Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

03-07-2017

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2017:114

Zaaknummer

16-911/DH/DH

Inhoudsindicatie

Verzet. Klachtonderdelen a en c terecht en op juiste gronden wegens het ontbreken van een rechtstreeks belang kennelijk niet-ontvankelijk verklaard en klachtonderdeel b vanwege het ontbreken van een tuchtrechtelijk verwijt terecht ongegrond bevonden. Verzet ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 3 juli 2017

in de zaak 16-911/DH/DH

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 13 december 2016 op de klacht van:

klaagster

tegen:

verweerster

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 23 juni 2016 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: “de deken”) een klacht ingediend over verweerster.

1.2    Bij brief aan de raad van 28 september 2016 met kenmerk K155 2016 dk/ksl, door de raad ontvangen op 29 september 2016, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    Bij beslissing van 13 december 2016 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 13 december 2016 is verzonden aan klager.

1.4    Bij brief van 30 december 2017, door de raad ontvangen op 3 januari 2017, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5    Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 8 mei 2017 in aanwezigheid van [de heer B.] namens klaagster en verweerster, vergezeld van haar gemachtigde [mr. K.].

1.6    De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klager van 30 december 2016.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1    Het advocatenkantoor waar verweerster werkzaam is heeft sinds augustus 2013 in een arbeidsrechtelijk geschil opgetreden voor de wederpartij van klaagster, zijnde een ex-werknemer van klaagster. Deze ex-werknemer zal in het vervolg van deze beslissing worden aangeduid als de cliënt van verweerster.

2.2    Klaagster heeft de cliënt van verweerster op 18 juni 2014 op staande voet ontslagen. In het kader van het arbeidsrechtelijk geschil zijn tussen klaagster en de cliënt van verweerster meerdere juridische procedures gevoerd, die hebben geleid tot diverse rechterlijke uitspraken. Naar aanleiding daarvan heeft een toenmalige kantoorgenoot van verweerster ten laste van klaagster beslag laten leggen onder een derde partij.

3    KLACHT EN VERZET

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:

a)    de privacy en integriteit van een werknemer van klaagster heeft geschonden door de ziekte van die werknemer in een procedure tegen klaagster te gebruiken ten voordele van haar eigen cliënt, waarbij verweerster suggestieve beweringen heeft gedaan over de ziekte van de betreffende werknemer;

b)    een volkomen willekeurig beslag heeft gelegd onder een bedrijf dat geen enkele relatie had met klaagster. Voorts heeft verweerster, nadat dit bedrijf aangaf geen relatie met klaagster te hebben, zich schuldig gemaakt aan intimidatie van dat bedrijf door het bedrijf in strijd met de waarheid wijs te maken dat klaagster hen zou hebben aangewezen als debiteur. Door te liegen, de feiten te verdraaien en te intimideren heeft verweerster de naam en faam en daarmee de reputatie van klaagster in ernstige mate geschaad;

c)        de goede naam en faam van haar cliënt, zijnde de ex-werknemer van     klaagster, heeft geschaad door derdenbeslag te laten leggen bij diverse     bedrijven en daarmee de ziekte van haar cliënt in de openbaarheid te brengen, waardoor voor haar cliënt de kans op een nieuwe werkkring wordt beperkt. Derhalve heeft verweerster het belang van haar cliënt in ernstige mate geschonden.

3.2    De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat klager zich met de beslissing van de voorzitter en de gronden waarop die berust, niet kan verenigen.

4    BEOORDELING

4.1    De raad is van oordeel dat de voorzitter bij de beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klaagster aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter de klachtonderdelen a en c terecht en op juiste gronden wegens het ontbreken van een rechtstreeks belang kennelijk niet-ontvankelijk verklaard en klachtonderdeel b vanwege het ontbreken van een tuchtrechtelijk verwijt terecht ongegrond bevonden.

4.2    Nu het verzet van klaagster tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart het verzet ongegrond.

Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, mrs. M.F. Laning, J.H.M. Nijhuis, P. Rijpstra en C.A. de Weerdt, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 3 juli 2017.

Griffier    Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 3 juli 2017 verzonden.