Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

03-07-2017

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2017:112

Zaaknummer

16-913/DH/DH

Inhoudsindicatie

Sprake van advocaat-cliënt relatie in die zin, dat verweerder jegens klaagster de van hem in zijn hoedanigheid als advocaat in acht te nemen zorgvuldigheid dient te betrachten? Het feit dat zich in het dossier geen opdrachtbevestiging van verweerder bevindt heeft de beantwoording van deze vraag door de raad bemoeilijkt. Op basis van de zich wel in het dossier bevindende stukken en de stellingen van partijen beantwoordt de raad de vraag echter ontkennend. Klaagster kan derhalve niet klagen over schending van gedragsregels 10, 8, 23, 24 en 26. Desalniettemin kan verweerder jegens klaagster wel tuchtrechtelijke verwijtbaar hebben gehandeld door schending van gedragsregel 35. Daarvan is geen sprake. Klacht deels niet-ontvankelijk, deels ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

Van 3 juli 2017

in de zaak 16-913/DH/DH

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 1 juli 2016 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 29 september 2016 met kenmerk K160 2016 dk/ab heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag de klacht ter kennis van de raad gebracht. Desgevraagd heeft de deken op 12 december 2016 zijn visie op de klacht gegeven.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 8 mei 2016 in aanwezigheid van [de heer D G] namens klaagster en verweerder, vergezeld van zijn gemachtigde [mr. M.]. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennis genomen van de processtukken, bedoeld in artikel 49, lid 2 Advocatenwet, alsmede van de op 13 januari 2017 ontvangen aanvullende stukken van klaagster en de op 16 januari 2017 ontvangen aanvullende producties 23 en 24 van verweerder.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1    Klaagster is een incassobureau en gespecialiseerd in het innen van onbetaalde vorderingen. Zij werkt op no cure no pay basis. Ook koopt zij regelmatig vorderingen.

2.2    Klaagster heeft een belang van 30% gekocht in een vordering van € 69.000,- van mevrouw T. op een wederpartij. Het honorarium van klaagster zou op basis van de met haar gesloten overeenkomst bestaan uit 30% van het geïncasseerde bedrag. In ruil voor dit honorarium zou klaagster alle juridische kosten op zich nemen betreffende de inning van de vordering van mevrouw T. op de wederpartij. Via een bevriende deurwaarder is klaagster bij verweerder terecht gekomen.

2.3    Verweerder is als advocaat voor mevrouw T. opgetreden in een civiele procedure (kort geding) met betrekking tot de hiervoor bedoelde vordering van mevrouw T. bij de rechtbank Amsterdam, met mevrouw T. als eisende partij. Tevens is hij als advocaat voor mevrouw T. opgetreden in een civiele procedure (kort geding) over dezelfde vordering bij de rechtbank Groningen, met mevrouw T. als verwerende partij.

2.4    Verweerder was op de hoogte van het door klaagster gekochte belang van 30% in de vordering van mevrouw T. Hij sprak in dit verband wel van de gezamenlijke onderneming van klaagster en mevrouw T.

2.5    Verweerder was er ook van op de hoogte dat klaagster de kosten van de procedures zou dragen.

2.6    Lopende de procedures heeft verweerder veelvuldig overleg en correspondentie met klaagster gevoerd over de inhoud van de zaak en een eventuele schikking met de wederpartij. Concepten werden door verweerder vaak (tevens) ter goedkeuring aan klaagster voorgelegd.

2.7    Verweerder heeft zijn facturen steeds gezonden aan de bij 2.2 bedoelde deurwaarder. Deze heeft de kosten doorbelast aan klaagster.

2.8    Tussen klaagster en mevrouw T. is een geschil ontstaan over de afwikkeling van door mevrouw T. bij haar wederpartij geïncasseerde gelden. In verband hiermee heeft klaagster aan verweerder om overlegging van bepaalde stukken gevraagd, hetgeen verweerder heeft geweigerd.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij zich schuldig heeft gemaakt aan handelen en/of nalaten in strijd met

-    gedragsregel 10, door naar klaagster toe onduidelijk te zijn geweest over zijn relatie met haar en de hoedanigheid waarin hij optrad;

-    gedragsregel 8, door ten onrechte te stellen dat er geen sprake is van een advocaat-cliënt relatie tussen hem en klaagster en om die reden ten onrechte weigert een dossier aan klaagster af te geven en informatie te verschaffen, alsmede afspraken betreffende het afzien van de mogelijkheid gebruik te maken van een toevoeging niet schriftelijk vast te leggen;

-    gedragsregel 29 door jegens klaagster geen duidelijkheid te verschaffen over de hoedanigheid waarin hij optrad;

-    gedragsregel 23 door onnodige advocaatkosten te maken door niet op basis van een toevoeging te procederen;

-    gedragsregel 24 door niet te wijzen op de mogelijkheid van een toevoeging en omtrent de mogelijkheid van een toevoeging iets schriftelijk vast te leggen;

-    gedragsregel 26 door klaagster nooit te wijzen op de financiële consequenties, door klaagster niet op de hoogte te houden van de financiële stand van zaken, de hoeveelheid aan de zaak bestede uren en de wijze en frequentie van declareren, waardoor geen inzicht is gegeven in de hoog oplopende advocaatkosten.

Aan deze verwijten legt klaagster de stelling ten grondslag dat er sprake was van een advocaat-cliënt relatie tussen haar en verweerder.

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft zich tegen de klacht verweerd, op welk verweer de raad hierna zo nodig zal ingaan.

5    BEOORDELING

5.1    Partijen verschillen van inzicht over de vraag of klaagster als cliënt van verweerder beschouwd moet worden. Het uiteindelijke oordeel daarover is voorbehouden aan de civiele rechter. Voor de beoordeling van de klachten van klaagster is in de onderhavige procedure van belang of er tussen partijen sprake is van een advocaat-cliënt relatie in die zin, dat verweerder jegens klaagster de van hem in zijn hoedanigheid als advocaat in acht te nemen zorgvuldigheid dient te betrachten.

5.2    Het feit dat zich in het dossier geen opdrachtbevestiging van verweerder bevindt heeft de beantwoording van deze vraag door de raad bemoeilijkt. Op basis van de zich wel in het dossier bevindende stukken en de stellingen van partijen beantwoordt de raad de vraag echter ontkennend.

5.3    Uit die stukken blijkt naar het oordeel van de raad dat klaagster fungeert als tussenpersoon voor mevrouw T. en dat zij in die hoedanigheid met verweerder heeft gecorrespondeerd. Gesteld noch gebleken is echter dat zij verweerder opdracht heeft gegeven haar belangen te behartigen, noch dat van belangenbehartiging door verweerder sprake is. Uit de stukken blijkt daarentegen wel, dat verweerder als advocaat de belangen van mevrouw T. behartigt en haar in twee procedures vertegenwoordigt. Naar het oordeel van de raad is er dan ook sprake van een advocaat-cliënt relatie tussen verweerder en mevrouw T. en niet (tevens) tussen verweerder en klaagster.

5.4    Nu er naar het oordeel van de raad derhalve geen sprake is van een advocaat-cliënt relatie tussen klaagster en verweerster, kan klaagster niet klagen over schending van de door haar genoemde gedragsregels 10, 8, 23, 24 en 26 Deze zien immers zonder uitzondering op de verhouding van de advocaat tot zijn cliënt. Klaagster zal in zoverre dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard.

5.5    Van schending van gedragsregel 29 is naar het oordeel van de raad geen sprake. Klaagster heeft immers niet gesteld, noch is uit de zich in het dossier bevindende stukken gebleken, dat verweerder onduidelijkheid heeft doen ontstaan over zijn optreden als advocaat anders dan voor mevrouw T. Dat er bij klaagster niettemin onduidelijkheid bestaat over de vraag of verweerder voor haar als advocaat is opgetreden, maakt dat niet anders. Dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

5.6    Het voorgaande neemt niet weg dat verweerder jegens klaagster wel tuchtrechtelijke verwijtbaar kan hebben gehandeld. De verhouding tussen klaagster, verweerder en mevrouw T. valt mogelijk immers onder het bereik van gedragsregel 35. Op basis van de inhoud van de processtukken in de twee door verweerder gevoerde civiele procedures wist klaagster echter, of behoorde zij te weten, dat verweerder als advocaat voor mevrouw T. optrad. Dat hij tegelijkertijd een andere rol zou vervullen kan uit de zich in het dossier bevindende stukken niet worden afgeleid. Dat betekent dat van schending van gedragsregel 35 geen sprake is.

5.7    Het voorgaande leidt ertoe dat de raad de klacht deels niet-ontvankelijk en deels ongegrond zal verklaren.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht deels niet-ontvankelijk en deels ongegrond.

Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, mrs. M.F. Laning, J.H.M. Nijhuis, P. Rijpstra en C.A. de Weerdt, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 3 juli 2017.

Griffier    Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 3 juli 2017 verzonden.