van 17 maart 2015 heeft verweerster klagers onder meer meegedeeld:

“Op 12 maart jl. heeft de zitting van de beklagkamer van het Gerechtshof te Amsterdam plaatsgevonden (…)

Voorafgaand aan deze zitting heb ik de dossierstukken met betrekking tot de procedure ingezien bij het Gerechtshof. De inhoud daarvan hebben wij tijdens onze bespreking op 27 februari jl. bij mij op kantoor, alsmede in diverse telefoongesprekken besproken. Aangezien [klaagster] mij heeft vergezeld naar de zitting van de beklagkamer, zal ik hier slechts op hoofdlijnen beschrijven wat daar is voorgevallen.

Het belangrijkste is dat ik het Gerechtshof allereerst heb verzocht om de vervolging van [de ex-echtgenote van de zoon] te bevelen en daarnaast, voor zover het Hof zou menen dat het dossier daartoe nog onvoldoende aanleiding biedt, aanvullend onderzoek te laten verrichten. Met name op dat laatste punt heb ik de nadruk gelegd. Nadat ik een aantal onduidelijkheden en gebreken aan het onderzoek heb belicht, alsmede de ontbrekende dossierstukken voor het voetlicht heb gebracht, heb ik betoogd dat het politieonderzoek tot dusver onvoldoende zorgvuldig en voortvarend is geweest. (…)

In reactie op mijn betoog heeft de advocaat-generaal kenbaar gemaakt dat wat hem betreft de onduidelijkheden die over de uitkomsten van het bloedonderzoek bestaan dienen worden opgehelderd. Formeel heeft hij het Gerechtshof verzocht om het beklag af te wijzen, aangezien hij zich op het standpunt stelt dat de resultaten van het bloedonderzoek een uitvloeisel zijn van het politieonderzoek zoals dat al is verricht. Niettemin is het wat hem betreft dus wel nodig dat de resultaten van het bloedonderzoek nog worden opgehelderd.

De beslissing is nu aan het Gerechtshof.”

1.6 Bij beschikking van 10 april 2015 is het klaagschrift van klagers ongegrond verklaard.

1.7 Na de beschikking van het hof heeft verweerster het OM bij brief van 12 mei 2015 verzocht de resultaten van het bloedonderzoek zoals door de schouwarts verricht en de ter plaatse door de politie genomen foto’s ter inzage aan klagers beschikbaar te stellen. Bij brief van 23 juli 2015 heeft het OM 12 foto’s en de resultaten van het bloedonderzoek aan verweerster doen toekomen.

1.8 Op 5 augustus 2015 heeft verweerster de van het OM ontvangen stukken aan klagers gestuurd en hen meegedeeld dat zij zal overgaan tot sluiting van het dossier.

1.9 Tijdens een bespreking op 19 juni 2016 hebben klagers bij de deken Amsterdam een klacht ingediend over verweerster, kantoorhoudende te Almere. Gelet op de samenhang met twee door klagers ingediende klachten over twee Amsterdamse advocaten heeft de deken Amsterdam in overleg met partijen en met de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland het onderzoek naar de klacht op zich genomen.

1.10 Bij beslissing van 31 maart 2017 heeft de plaatsvervangend voorzitter van het Hof van Discipline deze raad aangewezen voor de behandeling van de klacht.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:

a) in totaal € 8.500.- heeft gedeclareerd, terwijl zij vrijwel niets voor klagers heeft gedaan;

b) tijdens de zitting alleen de aangifte van klagers heeft voorgelezen, zij het vertaald in advocatentaal. Zij heeft geen stukken opgevraagd, zoals foto’s of het toxologisch rapport, niets gedaan aan bewijsvoering en veel zaken niet aan de kaak gesteld of daar helemaal geen vraagtekens bij gezet dan wel vragen over gesteld;

c) voor het doorsturen van de na de zitting van het OM ontvangen stukken een bedrag van € 500,- heeft gerekend;

d) contact zou opnemen met bepaalde mensen en deskundigen, hetgeen zij nimmer heeft gedaan.

3 VERWEER

3.1 Verweerster voert verweer dat hierna, voor zover van belang, zal worden weergegeven.

4 BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a)

4.1 Klagers verwijten verweerster allereerst dat zij in totaal een bedrag van € 8.500,- heeft gedeclareerd, terwijl zij vrijwel niets voor klagers heeft gedaan.

4.2 De voorzitter stelt bij de beoordeling van dit klachtonderdeel voorop dat de tuchtrechter niet de bevoegdheid heeft om declaratiegeschillen te beslechten. Wel beoordeelt de tuchtrechter of er sprake is van excessief declareren.

4.3 De voorzitter overweegt als volgt. Verweerster heeft gemotiveerd betwist dat zij een bedrag van € 8.500,- heeft gedeclareerd; zij heeft in totaal een bedrag van € 3.734,94 (inclusief kantoorkosten en BTW) gedeclareerd. Verweerster heeft de desbetreffende declaraties (een declaratie van 30 juli 2014 ad € 964,52 en een declaratie van 30 maart 2015 ad € 2.770,42) als productie overgelegd. Dat verweerster naast het bedrag van € 3.734,94 nog meer aan klagers heeft gedeclareerd, hebben klagers niet met bewijsstukken onderbouwd.

4.4 Uit de urenspecificaties bij de hiervoor genoemde declaraties blijkt dat verweerster werkzaamheden voor klagers heeft verricht. Dat verweerster, zoals klagers stellen, vrijwel niets voor hen heeft gedaan, volgt de voorzitter gelet hierop en gelet op hetgeen hierna wordt overwogen ten aanzien van klachtonderdeel b, niet. In het licht hiervan is het door verweerster aan klagers gedeclareerde bedrag naar het oordeel van de voorzitter niet excessief.

4.5 De conclusie van het voorgaande is dat klachtonderdeel a) kennelijk ongegrond is.

Ad klachtonderdelen b) en d)

4.6 Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling en zien op de kwaliteit van de door verweerster aan klagers verleende dienstverlening.

4.7 De voorzitter stelt voorop dat bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt rekening moet worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt.

e) Klagers verwijten verweerster dat zij tijdens de zitting alleen de aangifte van klagers heeft voorgelezen, zij het vertaald in advocatentaal, dat zij geen stukken heeft opgevraagd zoals foto’s of het toxologisch rapport, dat zij niets heeft gedaan aan bewijsvoering en veel zaken niet aan de kaak heeft gesteld of daar helemaal geen vraagtekens bij heeft gezet dan wel vragen over heeft gesteld. Tevens verwijten klagers verweerster dat zij contact zou opnemen met bepaalde mensen en deskundigen, hetgeen zij nimmer heeft gedaan.

4.8 Verweerster heeft aangevoerd dat zij voorafgaand aan de zitting bij de beklagkamer op de griffie de stukken heeft ingezien. De inhoud van de stukken heeft zij tijdens een bespreking op 27 februari 2015 met klagers besproken. Bij het bestuderen van de stukken ter griffie is het haar direct opgevallen dat er wordt gesproken over ter plaatse genomen foto’s, terwijl die foto’s niet in het dossier waren opgenomen. Voorafgaand aan de zitting heeft verweerster het OM en het hof verzocht om inzage in die foto’s, alsmede in de uitkomst van een bloedonderzoek, dat eveneens in het dossier werd genoemd, maar dat niet bij de stukken was gevoegd. Het hof heeft vervolgens navraag gedaan bij de politie naar die stukken, maar zonder resultaat. Op die ontbrekende stukken is ter zitting specifiek door verweerster de aandacht gevestigd en zij heeft het hof uitdrukkelijk verzocht geen beslissing te nemen in de zaak voordat de ontbrekende stukken boven water zijn gekomen. De door klagers in hun repliek genoemde vraagpunten die verweerster volgens hen niet zou hebben meegenomen zijn voor het overwegende deel in de pleitnota en in het klaagschrift terug te vinden. Ondanks de afwijzende beslissing van het hof is het nodige in het werk gesteld om de ontbrekende foto’s en de resultaten van het bloedonderzoek alsnog boven tafel te krijgen. Dat is uiteindelijk gelukt, aldus nog steeds verweerster.

4.9 De voorzitter overweegt als volgt. Tegenover het gemotiveerde verweer van verweerster en de daarbij door haar overgelegde stukken, zoals de pleitnota van verweerster voor de zitting van 12 maart 2015, de brief van verweerster aan klagers van 17 maart 2015 (zie 1.5) en de brief van verweerster aan het OM van 12 mei 2015 (zie 1.7), hebben klagers hun klacht niet onderbouwd. Dat verweerster tekort is geschoten in haar dienstverlening aan klagers, is de voorzitter dan ook niet gebleken. Klagers hebben evenmin onderbouwd met welke personen/deskundigen verweerster contact zou opnemen en dat niet heeft gedaan. Klachtonderdelen b) en d) zijn derhalve kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel c)

4.10 Klagers verwijten verweerster tot slot dat zij € 500,- in rekening heeft gebracht voor het doorsturen van de na de zitting van het OM ontvangen stukken.

4.11 De voorzitter overweegt als volgt. Verweerster heeft betwist dat zij geld bij klagers in rekening heeft gebracht voor het doorsturen van de stukken van het OM. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft zij een declaratie met urenspecificatie overgelegd van 3 maart 2016, waaruit blijkt dat zij de (beperkte) werkzaamheden die zij voor klagers heeft verricht na de beschikking van het hof van 10 april 2015 – waaronder het doorsturen van de van het OM ontvangen stukken – niet bij klagers in rekening heeft gebracht. Hiertegenover hebben klagers hun klacht niet onderbouwd. Ook klachtonderdeel c) is derhalve kennelijk ongegrond.

4.12 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus in het openbaar uitgesproken door mr. C.L.J.M. de Waal, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. S. van Excel als griffier op 23 juni 2017.

Griffier  Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift verzonden op 23 juni 2017..