Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

26-06-2017

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2017:148

Zaaknummer

17-147/A/A

Inhoudsindicatie

Ongegronde klacht eigen advocaat over onder meer een declaratie en uitlatingen in een e-mail.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 26 juni 2017

in de zaak 17-147/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

  

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 11 april 2016 heeft klager bij de deken van de Orde van Advoca-ten in het arrondissement Amsterdam een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Bij brief aan de raad van 16 februari 2017 met kenmerk 4016-0273, door de raad ontvangen op 20 februari 2017, heeft de deken van de Orde van Advo-caten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad ge-bracht.

1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 15 mei 2017 in aanwezig-heid van verweerder. Klager heeft de raad voorafgaand aan de zitting bericht niet ter zitting te zullen verschijnen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennis genomen van de in 1.2 bedoelde brief van de deken aan de raad en van de stukken 1 tot en met 20 van de bij die brief gevoegde inventarislijst.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 Verweerder heeft klager (dan wel de Panamese vennootschap van klager) vanaf 2010 bijgestaan in diverse aangelegenheden. Klager heeft zich in de contacten met verweerder veelal laten vertegenwoordigen door de heer N.

2.2 Verweerder heeft klager en de heer N op 21 juli 2011 een opdrachtbevestiging gestuurd.

2.3 Bij e-mail van 3 oktober 2013 heeft verweerder de voor klager te verrichten werkzaamheden aan klager bevestigd en een voorschotdeclaratie van € 3.500,- aan klager gestuurd. In de e-mail staat verder, voor zover hier rele-vant:

“Zoals afgesproken zal ik voor mijn werkzaamheden mijn uurtarief hanteren; mijn uurtarief bedraagt € 250,00 te vermeerderen met 5% kantoorkosten (deze bedragen zijn exclusief BTW). Ik zal maandelijks, en in het geval er weinig werkzaamheden zijn geweest een maal per twee maanden, een declaratie sturen voor de door mij gewerkte uren. (…) Met betrekking tot mijn werkzaamheden hebben wij afgesproken dat ik je een voorschotbedrag in rekening zou brengen; (…); het bedrag van de voorschotnota zal worden verrekend met de einddeclaratie in dit dossier.” 

2.4 Bij e-mail van 20 december 2013 heeft verweerder klager meegedeeld dat het voorschotbedrag van € 3.500,- is verbruikt en hem op diezelfde dag een factuur gestuurd voor een bedrag van (na verrekening van het voorschot) € 244,80.

2.5 Op 8 juli 2014 heeft verweerder een factuur op naam van de Panamese ven-nootschap aan de heer N gestuurd ten bedrage van € 9.471,- (€ 4.471,- aan verschotten en € 5.000,- aan voorschot honorarium). In de begeleidende e-mail staat, voor zover relevant:

“Daarenboven heb ik het vorige voorschotbedrag met de declaratie van december verrekend en ben ik nu alweer veel uren voor jullie aan het maken. Mijn medewerkster is op het moment ziek zodat ik jullie op dit moment geen tussentijdse afrekening en urenspecificatie kan doen toekomen, maar ik schat dat ik op dit moment in ieder geval voor zo’n € 5.000,00 aan uren voor jullie gewerkt heb. (…) bij de afrekening van mijn uren in de komende periode zal ik ook dit voorschotbedrag verrekenen met de werkelijke uren over de eerste helft 2014.”

2.6 Verweerder heeft klager in de periode na 8 juli 2014 geen facturen meer ge-stuurd. Op 11 februari 2016 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen klager en verweerder. De heer N was ook bij het gesprek aanwezig. Er zijn afspraken gemaakt over de door verweerder te declareren uren in de periode 2013-2016.

2.7 Bij e-mail van 12 februari 2016 heeft verweerder klager en de heer N, onder verwijzing naar het gesprek van de dag daarvoor, een factuur, geadresseerd aan de Panamese vennootschap, gestuurd ten bedrage van € 19.005,- (incl. kantoorkosten).

2.8 Bij e-mail van diezelfde dag heeft de heer N verweerder meegedeeld dat hij gaat proberen om zo snel mogelijk alvast een gedeelte van de betaling in orde te maken.

2.9 Bij e-mail van 6 april 2016 heeft verweerder klager en de heer N het volgende geschreven:

“Ik vind het heel vervelend dat jullie wederom om betaling van mijn factuur moet vragen. Begin februari hebben we duidelijke afspraken gemaakt; [de heer N] heeft me daarop nog laten weten snel een eerste betaling te zullen doen.

Vorige week sprak ik [klager] waarbij hij in eerste instantie zei dat ik zou hebben gezegd dat de declaratie over zes maanden betaald mag worden. Dat is pertinent onjuist de betaling mag over zes maandelijkse termijnen verdeeld worden (…)

We hebben al heel lang een goede verstandhouding met elkaar die ik graag zo zou willen houden; maar het onbetaald laten van mijn declaratie is niet acceptabel. Indien nodig zal ik zowel [klager] als [de heer N] in privé aanspreken voor deze declaratie. (…) Ik zal daarna met beide vonnissen verklaringen van jullie bezittingen vorderen. Het niet opgeven daarvan kan gesanctioneerd worden met hechtenis (gijzeling). Ik wil het absoluut niet zover laten komen, maar het declaratiebedrag is een te groot bedrag voor mij om het erbij te laten zitten; dat gaat dus ook echt niet gebeuren. Daarbij zal in een dergelijke procedure tegen jullie privé over het incasseren van mijn declaratie de werkelijke beweegredenen van de procedure van [de Panamese vennootschap van klager]onvermijdelijk aan bod komen waarbij misschien een oplettende [advocaat van de wederpartij] daar lucht van krijgt. Het lijkt me dat jullie daar ook niet op zitten te wachten. En zulks nog los van alle bijkomende kosten die dergelijke procedures met zich meebrengen.” 

2.10 Klager heeft hierop bij e-mail van 7 april 2016 gereageerd met: “Denk niet dat ik niet bezig ben Doe er alles aaan”.

3 KLACHT

3.1 De raad begrijpt dat de klacht, zakelijk weergegeven, inhoudt dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) hij klager ‘heel lang’ geen factuur heeft gestuurd;

b) het voor klager onmogelijk is om in één keer een dergelijk hoog bedrag te voldoen;

c) klager verweerder in het gesprek van 11 februari 2016 al heeft meegedeeld dat hij in de eerste zes maanden niet kon en zou betalen;

d) hij dreigementen heeft geuit;

e) hij geen kopie van het dossier, en dan met name geen kopie van de stukken die hij aan de wederpartij van klager heeft gestuurd, aan klager heeft verstrekt.

4 VERWEER

4.1 Verweerder voert verweer dat hierna, voor zover belang, zal worden weergegeven.

5 BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a)

5.1 Vast staat dat verweerder gedurende langere tijd (van 8 juli 2014 tot 12 februari 2016) geen facturen aan klager heeft gestuurd. Klager heeft niet betwist dat verweerder dit steeds met klager heeft besproken en dat klager daarmee akkoord was. Alleen al hierom kan niet worden geoordeeld dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Klachtonderdeel a) is ongegrond.

Ad klachtonderdelen b) en c)

5.2 Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijk behandeling en zien op de door verweerder aan (de Panamese vennootschap van) klager gestuurde factuur van 12 februari 2016 ten bedrage van € 19.005,- (incl. kantoorkosten).

5.3 Klager verwijt verweerder allereerst dat het voor hem onmogelijk is om een dergelijke factuur in één keer te betalen. De raad overweegt dat, daargelaten dat dit klachtonderdeel niet ziet op een handelen of nalaten van verweerder, verweerder klager heeft aangeboden de factuur in zes maandelijkse termijnen te betalen (zie ook de e-mail van verweerder aan klager en de heer N van 6 april 2016, hiervoor, 2.9). Klachtonderdeel b) is ongegrond.

5.4 Dat klager tijdens het gesprek op 11 februari 2016 tegen verweerder zou hebben gezegd dat hij de eerste zes maanden na het gesprek niets aan verweerder zou kunnen betalen, kan de raad niet vaststellen. Verweerder heeft dit immers gemotiveerd betwist. Ook klachtonderdeel c) is derhalve ongegrond.

Ad klachtonderdeel d)

5.5 Dit klachtonderdeel ziet op de e-mail van verweerder aan klager en de heer N van 6 april 2016 (zie hiervoor, 2.9). Verweerder heeft ter zitting nader toegelicht dat de e-mail niet is bedoeld als dreigement; hij heeft slechts het vervolgtraject aan klager willen schetsen indien klager de factuur van 12 februari 2016 niet zou betalen.

5.6 De raad overweegt dat hij niet de noodzaak ziet om het vervolgtraject aan klager te schetsen – welk traject overigens niet waarschijnlijk lijkt. Verweerder heeft evenwel niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door dit wel te doen. Anders dan klager leest de raad in de e-mail van verweerder van 6 april 2016 geen dreigementen aan het adres van klager. Klachtonderdeel d) is ongegrond.

Ad klachtonderdeel e)

5.7 Dat klager van verweerder geen kopie van het dossier of de dossiers heeft gekregen en dan met name geen kopie van de stukken die naar de wederpartij zijn gestuurd, kan de raad gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan door verweerder niet vaststellen. Klager heeft ook niet nader gespecificeerd welke stukken er thans nog zouden ontbreken. Dit betekent dat ook klachtonderdeel e) ongegrond is.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.

Aldus beslist door mr. Q.R.M. Falger, voorzitter, mrs. S. Wieberdink en C. Wiggers, leden, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 26 juni 2017.

Griffier Voorzitter

 

mededelingen van de griffier ter informatie:

verzending

Deze beslissing is in afschrift op 26 juni 2017 verzonden.