Rechtspraak
Uitspraakdatum
12-06-2017
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2017:108
Zaaknummer
16-682
Inhoudsindicatie
In deze zaak heeft de raad het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter deels gegrond verklaard. De raad heeft geoordeeld dat een van de verweerders heeft gehandeld in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt door ook na veelvuldige verzoeken geen specificaties van de toegezonden nota’s aan klager toe te zenden. Ook in de klachtprocedure heeft verweerder dit nagelaten. Hij krijgt gezien de overige omstandigheden echter geen maatregel opgelegd. Een van de andere verweerders heeft nagelaten om te verifiëren of klager niet voor een toevoeging in aanmerking kwam toen hij opnieuw een procedure voor hem aanspande. Hij had dit behoren te doen ook al was in een vorige procedure de toevoeging achteraf ingetrokken. De raad legt hem de maatregel van een enkele waarschuwing op omdat een advocaat met name in financiële zaken nauwgezet en zorgvuldig te werk dient te gaan.
Uitspraak
Beslissing van de raad van discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 10 april 2017
in de zaak 16-682
naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 26 augustus 2016 op de klacht van:
klager
tegen:
verweerder sub 1
verweerder sub 2
verweerder sub 3
tezamen ook te noemen:
verweerders
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 4 februari 2016 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerders.
1.2 Bij brief aan de raad van 13 juli 2016 met kenmerk KNN019, KNN020 en KNN021, door de raad ontvangen op 14 juli 2016, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 Bij beslissing van 26 augustus 2016 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht deels niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 29 augustus 2016 is verzonden aan klager.
1.4 Bij brief van 24 september 2016, door de raad ontvangen op 27 september 2016, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.
1.5 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 10 februari 2017 in aanwezigheid van klager en verweerder sub 1, voor zichzelf én als gemachtigde van verweerders sub 2 en 3. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klager van 24 september 2016. Ook de brieven van klager van 27 januari 2017 en 31 januari 2017, 1 februari 2017, 6 februari 2017, 7 februari 2017 en 8 februari 2017 zijn bij de stukken gevoegd. Bovendien zijn de brieven van verweerder sub 1 van 27 januari 2017 en 6 februari 2017 aan het dossier toegevoegd. Tevens zijn aan het dossier toegevoegd de brieven van de heer [B.], systeemtherapeut van 25 januari 2017 en [J.], levencoach/begeleider van 25 januari 2017 (met bijlagen).
1.7 Bij verzoekschrift van 26 februari 2017 heeft klager de raad gewraakt. Dit verzoek is bij beslissing van 10 mei 2017 afgewezen.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:
2.1 Klager is gehuwd geweest met mw. v.d. H. Tijdens het huwelijk zijn huwelijkse voorwaarden opgemaakt. Daarbij is mr. K. betrokken geweest.
2.2 Op 5 oktober 2005 is de echtscheiding tussen klager en mw. v.d. H. uitgesproken. Deze uitspraak is op 18 januari 2006 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Klager werd in deze procedure bijgestaan door mr. R.
2.3 Bij arrest van 9 maart 2010 heeft het Gerechtshof [plaats] de huwelijkse voorwaarden vernietigd. Bij vonnis van 30 november 2011 heeft de Rechtbank [plaats] gelast dat op een in dat vonnis omschreven wijze de ontbonden huwelijkse gemeenschap diende te worden verdeeld. In deze procedure heeft verweerder sub 3 klager bijgestaan. In dat vonnis is mw. v.d. H. veroordeeld om een bedrag van € 69.844,41 aan klager te voldoen. Op 11 oktober 2012 heeft klager door verweerder sub 3 conservatoir beslag laten leggen op de woning van mevrouw v.d. H.
2.4 Tussen genoemde partijen is in een daarop volgende bodemprocedure geprocedeerd over een vordering tot schadevergoeding van klager op mw. v.d. H. wegens onrechtmatig handelen. Dit heeft geresulteerd in een afwijzend vonnis van de Rechtbank [naam] van 17 juli 2013. Verweerder sub 2 heeft voor klager hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. In die procedure is op 18 augustus 2015 arrest gewezen door het Gerechtshof [naam]. Het vonnis van de rechtbank werd daarin bekrachtigd.
2.5 Op 24 februari 2015 is in een bespreking van klager en verweerder sub 2 afgesproken welke acties nog verricht zouden worden.
2.6 Naar aanleiding van klachten van klager is op 20 augustus 2015 een gesprek tussen klager en de klachtenfunctionaris van het kantoor van verweerders, gevoerd. In een brief van 24 september 2015 heeft deze de klachten als ongegrond aangemerkt.
3 KLACHT EN VERZET
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerders tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
verweerder sub 1:
a) ondanks veelvuldige verzoeken geweigerd heeft gespecificeerde urenverantwoording(en) van zijn werkzaamheden te verschaffen;
b) geweigerd heeft klagers dossier aan hem af te geven;
c) zonder overleg een door klager op de derdenrekening overgemaakt bedrag verrekend heeft met een openstaande nota;
d) klager ten onrechte voorgespiegeld heeft dat hij een vordering van ongeveer € 260.000 op zijn ex-echtgenote had;
e) onnodig en onkundig geprocedeerd heeft en klager niet op de procesrisico’s gewezen heeft;
f) in de klachtprocedure klager niet heeft bijgestaan ondanks zijn toezegging daartoe;
g) aan klager ten onrechte heeft aangegeven de declaraties van mr. X te kunnen terugbrengen met een bedrag van € 40.000;
h) geweigerd heeft mr. B. aan te klagen wegens smaad en belediging.
verweerder sub 2:
i) in 2005 een verkeerde insteek heeft gemaakt in de zaak tegen mr. Y;
j) geen pensioen voor klager heeft aangevraagd;
k) geweigerd heeft mr. B. aan te klagen wegens smaad en belediging;
l) de vordering op de Rabobank niet heeft gestuit en geen actie heeft ondernomen tegen de notaris en de accountant;
verweerder sub 3:
m) de cassatietermijn tegen de uitspraak van het Gerechtshof [naam] van 18 augustus 2015 heeft laten verlopen;
n) ten onrechte er niet voor heeft gezorgd dat klager in aanmerking kwam voor gefinancierde rechtshulp;
o) geweigerd heeft klagers vragen over het verslag van het gesprek van 24 februari 2015 te beantwoorden;
p) geweigerd heeft aangifte te doen tegen de accountant wegens meineed;
q) mr. B. niet heeft aangeklaagd wegens smaad en belediging.
3.2 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat
a) klager over de jaren 2011 t/m 2012/2015 nooit een gespecificeerde urenverantwoording heeft gekregen;
b) klager niet wil dat verweerder sub 1 zijn dossier overdraagt aan een eventuele nieuwe advocaat. Verweerder moet het dossier aan klager afgeven;
c) de voorschotnota zonder overleg met klager verrekend is met een bedrag op de derdenrekening. Klager lag in die tijd in het ziekenhuis;
d) verweerder sub 1 wel degelijk bij het hoger beroep betrokken was. Verweerder sub 2 en sub 3 overlegde alles met verweerder sub 1;
e) klager nooit met verweerder sub 1 besproken heeft dat hij hem niet behoefde bij te staan bij het Hof van Discipline in de klachtzaak tegen mr. R. Wel heeft hij tegen verweerder sub 3 gezegd dat hij geen vertrouwen had in verweerder sub 1 en dat hij hem daarom niet hoefde bij te staan. De pleitnota van verweerder sub 1 ontving klager pas na de zitting bij het Hof van Discipline;
f) verweerder sub 1 heeft klager nooit bevestigd dat hij mr. B. niet wilde aanschrijven. Klager heeft verweerder sub 1 en verweerder sub 2 daar wel om verzocht;
g) verweerder sub 1 op de hoogte is van klagers psychische gesteldheid en daar misbruik van maakt in het kader van klagers verwijt, dat er in 2005 fouten zijn gemaakt in relatie tot de echtscheidingsprocedure en het aanvragen van pensioen. Verweerder sub 1 heeft klager aangegeven dat hij € 40.000 zou vorderen van de advocaat die daarvoor verantwoordelijk was, namelijk mr. R. Dat is niet gebeurd;
h) klager pas op het laatste moment is geïnformeerd over de cassatietermijn en het vragen van een second opinion omdat verweerder sub 2 en sub 3 het te druk hadden;
i) verweerder sub 3 ten onrechte in november 2012 geen toevoeging heeft aangevraagd maar pas in april 2013. In 2012 voldeed klager al aan de normen voor een toevoeging. Hij heeft geen juiste informatie gekregen en is onjuist geïnformeerd. Een eerdere toevoeging is ingetrokken in april 2012 maar dat was omdat klager toen een uitkering van zijn ex echtgenote ontving. Toen diende verweerder sub 1 een rekening van € 25.000 in;
j) het verslag van de bespreking van 24 februari 2015 voor klager niet te begrijpen was maar dat zijn vragen daarover niet beantwoord werden.
4 VERWEER
Het verweer zal voor zover voor de beoordeling van de zaak relevant bij die beoordeling door de raad worden betrokken.
5 BEOORDELING
5.1 De raad acht het verzet gegrond en wel op de volgende gronden.
5.2 In de beslissing van de voorzitter onder 4.2 wordt overwogen dat uit de door verweerder sub 1 overgelegde stukken wel degelijk blijkt dat hij specificaties van zijn declaraties aan klager heeft toegezonden. De raad heeft in het dossier slechts één factuur met nummer 9694 d.d. 6 november 2012 aangetroffen, welke factuur zelf is voorzien van een urenspecificatie, terwijl er ook nog een aparte urenverantwoording is overgelegd. Blijkens een overzicht van openstaande facturen d.d. 26 augustus 2015 (bijlage 2 bij dupliek d.d. 27 mei 2016) zijn er echter in de periode november 2012- juli 2013 nog 7 facturen aan klager gezonden. Van deze facturen zijn geen specificaties in het dossier aangetroffen, ook niet van de facturen die vóór november 2012 aan klager zijn verzonden.
5.3 De voorzitter heeft voorts in zijn beslissing onder 4.15 overwogen dat er een toevoeging is aangevraagd maar dat de Raad voor Rechtsbijstand deze heeft ingetrokken. Volgens de voorzitter kan verweerder sub 3 daarom geen verwijt worden gemaakt. De raad kijkt hier anders tegen aan. Klager verwijt verweerder namelijk dat verweerder, nadat de voorwaardelijke toevoeging in het voorjaar van 2012 was ingetrokken, in het najaar van 2012 niet opnieuw een toevoeging heeft aangevraagd hoewel klager daar naar diens mening op dat moment al weer voor in aanmerking kwam. In het najaar van 2012 zijn diverse werkzaamheden verricht, waarvoor nu juist ook nota’s (zie 5.2) zijn verzonden.
5.4 De raad verklaart het verzet dan ook gegrond, waardoor de beslissing van de voorzitter vervalt en de raad thans de klachten van klager zal beoordelen op basis van de stukken en de behandeling ter zitting.
5.5 Met betrekking tot klacht sub a is naar het oordeel van de raad niet komen vast te staan dat verweerder sub 1 bij elke factuur een specificatie aan klager heeft verzonden. Er is in het dossier slechts één specificatie aangetroffen.
5.6 Het kan en mag voor verweerder sub 1 geen probleem zijn om zijn bewering, dat bij elke factuur een specificatie werd verzonden, te onderbouwen met stukken. Hoewel niet uit te sluiten is dat verweerder sub 1 die specificaties heeft toegezonden, heeft klager er bij herhaling om gevraagd en heeft verweerder sub 1 nagelaten aannemelijk te maken dat ze zijn verzonden; ook in de klachtprocedure zijn ze niet overgelegd. Door zulks (zo lang) na te laten heeft hij zijn verweer onvoldoende onderbouwd en slaagt de klacht van klager op dit punt.
5.7 Ten aanzien van klacht sub b wenste verweerder sub 1 aanvankelijk het dossier van klager slechts af te geven aan een opvolgend advocaat. Ter zitting heeft verweerder sub 1 toegezegd het dossier ook aan klager zelf te zullen afgeven, waartoe hij ook gehouden is. De raad acht dit onderdeel van de klacht daarom ongegrond. Voor wat betreft de overige klachten tegen verweerder sub 1 kan de raad zich verenigen met het oordeel van de voorzitter in de beschikking onder 4.4 tot en met 4.7 omdat klager zijn stellingen (in verzet) op die punten niet nader heeft onderbouwd met relevante (proces)stukken. Ten aanzien van de klacht f voegt de raad daar nog aan toe dat de concept-pleitnota op 21 mei 2015 door verweerder sub 1 gemaild is aan klager. Dat klager daarvan eerst ná de zitting van 22 mei 2015 kennis heeft genomen valt verweerder niet te verwijten. De raad zal daarom de overige onderdelen van de klacht tegen verweerder sub 1 ook ongegrond verklaren.
5.8 Ook verenigt de raad zich met het oordeel van de voorzitter ten aanzien van de klachten tegen verweerder sub 2. Deze zijn derhalve naar het oordeel van de raad deels (klacht sub i) niet-ontvankelijk wegens verjaring en voor het overige ongegrond.
5.9 De klacht sub n tegen verweerder sub 3 dat hij ten onrechte in de loop van 2012 niet heeft getracht heeft om klager in aanmerking te laten komen voor gefinancierde rechtshulp is gegrond naar het oordeel van de raad.
5.10 Een advocaat is gehouden om niet alleen bij het begin van een zaak maar telkens wanneer daartoe aanleiding bestaat, met zijn cliënt te overleggen of er termen zijn om te trachten door de overheid gefinancierde rechtshulp te verkrijgen (gedragsregel 24). In het najaar van 2012 heeft verweerder sub 3 een nieuwe procedure aangespannen tegen mw. v.d.H. Het had toen op zijn weg gelegen om opnieuw te bekijken of er aanleiding was om te trachten door de overheid gefinancierde rechtshulp te verkrijgen. Uit de stukken is gebleken dat dat niet is gebeurd. In de brief van de klachtencoördinator van het kantoor van verweerders, mr. S., schrijft deze dat hem uit de correspondentie niet is gebleken dat klager in de loop van 2012 om een toevoeging heeft gevraagd. Naar het oordeel van de raad is het niet aan klager om te vragen om een toevoeging (wat hij overigens wel heeft gedaan) maar dient de behandelend advocaat, in dit geval verweerder sub 3, deze kwestie op te pakken. Het gaat niet aan om een zaak zonder meer als betalend aan te merken met de enkele mededeling dat betrokkene niet voor een toevoeging in aanmerking komt. Op zijn minst had een toevoeging kunnen worden aangevraagd, dan was in elk geval duidelijk geweest of (met of zonder peiljaarverlegging) er aanspraak op bestond of niet. Ter zitting kon de gemachtigde van verweerder sub 3 ook geen antwoord geven op hierover gestelde vragen.
5.11 Voor wat betreft de overige klachten van klager tegen verweerder sub 3 sluit de raad zich aan bij het oordeel van de voorzitter. Deze zijn ongegrond.
5.12 Het voorgaande betekent dat de klachten sub a en sub n gegrond zijn, dat klacht sub i niet-ontvankelijk is en de overige klachten ongegrond zijn.
6 MAATREGEL
6.1 Hoewel de klacht a tegen verweerder sub 1 deels gegrond is verklaard ziet de raad in de aard van de verwijten geen aanleiding om verweerder een maatregel op te leggen. Dat geldt niet voor klacht sub n tegen verweerder sub 3. Het handelen van een advocaat in relatie tot zijn cliënt dient in financiële aangelegenheden nauwgezet en zorgvuldig te zijn. Daarin is verweerder sub 3 tekort geschoten door niet na te gaan of klager in aanmerking zou kunnen komen voor een toevoeging. De raadacht acht een waarschuwing een passende maatregel.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Aangezien de klachten tegen verweerder sub 1 en sub 3 deels gegrond zijn verklaard, moeten verweerders sub 1 en sub 3 het door klager betaalde griffierecht aan hem vergoeden.
7.2 De raad ziet daarnaast aanleiding om verweerders sub 1 en sub 3 overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die klager in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op een bedrag van € 25,00 aan reiskosten.
7.3 De raad ziet eveneens aanleiding om verweerder sub 1 en verweerder sub 3 overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze kosten worden vastgesteld op € 1.000,00 en moeten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart het verzet gegrond;
- verklaart de klacht sub a tegen verweerder sub 1 gegrond;
- verklaart de klacht sub n tegen verweerder sub 3 gegrond;
- verklaart de overige tegen verweerder sub 1 en sub 3 gerichte klachten ongegrond;
- verklaart de klacht sub i tegen verweerder sub 2 niet-ontvankelijk en de overige klachten tegen verweerder sub 2 ongegrond;
- bepaalt dat aan verweerder sub 1 geen maatregel wordt opgelegd;
- legt aan verweerder sub 3 de maatregel van een waarschuwing op;
- veroordeelt verweerders sub 1 en sub 3 tot betaling van het griffierecht van € 50,00 aan klager;
- veroordeelt verweerders sub 1 en sub 3 tot betaling van de proceskosten van € 25,00 aan klager;
- veroordeelt verweerders 1 en 3 tot betaling van de proceskosten van € 1.000,00 aan de Nederlandse Orde van Advocaten.
Aldus gewezen door mr. F.P. Dresselhuys - Doeleman, voorzitter, mrs. N.H.M Poort, P.S. van Zandbergen, leden, bijgestaan door mr. J.M.G. Kuin – van den Akker als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 12 juni 2017.
griffier voorzitter
Verzonden d.d. 13 juni 2017.