Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

03-07-2017

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2017:107

Zaaknummer

16-901/DH/RO

Inhoudsindicatie

Beslissing op verzet. Klacht tegen collega-advocaat. De raad verenigt zich met het oordeel van de voorzitter. Ten overvloede overweegt de raad dat klaagster haar stelling dat het een regel is dat advocaten voordat zij zich stellen contact dienen op te nemen met het OM en/of de rechtbank teneinde te controleren of zich reeds een andere advocaat heeft gesteld, niet heeft onderbouwd. Van het bestaan van een dergelijke regel is de raad ook overigens niet gebleken. Verzet ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 3 juli 2017

in de zaak 16-901/DH/RO

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van 22 november 2016 van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline op de klacht van:

klaagster

tegen:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 25 mei 2016 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Bij brief van 20 september 2016 met kenmerk R 2016/68 cij/dh, door de raad ontvangen op 21 september 2016, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 Bij beslissing van 22 november 2016 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op diezelfde datum is verzonden aan klaagster.

1.4 Bij brief van 16 december 2016, door de raad ontvangen op 19 december 2016, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5 Het verzet is behandeld ter zitting van 1 mei 2017 van de raad in aanwezigheid van klaagster en verweerder.

1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van 16 december 2016 en de brief van verweerder van 8 maart 2017 met bijlagen.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 Op 26 februari 2016 om 20.55 uur is de heer G. aangehouden. Een kantoorgenoot van klaagster heeft hem hierop als piketadvocaat bezocht.

2.2 Op 29 februari 2016 heeft klaagster vervolgens een stelbrief gezonden aan het Openbaar Ministerie (hierna: OM).

2.3 Op 28 februari 2016 is de heer G. vrijgelaten, en hij heeft op 29 februari 2016  het kantoor van verweerder bezocht en, onder achterlating van zijn dagvaarding voor de zitting van 26 mei 2016, verzocht of verweerder hem op die terechtzitting bij wilde staan.

2.4 Op 1 maart 2016 heeft verweerder een stelbrief gezonden aan het OM.

2.5 Verweerder heeft op 9 maart 2016 een kopie van het dossier inzake de heer G. ontvangen. Bij deze stukken bevond zich de stelbrief van klaagster.

2.6 Naar aanleiding hiervan heeft verweerder op 11 maart 2016 per e-mail klaagster geschreven dat de heer G. hem heeft verzocht om hem in zijn strafzaak als raadsman bij te staan.

2.7 Bij brief van 25 mei 2016 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2.8 Klaagster heeft bij brief van 16 juni 2016 aan de deken kenbaar gemaakt dat zij de klacht zal intrekken wanneer verweerder een objectief verifieerbaar document overlegt waaruit blijkt dat hij niet alleen door de heer G. is aangezocht maar ook als gekozen raadsman in de zin van de wet namens hem optreedt.

2.9 In reactie hierop heeft verweerder bij zijn brief van 29 juni 2016 een verklaring van de heer G. gevoegd die als volgt luidt:

“[verweerder], Hierbij bevestig ik dat ik u op 29-02-2016 heb gevraagd mij bij te staan op de zitting van de politierechter van 26-05-2016. Ik heb geen afspraken gemaakt met een andere advocaat die mij bij zou staan. Groet [de heer G.] [handtekening]”

2.10 Klaagster heeft de deken hierop verzocht de behandeling van de klacht toch voort te zetten.

2.11 Klaagster is niet ingegaan op de uitnodiging van de deken voor een bemiddelingsgesprek.

3 KLACHT EN VERZET

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij zich heeft gesteld in de zaak van de heer G. zonder zich te vergewissen of er zich al een andere advocaat had gesteld.

3.2 Verweerder heeft nagelaten om voorafgaand aan het vragen van een toevoeging contact op te nemen met het OM en de rechtbank, zoals te doen gebruikelijk. Dit had, zeker gezien het feit dat verweerder niet de piketadvocaat van de heer G. was en de heer G. bovendien lijdt aan schizofrenie, wel op zijn weg gelegen.

3.3 Klaagster heeft de deken verzocht de behandeling van de klacht toch voort te zetten, omdat de verklaring van de heer G. volgens haar geen enkele bewijskracht heeft, nu de handtekening van de heer G. niet kan worden geverifieerd.

3.4 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergeven, het volgende in.

De schriftelijke verklaring van de heer G. kan niet worden geverifieerd. Bovendien is deze verklaring pas lopende de klachtprocedure opgesteld. Klaagster stelt zich nog immer op het standpunt dat haar door de heer G. is verzocht diens verdere rechtsbijstandsverlening op zich te nemen. Juist omdat de schriftelijke verklaring niet te verifiëren is, kan niet worden gesteld dat de heer G. zulks uitdrukkelijk heeft betwist. Het verzet dient derhalve gegrond te worden verklaard. 

4 VERWEER

4.1 Verweerder heeft zich gemotiveerd tegen de klacht verweerd.

5 BEOORDELING

5.1 De raad is van oordeel dat de voorzitter bij de beoordeling van de klacht de juiste maatstaf heeft toegepast en alle relevante omstandigheden van het geval bij haar oordeel heeft betrokken. Bij de behandeling van het verzet ter zitting is gebleken dat er in de voorzittersbeslissing ten onrechte van uit is gegaan dat klaagster degene was die de heer G. had bezocht op het politiebureau, respectievelijk dat de heer G. in een persoonlijk contact verweerder heeft verzocht om hem bij te staan in zijn strafzaak. In feite was het een kantoorgenote van klaagster die het piketbezoek bracht en heeft de heer G. zijn verzoek om bijstand gedaan door achterlating van de aan hem betekende dagvaarding bij de balie van het kantoor van verweerder. Dit maakt evenwel geen verschil voor wat betreft de juistheid van de toegepaste maatstaf en de beslissing had, gezien de door de voorzitter gevolgde redenering, niet anders uitgepakt indien zij van de juiste, hiervoor correct opgenomen feitelijkheden was uitgegaan. Klaagster heeft in het verzet geen feiten of omstandigheden aangevoerd die tot een ander oordeel zouden moeten leiden. Dit leidt tot de conclusie dat de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond heeft bevonden.

5.2 Ten overvloede overweegt de raad dat klaagster haar stelling dat het een regel is dat advocaten voordat zij zich stellen contact dienen op te nemen met het OM en/of de rechtbank teneinde te controleren of zich reeds een andere advocaat heeft gesteld, niet heeft onderbouwd. Van het bestaan van een dergelijke regel is de raad ook overigens niet gebleken. Verweerder heeft op confraterneel juiste wijze gehandeld door direct nadat hij in het dossier van de heer G. zag dat klaagster zich op een eerder tijdstip reeds als advocaat had gesteld, contact op te nemen met klaagster teneinde de situatie met haar te bespreken. Hem kan in deze geen enkel tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt.

5.3 Het verzet is ongegrond.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart het verzet ongegrond.

Aldus beslist door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, voorzitter, mrs. J.A. van Keulen en L.P.M. Eenens, leden, bijgestaan door mr. N.M. van Trijp als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 3 juli 2017.

 

Deze beslissing is in afschrift op 3 juli 2017 verzonden.