Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

10-07-2017

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2017:139

Zaaknummer

17-432/DB/LI

Inhoudsindicatie

Niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door Hof te verzoeken zaak snel te behandelen. Niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door geen melding te maken van sepot. Op deel van de klacht is reeds beslist. Deels kennelijk ongegrond. Deels kennelijk niet ontvankelijk.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  ’s-Hertogenbosch

van 10 juli 2017

in de zaak 17-432/DB/LI

 

naar aanleiding van de klacht van:

klager

 

 

tegen:

verweerster

 

De voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg (hierna: de deken) van 7 juni 2017 met kenmerk K16-153, door de raad ontvangen op 8 juni 2017, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

 

1             FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1       Verweerster treedt in een procedure op als advocaat van de wederpartij van klager. Klager heeft hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de voorzieningenrechter in kort geding van 17 juni 2015. Klager heeft bij brieven van 9 en 27 juli 2015 bij de deken klachten ingediend over het optreden van verweerster in de kort gedingprocedure (bij de raad bekend onder referentienummers 15-522/DB/LI en 16-057/DB/LI). De klachten luidden als volgt:

a)             bewust onjuiste informatie aan de rechter heeft verstrekt,

b)           op 8 juni 2015 een faxbericht aan de rechtbank heeft verzonden met foutieve informatie,

c)           zich eenzijdig tot de rechter heeft gewend nadat in de zaak reeds vonnis was bepaald,

d)           ten overstaan van de rechter de zakenrechtelijke situatie in de zaak onjuist heeft weergegeven,

e)           een derde, de heer X, op een dreigende wijze heeft benaderd,

f)            de heer X heeft getracht over te halen zich tegen klager te keren,

g)           in een gesprek met de advocaat van klager het voorstel heeft gedaan de verbeurde dwangsommen niet te innen ten behoeve van haar cliënte met als tegenprestatie van klager de intrekking van de klacht die klager eerder tegen verweerster had ingediend.

De raad van discipline heeft bij beslissing van 4 juli 2016 de klacht onderdelen a, b, d, f en g ongegrond verklaard, klachtonderdeel e niet-ontvankelijk en klachtonderdeel c gegrond. Ter zake c heeft de raad  aan verweerster de maatregel van berisping opgelegd. Tegen voormelde beslissing van de raad van discipline is geen hoger beroep ingesteld, zodat de beslissing onherroepelijk is. Klachtonderdeel c had betrekking op een fax van verweerster van 8 juni 2015, waarmee zij zich tot de rechtbank had gewend, terwijl partijen op 4 juni 2015 om vonnis hadden gevraagd.

 

1.2    De officier van Justitie heeft bij brief van 7 augustus 2015 aan klager bericht dat de zaak, naar aanleiding van de door mevrouw X op 6 juni 2015 gedane aangifte,  tegen klager is geseponeerd.

 

1.3    Verweerster heeft op 25 augustus 2015 in de procedure bij het gerechtshof een memorie van antwoord tevens houdende wijziging vermeerdering van eis tevens houdende incidenteel appel genomen. Verweerster heeft in voormelde memorie onder meer het volgende geschreven: “Mevrouw (X) heeft op 6 juni 2015 aangifte gedaan van vernieling en mishandeling door (klager). In verband met de problematiek ter zake de lekkages was mevrouw (X)  op 6 juni 2015 ter plaatse. (Klager) heeft toen de confrontatie met mevrouw (X)  opgezocht en haar toegeschreeuwd dat ze de rechtszaak niet zou winnen en dat hij haar wel zou pakken. (Klager) heeft mevrouw (X) vervolgens mishandeld en haar gouden halsketting vernield. Deze confrontatie vond plaats twee dagen na de mondelinge behandeling van het kort geding. Het proces-verbaal van aangifte en bijbehorend materiaal wordt als produktie 4 HB in het geding gebracht.”

 

1.4    Verweerster heeft zich bij brief van 6 april 2016 tot het gerechtshof gewend met het verzoek om op 3 mei 2016, de dag waarop de zaak voor arrest stond, daadwerkelijk arrest te wijzen. Verweerster schreef in voormelde brief onder meer het volgende: “Het gedane verzoek in het schrijven heb ik op voorhand besproken met de behandelend advocaat van partij (klager), zijnde mr. (advocaat klager|). Hij heeft ingestemd met het feit dat ik mij tot u wend met het onderhavige verzoek. Een afschrift van dit faxbericht zond ik dan ook heden tevens per fax aan (advocaat klager).”

         Verweerster per faxbericht van 6 april 2016 een afschrift van haar faxbericht van 6 april 2016 aan het gerechtshof aan de advocaat van klager toegezonden. De advocaat van klager heeft bij brief van 6 april 2016 een kopie van de brief van verweerster van 6 april 2016 aan klager toegezonden.

 

1.5    De advocaat van klager schreef per e-mail van 4 mei 2016 het volgende : “Ten aanzien van het verdere uitstel in de andere procedure, kan ik aangeven dat ik weet dat de werkstapel bij het gerechtshof heel erg hoog is en dat dringen om snelle beslissingen weinig zal helpen. Dat zei ik al. Het is gewoon wachten op de beurt.”

 

2             KLACHT

2.1      De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

1.    verweerster zich bij brief dd. 6 april 2016 tot het gerechtshof heeft gewend, terwijl de zaak reeds voor arrest stond;

2.    verweerster zich in haar memorie van antwoord van 25 augustus 2015 wederom opzettelijk negatief over klager heeft uitgelaten inzake de vermeende mishandeling van mevrouw X en onjuiste, althans, onvolledige, informatie aan het gerechtshof heeft verschaft.

3.    verweerster heeft twee maal om een spoedbehandeling verzocht welke verzoeken door de rechtbank en het gerechtshof zijn toegekend.

 

       2.2       Klager heeft ter toelichting op zijn klacht het volgende naar voren gebracht:

Verweerster heeft bij de memorie van antwoord van 25 augustus 2015 als productie een proces-verbaal van aangifte en bijbehorend fotomateriaal gevoegd, terwijl zij wist dat mevrouw X op 6 augustus 2015 op het politiebureau in verband met haar valse aangifte van mishandeling tegen klager is verhoord en dat de zaak tegen klager op 7 augustus 2015 is geseponeerd.

 

3             VERWEER

Ad onderdeel 1

3.1       Verweerster heeft zich met toestemming van de advocaat van klager tot het gerechtshof gewend met het verzoek om op 3 mei 2016 daadwerkelijk arrest te wijzen, zodat geen sprake is van overtreding van gedragsregel 15 lid 2.

            Ad onderdeel 2

3.2       Het was verweerster ten tijde van het opstellen van de memorie van antwoord niet bekend dat de strafzaak tegen klager op 7 augustus 2015 geseponeerd is. De cliënte van verweerster had haar hierover niet geïnformeerd. Het feit dat de zaak tegen klager geseponeerd is , betekent niet dat de feiten zich niet daadwerkelijk hebben voorgedaan. Klager heeft hierover bovendien reeds eerder geklaagd. De raad van discipline heeft in zijn beslissing van 4 juli 2016 hierover reeds geoordeeld (overwegingen 5.4 tot en met 5.6). Hiermee is onherroepelijk op het tweede klachtonderdeel beslist.

            Ad onderdeel 3

3.3       De raad van discipline heeft in zijn beslissing van 4 juli 2016 eveneens onherroepelijk beslist over hetgeen verweerster in het derde klachtonderdeel wordt verweten. De klacht dat verweerster voor een tweede maal, te weten bij het gerechtshof, om een spoedbehandeling heeft gevraagd is identiek aan onderdeel 1 van de klacht, waarop verweerster reeds heeft gereageerd. 

 

4             BEOORDELING

4.1      De klacht heeft betrekking op het optreden van de advocaat van een wederpartij. Bij  de beoordeling van een dergelijke klacht geldt als uitgangspunt dat aan de advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van haar cliënt te behartigen op een wijze die haar passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van de tegenpartij worden beknot maar mag ook niet worden misbruikt, wat het geval kan zijn als de belangen van de wederpartij (klager) nodeloos worden geschaad. De voorzitter zal de klacht met inachtneming van dit uitgangspunt beoordelen.

Ad onderdeel 1

4.2      Vast staat dat verweerster zich bij brief van 6 april 2016 tot het gerechtshof heeft gewend, terwijl de zaak tussen klager en de cliënten van verweerster op de rol van 3 mei 2016 voor arrest stond. Verweerster heeft het gerechtshof bij voormelde brief gemotiveerd verzocht op 3 mei 2016 daadwerkelijk arrest te wijzen. Het verzoeken om een spoedige behandeling van een zaak levert op zichzelf geen tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen op. Uit de aan de raad overgelegde stukken is bovendien gebleken dat verweerster, alvorens de brief aan het gerechtshof toe te zenden, contact heeft opgenomen met de advocaat van klager. De voorzitter begrijpt uit de aan de raad overgelegde correspondentie dat de advocaat van klager heeft geantwoord dat het verzoek om een spoedige behandeling, gelet op de hoge werkdruk bij het gerechtshof,  van de zaak weinig zinvol was, maar dat hij geen bezwaar heeft gemaakt tegen het voornemen van verweerster zich ten aanzien van de uitspraakdatum tot het gerechtshof te wenden. Nu de advocaat van klager, desgevraagd geen bezwaar heeft gemaakt tegen het verzenden van de brief, valt niet in te zien welk tuchtrechtelijk verwijt verweerster daarvan valt te maken.

Ad onderdeel 2

4.3      Verweerster doet een beroep op de niet-ontvankelijkheid van dit onderdeel van de klacht, aangezien de raad hierop bij beslissing van 4 juli 2015 reeds heeft beslist. De voorzitter volgt verweerster hierin niet. Het tweede onderdeel van de klacht heeft betrekking op de inhoud van de memorie van 25 augustus 2015, zodat de beslissing van de raad van 4 juli 2015 hierop geen betrekking heeft. Klager is derhalve in het tweede onderdeel van de klacht ontvankelijk.

4.4      In het tweede onderdeel van de klacht wordt verweerster verweten melding te hebben gemaakt van de aangifte van mishandeling, terwijl de strafzaak tegen klager reeds op 7 augustus 2015 was geseponeerd. Verweerster stelt dat zij door haar cliënte niet op de hoogte was gesteld van het sepot van 7 augustus 2015. Verweerster mocht afgaan op de informatie die zij van haar cliënte had verkregen. Enkel het verschaffen van onjuiste informatie, waarvan de advocaat weet of behoort te weten dat deze niet juist is, kan de advocaat tuchtrechtelijk worden verweten. Nu klager geen concrete feiten of omstandigheden naar voren heeft gebracht, noch bewijs heeft overgelegd, waaruit blijkt dat verweerster ervan op de hoogte was dat de strafzaak tegen klager was geseponeerd, valt haar tuchtrechtelijk niet aan te rekenen dat zij in de memorie van 25 augustus 2015 geen melding van het sepot heeft gemaakt.

Ad onderdeel 3

4.5      Voor zover het derde klachtonderdeel betrekking heeft op het verzoek om een spoedige behandeling in kort geding bij brief dd. 8 juni 2015 is hierop door de tuchtrechter reeds bij beslissing van 4 juli 2015 beslist en voorzover het betrekking heeft op het verzoek in de brief van 6 april 2016 aan het gerechtshof is daarover hiervoor in de overweging 4.2 reeds geoordeeld. Aangezien een klacht niet voor een tweede maal ter beoordeling aan de tuchtrechter kan worden voorgelegd, zal de voorzitter het derde onderdeel van de klacht kennelijk niet-ontvankelijk verklaren.

4.6      Op grond van het voorgaande zal de voorzitter met toepassing van artikel 46 j Advocatenwet de onderdelen 1 en 2 van de klacht kennelijk ongegrond verklaren en klachtonderdeel 3 kennelijk niet-ontvankelijk.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart met toepassing van artikel 46j Advocatenwet:

de klachtonderdelen 1 en 2 kennelijk ongegrond en klachtonderdeel 3 kennelijk niet-ontvankelijk.

 

Aldus beslist door mr. W.E.A. Gimbrère-Straetmans, voorzitter, met bijstand van

mr. Th.H.G. van de Langenberg als griffier op  10 juli 2017.

 

 

Griffier                                                                        Voorzitter

 

 

 

Mededelingen van de griffier ter informatie:

 

Deze beslissing is in afschrift op 10 juli 2017

                                                                         

verzonden aan:

- klager

-  verweerder

-  de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg

 

Ingevolge artikelen 46j en 46h van de Advocatenwet kunnen klager, verweerster en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement  Limburg binnen dertig dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch,

Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift ( in tweevoud ), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven.

De termijn van dertig dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van dertig dagen is niet mogelijk.

 

                     Het verzetschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij de raad van discipline:

 

                            a.            Per post

Het verzetschrift dient samen met de beslissing waarvan verzet in tweevoud, per post te    worden toegezonden aan de griffie van de raad.

Het postadres van de griffie van de raad van discipline is:

Postbus 1190, 4801 BD Breda

 

b.            Bezorging

De griffie is gevestigd in het gerechtsgebouw, Sluissingel 20, Breda

 

c.            Per fax

Het faxnummer van de raad van discipline is

088-2053737

 

Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het verzetschrift samen met een afschrift van de beslissing waarvan verzet in tweevoud per post te worden toegezonden aan de griffie van de raad van discipline.

 

 

Informatie ook op raadvandiscipline.nl