Rechtspraak
Uitspraakdatum
26-02-2018
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2018:200
Zaaknummer
17-830/DB/ZWB/D
Inhoudsindicatie
Inhoudsindicatie
Dekenbezwaar in alle onderdelen gegrond. Niet nakomen tuchtrechtelijke beslissingen. Niet voldoen ordebijdrage. Onvoldoende opleidingspunten. Voorwaardelijke schorsing 4 weken. Proceskostenveroordeling. Verkorting termijn 8a lid 3 tot 2 jaar.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch
van 26 februari 2018
in de zaak 17-830/DB/ZWB/d
naar aanleiding van het bezwaar van:
deken
tegen:
verweerder
1 Verloop van de procedure
1.1 Bij brief aan de raad van 12 oktober 2017 met kenmerk nr. K17-098 heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant, hierna: “de deken”, zijn bezwaar ter kennis van de raad gebracht.
1.2 Het bezwaar is behandeld ter zitting van de raad van 8 januari 2018 in aanwezigheid van de deken en verweerder, bijgestaan door zijn gemachtigde. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. Ter zitting is afgesproken dat de deken tot uiterlijk 22 januari 2018 de gelegenheid krijgt om de raad naar aanleiding van een na de zitting met verweerder te voeren gesprek te berichten over zijn standpunt ten aanzien van het onderhavige dekenbezwaar, waarop verweerder dan binnen drie dagen mag reageren.
1.3 De raad heeft kennis genomen van:
- de brief van de deken d.d. 12 oktober 2017 en de daaraan gehechte stukken;
- de nagekomen brief van de deken d.d. 15 januari 2018, door de raad ontvangen op 16 januari 2018. De griffier heeft bij brief d.d. 19 januari 2018 een kopie van de brief van de deken toegestuurd aan verweerder, met het verzoek om de raad binnen drie dagen van een reactie te voorzien. De raad heeft van verweerder geen reactie ontvangen.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van het bezwaar wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan:
2.1 Bij beslissing d.d. 17 oktober 2016 (kenmerk 16-612/DB/ZWB) is verweerder veroordeeld tot een bedrag van € 100,-- aan de klaagster in die zaak. Het bedrag ad € 100,-- ziet op het door klaagster betaalde griffierecht en op door klaagster gemaakte reiskosten. Voorts is verweerder veroordeeld tot betaling van de kosten die in verband met de behandeling van de zaak ten laste komen van de NOvA, vastgesteld op € 1.000,--.
2.2 Bij beslissing d.d. 17 oktober 2016 (kenmerk 16-613/DB/ZWB) is het tegen verweerder ingediende dekenbezwaar gegrond verklaard en is hij veroordeeld tot betaling van de kosten die in verband met de behandeling van de zaak ten laste komen van de NOvA, vastgesteld op € 1.000,--.
2.3 Tegen de beslissingen is geen hoger beroep ingesteld. De genoemde bedragen moesten binnen vier weken worden voldaan. Verweerder heeft de kostenveroordelingen die hij verschuldigd was aan de NOvA niet voldaan, zodat de NOvA beslag heeft doen leggen onder de Raad voor Rechtsbijstand op aan verweerder toekomende toevoegingsvergoedingen.
2.4 Verweerder is in gebreke gebleven met de betaling van de ordebijdrage over het ordejaar 2017 ten bedrage van € 757,02 die op 4 april 2017 aan hem in rekening is gebracht. Bij e-mailberichten d.d. 6 juli en 7 september 2017 is verweerder tot betaling gesommeerd. Betaling is uitgebleven.
2.5 In het jaar 2015 diende verweerder een eerder ontstaan tekort van twee opleidingspunten te compenseren. Verweerder heeft in 2015 20 opleidingspunten behaald. Bij e-mailbericht d.d. 26 juli 2016 heeft de adjunct-secretaris van de orde van advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant verweerder verzocht om het tekort van twee punten in het jaar 2016 alsnog in te halen en aldus in 2016 22 opleidingspunten te behalen. In het jaar 2016 heeft verweerder 18 opleidingspunten behaald.
3 BEZWAAR
3.1 Het bezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:
1. het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad en heeft gehandeld in strijd met gedragsregel 1 door geen, althans onvoldoende, uitvoering te geven aan de tuchtrechtelijke beslissingen van 17 oktober 2016 (kenmerken 16-612/DB/ZWB en 16-613/DB/ZWB/d), voor zover het betreft de betaling van de proceskostenveroordeling aan de NOvA;
2. heeft gehandeld in strijd met het besluit financiële bijdrage 2017 van de Orde van Advocaten door de ordebijdrage 2017 niet te voldoen;
3. niet heeft voldaan aan de opleidingsverplichting zoals neergelegd in artikel 4.4 van het Besluit Beroepsvereisten Advocatuur door in het jaar 2016 18 opleidingspunten te behalen;
4. de met de deken gemaakte afspraak, om een in het jaar 2014 ontstaan tekort van twee opleidingspunten in 2016 in te halen, niet is nagekomen.
4 VERWEER
4.1 Verweerder is niet in staat geweest om zijn financiële verplichtingen na te komen. Voor de betaling van de proceskosten aan de NOvA was een betalingsregeling getroffen, waarvan verweerder tot zijn spijt een termijn niet heeft kunnen voldoen, vanwege een verminderde kantooromzet. De NOvA heeft beslag doen leggen onder de Raad voor Rechtsbijstand op aan verweerder toekomende toevoegingsvergoedingen, waarmee de proceskostenveroordelingen zijn voldaan.
4.2 Verweerder erkent dat hij de ordebijdrage 2017 niet heeft voldaan en heeft de deken verzocht om voor de betaling van de ordebijdrage 2017 eveneens een betalingsregeling toe te staan.
4.3 Het is juist dat verweerder met de deken had afgesproken dat hij in 2016 een tekort van twee opleidingspunten zou inhalen. Doordat een geplande cursus op het laatste moment uitviel, vielen de noodzakelijke punten uit verweerders cursusplanning weg. Daardoor heeft verweerder in 2016 te weinig punten behaald en is hij de met de deken gemaakte afspraak niet nagekomen. In 2017 heeft verweerder 24 opleidingspunten behaald.
5 BEOORDELING
5.1 Verweerder heeft de tuchtrechtelijke verwijten van de deken uitdrukkelijk erkend. Vast staat dat verweerder niet tijdig heeft voldaan aan de uit een tweetal onherroepelijke tuchtrechtelijke beslissingen voortvloeiende betalingsverplichtingen. Verweerder heeft ter zitting van de raad aandacht gevraagd voor de financiële situatie van zijn kantoor, die, aldus verweerder, het tijdig nakomen van de financiële verplichtingen heeft verhinderd. Wat daar ook van zij, vast staat dat verweerder de uit de beslissingen voortvloeiende en in de betalingsverzoeken gestelde termijnen ongebruikt heeft laten verstrijken, zonder contact te zoeken met de deken teneinde hem te informeren en naar een oplossing te zoeken. De raad is van oordeel dat verweerder aldus het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad en heeft gehandeld in strijd met gedragsregel 1.
5.2 Voorts staat vast dat verweerder, ondanks herhaalde verzoeken, de ordebijdrage over het jaar 2017 niet tijdig heeft voldaan en daarmee de uit het Besluit Financiële Bijdrage voor het jaar 2017 van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant voortvloeiende verplichtingen niet is nagekomen, hetgeen hem tuchtrechtelijk wordt aangerekend.
5.3 Artikel 4.4 lid 1 Voda bepaalt dat een advocaat elk kalenderjaar ten minste twintig opleidingspunten behaalt. Artikel 4.5 lid 1 bepaalt voorts dat, indien een advocaat niet voldoet aan het bepaalde in artikel 4.4, eerste lid, hij uiterlijk binnen twaalf maanden na afloop van het desbetreffende kalenderjaar het tekort aan opleidingspunten dient in te halen, hetgeen volgens het bepaalde in artikel 4.5 lid 3 Voda onverlet laat dat de deken een dekenbezwaar kan indienen op grond van artikel 46f van de Advocatenwet.
5.4 Vaststaat dat in 2014 sprake was van een tekort van twee opleidingspunten, dat verweerder de met de deken gemaakte afspraak om dit tekort in 2016 in te halen niet is nagekomen en dat verweerder in 2016 18 opleidingspunten heeft behaald. Verweerder heeft derhalve gehandeld in strijd met het bepaalde in hoofdstuk 4 van de Voda. Aldus heeft verweerder niet gehandeld zoals het een behoorlijk advocaat betaamt. De raad oordeelt dat het dekenbezwaar in alle onderdelen gegrond is.
6 MAATREGEL
6.1 Verweerder heeft gehandeld in strijd gehandeld met gedragsregel 1, met het Besluit Financiële Bijdrage voor het jaar 2017 en met hoofdstuk 4 van de Voda. De raad acht in dezen een voorwaardelijke schorsing voor de duur van vier weken passend en geboden.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 De raad ziet eveneens aanleiding om verweerder, gelet op artikel 48ac, eerste lid, onder b, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak heeft moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op EUR 1.000. De raad bepaalt dat deze kosten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing moeten worden betaald aan de Nederlandse Orde van Advocaten door overmaking naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart het bezwaar van de deken in alle onderdelen gegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van schorsing voor de duur van vier weken op;
- bepaalt dat deze schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de raad van discipline later anders mocht bepalen op grond dat verweerder zich binnen de hierna vermelde proeftijd opnieuw schuldig heeft gemaakt aan een in art. 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging,
- stelt de proeftijd vast op twee jaren, ingaande op de dag dat deze beslissing onherroepelijk wordt,
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van EUR 1.000 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de wijze en binnen de termijn als boven onder 7.1 bepaald;
- bepaalt dat de in artikel 8a, derde lid, van de Advocatenwet bedoelde termijn wordt verkort tot twee jaar.
Aldus beslist door mr. A.G.M. Zander, voorzitter, mrs. A.J.F. van Dok, R. van den Dungen, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. van de Langenberg als griffier en uitgesproken in het openbaar op 26 februari 2018
Griffier Voorzitter