Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

10-07-2017

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2017:136

Zaaknummer

17-117/DB/ZWB

Inhoudsindicatie

Klager heeft vanaf 2006 te kennen gegeven dat hij wenste dat de vorderingen door verweerder werden betwist, welk verzoek hij jaarlijks heeft herhaald. De voorzitter heeft derhalve terecht overwogen dat de in artikel 46g lid 1 aanhef sub a Advocatenwet in 2006 is ingegaan en de klacht niet-ontvankelijk verklaard.

Inhoudsindicatie

verzet ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort  ‘s-Hertogenbosch

van 10  juli 2017

in de zaak 17-117/DB/ZWB

 

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 22 mei 2017 de klacht van:

 

 

klager

 

tegen

 

 

verweerder

 

 

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij brief van 9 november 2016 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant (hierna: “de deken”)  een klacht ingediend over verweerder.

1.2      Bij brief aan de raad van 13 februari 2017 met kenmerk  K16-127, door de raad ontvangen op 14 februari 2017, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3      Bij beslissing van 28 februari 2017 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht  niet-ontvankelijk verklaard, welke beslissing op 2 maart 2017  is verzonden aan klager.

1.4      Bij brief van 22 maart 2017 , door de raad ontvangen 24 maart 2017, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5      Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 22 mei 2017 in aanwezigheid van klager. Verweerder heeft de raad bij brief dd. 28 maart 2017 bericht niet bij de mondelinge behandeling aanwezig te zullen zijn.

1.6      De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klager van 22 maart 2017 en de brief van verweerder van 28 maart 2017.   

2                                                 

3          FEITEN

3.1      Voor een weergave van de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter. Tegen die weergave komt klager in verzet niet op.

 

 

4          VERZET

4.1     De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het volgende in:

 

1.         de voorzitter heeft de klacht op uitsluitend formele wijze afgewezen waardoor verweerder op slinkse wijze in het gelijk is gesteld;

2.         de zaak is pas in december 2015 afgesloten en klachtwaardig geworden aangezien klager de weigering van verweerder pas sindsdien duidelijk is;

3.         de voorzitter heeft ten onrechte geoordeeld dat alleen de datum van indiening van de klacht het ijkpunt is, aangezien klager een tiental keren, minimaal gemiddeld elk jaar, verweerder om informatie over de voortgang van de door hem verzochte toetsing op juistheid van de betreffende vorderingen heeft verzocht;

4.         de klacht kan niet alleen aan de begindatum van het faillissement in september 2006 worden gekoppeld maar ook of zelfs separaat aan de einddatum daarvan (4 oktober 2016) en/of aan de datum van de e-mail van klager aan verweerder van 29 december 2015. De klacht is in ieder geval ingediend binnen de termijn van drie jaar nadat klager ervan op de hoogte werd gesteld dat er geen verificatievergadering zou komen.

 

5          BEOORDELING

5.1      Vast staat dat klager in 2006 in privé in staat van faillissement is verklaard met benoeming van verweerder tot curator. Tevens staat vast dat klager direct na het uitspreken van het faillissement aan verweerder te kennen heeft gegeven dat de vorderingen onjuist waren en dat hij hem jaarlijks heeft verzocht de juistheid van de vorderingen te toetsen. Klager heeft in verzet aangevoerd dat de voorzitter ten onrechte heeft geoordeeld dat de klacht niet binnen de in artikel 46g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet bedoelde termijn is ingediend. Klager voert daartoe onder meer aan dat hij zijn verzoek vanaf 2006 jaarlijks heeft herhaald en dat de weigering van verweerder hem pas in december 2015 duidelijk is geworden, nadat hij ervan op de hoogte was dat er geen verificatievergadering zou volgen. De raad volgt klager hierin niet. Klager heeft vanaf 2006 te kennen gegeven dat hij wenste dat de vorderingen door verweerder werden betwist, welk verzoek hij jaarlijks heeft herhaald. Dat klager stelt, dat het hem in 2015 pas duidelijk is geworden dat er geen verificatievergadering zou komen, maakt dit daarom niet anders. De voorzitter heeft derhalve terecht overwogen dat de in artikel 46g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet in 2006 is ingegaan. 

5.2      De raad is op grond van het bovenstaande van oordeel dat de voorzitter bij de beoordeling van de klacht de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klager aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden niet-ontvankelijk verklaard.

5.3      Nu het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.

 

BESLISSING

 

De raad van discipline:

verklaart het verzet ongegrond.

Aldus beslist door mr. P.H. Brandts , voorzitter, mrs. N.M. Lindhout-Schot en J.B. de Meester , leden, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal, als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 10  juli 2017.

 

Griffier                                                                                              Voorzitter

 

mededelingen van de griffier ter informatie:

 

Deze beslissing is in afschrift op 10 juli 2017

 

verzonden aan:

-           klager

-           verweerder

-           de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant

 

 

 

Op grond van artikel 46h lid 7 Advocatenwet kan van deze beslissing geen hoger beroep worden ingesteld.