Rechtspraak
Uitspraakdatum
03-07-2017
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2017:113
Zaaknummer
17-157/DH/NH
Inhoudsindicatie
Optreden tegen voormalig cliënt op grond van Gedragsregel 7 lid 4 in beginsel niet is toegestaan. Bij de toepassing van gedragsregel 7 dient mede acht te worden geslagen op emotionele aspecten die betrokken kunnen zijn bij het optreden tegen een voormalige cliënt (HvD 15 december 2014, ECLI:NL:TAHVD:2014:390). Alleen al de aard van de relatie tussen cliënt en advocaat kan met zich meebrengen dat het optreden tegen die cliënt door de advocaat of zijn kantoorgenoot onwenselijk is, ook al gaat het niet om dezelfde kwestie. Niet aan alle cumulatieve vereisten van lid 5 voldaan. Klacht gegrond. Waarschuwing.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag
van 3 juli 2017
in de zaak 17-157/DH/MH
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
tegen:
=
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 24 juni 2016 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Bij brief van 18 januari 2017 met kenmerk 16-)173/AF/sd heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland de klacht ter kennis gebracht van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden.
1.3 Bij brief aan het Hof van Discipline van 25 januari 2017, door het hof ontvangen op 27 januari 2017, heeft de griffier van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden verzocht de behandeling van de klacht vanwege het lidmaatschap van verweerder van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden, naar een andere raad te verwijzen.
1.4 Bij beslissing d.d. 3 februari 2017, door de raad ontvangen op 22 februari 2017, heeft de voorzitter van het Hof van Discipline voor de behandeling van onderhavige klacht de Raad van Discipline in het ressort Den Haag aangewezen.
1.5 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 8 mei 2017 in aanwezigheid van klaagster en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.6 De raad heeft kennis genomen van de processtukken, bedoeld in artikel 49, lid 2 Advocatenwet alsmede van de e-mail van klaagster d.d. 14 april 2017.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.
2.1 Klaagster is in 2013, 2014 en 2015 juridisch bijgestaan door een kantoorgenoot van verweerder.
2.2 Verweerder behartigt thans de belangen van een wederpartij van klaagster.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij in strijd handelt met gedragsregel 7 door de belangen te behartigen van een wederpartij van klaagster terwijl een kantoorgenoot van hem klaagster heeft bijgestaan en daardoor beschikt over informatie die in het nadeel van klaagster kan worden aangewend.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft zich tegen de klacht verweerd, op welk verweer de raad hierna zo nodig zal ingaan.
5 BEOORDELING
5.1 De raad stelt voorop dat een advocaat die de belangen van twee of meer partijen behartigt in het algemeen verplicht is zich geheel uit de zaak terug te trekken zodra een niet aanstonds overbrugbaar belangenconflict ontstaat.
5.2 Met betrekking tot de klacht overweegt de raad dat een advocaat in het algemeen niet mag optreden tegen een voormalige cliënt van hem of van een kantoorgenoot. Een advocaat dient te vermijden dat hij in een belangenconflict zou kunnen geraken ten koste van de voormalige cliënt, terwijl deze ervan moet kunnen uitgaan dat vertrouwelijke informatie over hemzelf en de door die advocaat voor hem behandelde zaak niet tegen hem zal worden gebruikt. Dit laatste vloeit reeds voort uit de op een advocaat rustende verplichting tot geheimhouding. Of een advocaat in een bepaald geval tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door op te treden tegen een voormalige cliënt van hem of van een kantoorgenoot, moet worden beoordeeld aan de hand van concrete omstandigheden van dat geval.
5.3 Tussen partijen is niet in geschil dat het optreden van verweerder voor de nieuwe cliënt op grond van de toepasselijkheid van Gedragsregel 7 lid 4 (niet optreden tegen voormalig cliënt) in beginsel niet is toegestaan. Partijen hebben in hun debat de toepasselijkheid van Gedragsregel 7 lid 5 centraal gesteld, dat (onder voorwaarden) een uitzondering vormt op Gedragsregel 7 lid 4.
5.4 Naar vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline geldt dat de Gedragsregels de normen onder woorden brengen, die naar de heersende opvatting in de kring der advocaten behoren te worden in acht genomen bij de uitoefening van het beroep van advocaat en zijn bedoeld als richtlijn voor de advocaat. Bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht dient de tuchtrechter het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen. Bij deze toetsing is de tuchtrechter niet gebonden aan de Gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien ook het open karakter van de wettelijke normen, daarbij wel van belang zijn. Of het niet naleven van een bepaalde Gedragsregel ook tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen oplevert, hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.
5.5 Verweerder heeft dienaangaande gesteld dat klaagster in het verleden weliswaar cliënte is geweest van zijn kantoorgenoot, maar dat het toen zaken betroffen die volledig los staan van de thans bij hem in behandeling zijnde zaak. Tevens wordt betwist dat het door klaagster gestelde inzicht is verkregen dan wel kennis is opgedaan. Overigens beschikt de huidige cliënte van verweerder volgens zijn stelling ook zelf over de genoemde kennis en het genoemde inzicht. Het gestelde inzicht en de gestelde kennis zijn volgens verweerder voor de momenteel lopende zaak bovendien volstrekt irrelevant. Tot slot stelt verweerder dat de relatie met de huidige cliënte altijd primair is geweest; deze cliënte is van oudsher cliënte bij hem.
5.6 De raad neemt in aanmerking dat Gedragsregel 7 lid 5 beoogt het optreden tegen een voormalige cliënt onder strikte voorwaarden toe te laten.
5.7 Eén van de voorwaarden waarin dan moet worden voldaan, is dat de aan de advocaat toevertrouwde belangen niet dezelfde kwestie betreffen en/of dat er geen ter zake doend verband tussen de aangelegenheden bestaat. Gesteld noch gebleken is dat aan deze voorwaarde niet is voldaan
5.8 De tweede voorwaarde waaraan moet zijn voldaan, is dat de advocaat niet beschikt over vertrouwelijke informatie dan wel zaaksgebonden informatie of informatie de persoon of het bedrijf van de voormalige of bestaande cliënte betreffende, die van belang kan zijn in de zaak. Met name deze voorwaarde strekt ertoe te voorkomen dat de advocaat de kans loopt in een belangenconflict te geraken. Voorkomen moet worden dat gegevens die door klaagster ter beschikking zijn gesteld aan de kantoorgenoten van de advocaat, in de volgende procedure tegen haar gebruikt worden. Voorwaarde 2 van lid 5 vereist concrete vertrouwelijke informatie die bovendien van belang moet zijn voor de zaak tegen de voormalige cliënt.
5.9 In dit verband heeft klaagster onweersproken gesteld dat de beide kwesties een juridisch conflict betreffen tussen haar en een zakelijke relatie waarmee tot kort daarvoor een collegiale en vertrouwelijk band werd onderhouden. Het bezwaar van klaagster richt zich ertegen dat verweerder althans zijn kantoorgenoot als geen ander weet hoe klaagster zich in een dergelijke situatie gedraagt en met name weet waar haar zwakheden zitten.
5.10 Verweerder heeft betwist dat het hierbij gaat om informatie als bedoeld in de tweede voorwaarde van lid 5; volgens hem gaat het hier louter om emoties en deze vallen volgens hem buiten het bereik van lid 5.
5.11 Of sprake is van informatie in de zin van de tweede voorwaarde van lid 5 kan naar het oordeel van de raad in het midden blijven. De raad acht het door klaagster aangevoerde bezwaar namelijk voldoende redelijk om het oordeel te kunnen rechtvaardigen dat het verweerder onder de gegeven omstandigheden niet is toegestaan tegen klaagster op te treden. De raad neemt hierbij in aanmerking dat bij de toepassing van gedragsregel 7 mede acht dient te worden geslagen op emotionele aspecten die betrokken kunnen zijn bij het optreden tegen een voormalige cliënt (HvD 15 december 2014, ECLI:NL:TAHVD:2014:390). Voorts neemt de raad in aanmerking dat blijkens de toelichting op gedragsregel 7 alleen al de aard van de relatie tussen cliënt en advocaat met zich kan meebrengen dat het optreden tegen die cliënt door de advocaat of zijn kantoorgenoot onwenselijk is, ook al gaat het niet om dezelfde kwestie. Met andere woorden, aan de derde voorwaarde van lid 5 is naar het oordeel van de raad niet voldaan. Of aan de tweede voorwaarde is voldaan kan gelet op het cumulatieve karakter van de voorwaarden, derhalve in het midden blijven.
5.12 Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de raad de klacht gegrond.
6 MAATREGEL
6.1 Alles overziend en mede in aanmerking genomen dat verweerder een “schoon” tuchtrechtelijk verleden heeft, acht de raad de maatregel van enkele waarschuwing passend en geboden.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1. Aangezien de klacht gegrond is verklaard, moet verweerder het door klaagster betaalde griffierecht aan haar vergoeden.
7.2. De raad ziet daarnaast aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die klaagster in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op een bedrag van EUR 25,- aan reiskosten.
7.3 De raad ziet eveneens aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze kosten worden vastgesteld op EUR 1.000,- en moeten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht gegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van EUR 50,- aan klaagster;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van EUR 25,- aan klaagster;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van EUR 1.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten.
Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, mrs. M.F. Laning, J.H.M. Nijhuis, P. Rijpstra en C.A. de Weerdt, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 3 juli 2017.
Griffier Voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 3 juli 2017 verzonden.